ECLI:NL:RBMNE:2025:2272

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
16/247070-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van handel in cocaïne, MDMA en hasj, bezit MDMA en (gewoonte) opzetheling

Op 6 mei 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002 en momenteel gedetineerd. De zaak betreft meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van handel in cocaïne en MDMA, bezit van MDMA, en opzetheling van gestolen goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander in de periode van 21 februari 2024 tot en met 7 augustus 2024 in Utrecht en Nieuwegein heeft gehandeld in cocaïne en MDMA. Daarnaast heeft de verdachte in dezelfde periode hennep verhandeld en op 7 augustus 2024 is hij betrapt met 3,01 gram MDMA. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie als overtuigend beoordeeld, ondanks de verdediging die aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was voor bepaalde feiten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest. Tevens zijn er verbeurdverklaringen uitgesproken voor de in beslag genomen goederen, waaronder papier en een weegschaal, en zijn de verdovende middelen onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/247070-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 mei 2025
in de strafzaak tegen verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002, [1]
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [plaats]
nu gedetineerd in [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 22 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.A. Lepoutre en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.D. van Elst, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 21 februari 2024 tot en met 7 augustus 2024 in Utrecht en Nieuwegein samen met een ander heeft gehandeld in cocaïne en MDMA;
Feit 2: in de periode van 17 juli 2024 tot en met 7 augustus 2024 in Utrecht en Nieuwegein samen met een ander heeft gehandeld in hennep (hasjiesj);
Feit 3: op 7 augustus 2024 in Utrecht in het bezit is geweest van 3,01 gram MDMA;
Feit 4: in de periode van 8 maart 2024 tot en met 7 augustus 2024 in Utrecht en Nieuwegein samen met een ander heeft gehandeld in gestolen goederen (waaronder telefoons) en hier een gewoonte van heeft gemaakt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om deze strafzaak inhoudelijk te beoordelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Voor zover relevant voor de beoordeling, worden de standpunten van de officier van justitie nader besproken onder ‘het oordeel van de rechtbank’.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de handel in cocaïne en MDMA (feit 1) heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er slechts wettig en overtuigend bewijs is voor een gedeelte van de periode. Ten aanzien van de handel in hasj (feit 2) heeft de raadsvrouw primair verzocht verdachte vrij te spreken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat er slechts wettig en overtuigend bewijs is ten aanzien van 50 gram hasj op 2 augustus 2024. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het bezit van MDMA (feit 3). Ten aanzien van de opzetheling (feit 4) heeft de raadsvrouw aangevoerd dat slechts de handel in zes of zeven telefoons wettig en overtuigend kan worden bewezen. Voor zover relevant voor de beoordeling, worden de standpunten van de verdediging nader besproken onder ‘het oordeel van de rechtbank’.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, gelet op de bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten. Hieronder zal de rechtbank waar nodig nader uitleggen waarom zij dat vindt en ingaan op verweren van de verdediging, voor zover die niet al worden weerlegd door de bewijsmiddelen. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II.
4.3.1
Feit 3 (het bezit van MDMA)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich op 7 augustus 2024 in Utrecht schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van MDMA. Ter terechtzitting heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd. De verdediging heeft voor dit feit, voor zover hierna bewezen verklaard, geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden hoeft de rechtbank de bewijsmiddelen niet uit te werken, maar kan worden volstaan met het opsommen van de bewijsmiddelen. [2] De bewijsmiddelen zijn opgesomd in de bijlage.
4.3.2
Algemene overwegingen met betrekking tot de overige feiten
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte grotendeels moet worden vrijgesproken van de handel in verdovende middelen en de handel in gestolen goederen, omdat het bewijs tegen verdachte grotendeels bestaat uit (tap- en chat)gesprekken en deze gesprekken niet worden ondersteund met ander bewijs. Gelet op de hiernavolgende overwegingen en de bewijsmiddelen in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte zich gedurende (het grootste deel van) de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen en goederen.
4.3.3
Feit 1 (de handel in cocaïne en MDMA)
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er slechts wettig en overtuigend bewijs is voor de periode juni tot en met augustus 2024. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 8 mei 2024 wordt door een onbekende aan medeverdachte [medeverdachte] gevraagd naar het telefoonnummer van “die Tunesiër die bij de kerk wit verkoopt”, waarna door medeverdachte het telefoonnummer [telefoonnummer] met de naam [naam] wordt gestuurd. Door een verbalisant wordt de stem van de gebruiker van dat telefoonnummer herkend als verdachte.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorts vast dat tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Uit de chat- en tapgesprekken blijkt van ieders intellectuele en materiële bijdrage. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder gelet op de onderlinge taakverdeling, hun inwisselbare rollen en de uitvoering van het delict. Dit komt onder meer tot uiting in de tussen verdachten gevoerde gesprekken in juli en augustus 2024 over winst, (de verkoop of levering aan) klanten en (de kennelijke voorraad van) verdovende middelen, waarbij de verdachte en de medeverdachte elkaar over en weer instructies lijken te geven met betrekking tot de levering van verdovende middelen aan klanten. Gelet op het voorgaande en gelet op de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in cocaïne en MDMA vanaf 8 mei 2024.
4.3.2
Feit 2 (de handel in hasj)
Gelet op het voorgaande en gelet op de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich vanaf 17 juli 2024 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de handel in hasj.
4.3.4
Feit 4 (de opzetheling)
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat slechts kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van zes of zeven telefoons gedurende twee maanden.
Medeplegen
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen voorts af dat ten aanzien van dit feit sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Dit blijkt onder meer uit gevoerde gesprekken tussen de verdachten over de door hen te hanteren in- en verkooprijzen van (gestolen) Iphones. Gelet op het voorgaande en gelet op de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich vanaf 8 maart 2024 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 8 mei 2024 tot en met 7 augustus 2024 te Utrecht en Nieuwegein, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
in de periode van 17 juli 2024 tot en met 7 augustus 2024 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 3
op 7 augustus 2024 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad 3,01 gram, MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 4
op tijdstippen in de periode van 8 maart 2024 tot en met 7 augustus 2024 te Utrecht en/of Nieuwegein, tezamen en in vereniging met anderen, telkens
  • telefoons,
  • (elektrische) fietsen,
  • tablets,
  • computers, en
  • laptops,
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof en hij aldus van het plegen van opzetheling een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 4: medeplegen van het plegen van opzetheling een gewoonte maken.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd om bij de strafoplegging rekening te houden met de rol van verdachte, de proceshouding van verdachte en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode samen met anderen schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten, namelijk de handel in (en het bezit van) verdovende middelen en de handel in gestolen goederen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van verdovende middelen een gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van dergelijke verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit waarvan anderen overlast ondervinden en waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van deze problematiek en heeft verdachte geen acht geslagen op de mogelijke negatieve gevolgen voor anderen.
Het plegen van opzetheling is een ernstig feit dat de maatschappij en in het bijzonder de betreffende slachtoffers veel overlast en schade opleveren. Ook veroorzaken deze feiten bij de gedupeerden en de samenleving als geheel gevoelens van onveiligheid. Door zijn handelen heeft verdachte geen enkel respect getoond voor de eigendommen van anderen. Verdachte heeft bij het plegen van de vermogensfeiten slechts zijn eigen gewin voor ogen gehad en kennelijk geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers.
Bij het plegen van deze strafbare feiten heeft verdachte zich gedurende langere periode voorzien in levensonderhoud, waarbij verdachte slecht oog heeft gehad voor persoonlijke financieel gewin en niet voor de nadelige gevolgen van zijn strafbare handelen voor anderen.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 18 maart 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Dit neemt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee bij de strafoplegging.
8.3.3
De straf
Het voorgaande rechtvaardigt, gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en rechterlijke uitspraken in soortgelijke gevallen, de oplegging van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur en de rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest. De straf valt lager uit dan de eis van de officier van justitie, onder meer gelet op de rol van verdachte ten opzichte van de rol van de medeverdachte en de bewezenverklaring van een kortere periode.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de duur van de opgelegde vrijheidsbenemende straf wijst de rechtbank het verzoek van de raadsvrouw – om de voorlopige hechtenis bij vonnis op te heffen – af.

9.BESLAG

9.1
De standpunten
De officier van justitie heeft gevorderd de telefoon, het papier (ponypacks) en de weegschaal verbeurd te verklaren en de verdovende middelen te onttrekken aan het verkeer. De raadsvrouw kan zich vinden in de vordering van de officier van justitie met betrekking tot de verdovende middelen. Ten aanzien van de telefoon heeft de raadsvrouw aangevoerd dat daarop reeds door het Openbaar Ministerie is beslist dat deze retour kan naar verdachte.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de in beslag genomen verdovende middelen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven.
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten het papier en de weegschaal verbeurd verklaren. Het papier en de weegschaal zijn bestemd tot het begaan van de onder feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde misdrijven.
Telefoon
De rechtbank stelt op grond van de correspondentie van 14 januari 2025 tussen de raadsvrouw van de verdachte en een medewerker van deze rechtbank vast dat de officier van justitie voorafgaand aan de (voorgenomen) behandeling van het klaagschrift op 15 januari 2025 reeds het standpunt had ingenomen dat de inbeslaggenomen telefoon aan verdachte zou worden geretourneerd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de teruggave gelasten van de onder de verdachte inbeslaggenomen Iphone Apple 14.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57 en 417 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • 1 STK papier (PL0900-2024192933-3386017);
  • 1 STK weegschaal (PL0900-2024192933-3386011);
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 2 STK hennep (PL0900-2024192933-3385924);
  • 2 STK hennep (PL0900-2024192933-3385941);
  • 6 STK XTC (PL0900-2024192933-3385927).
-Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1 STK telefoon, Apple Iphone 14 (PL0900 2024192933 3386004).
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. S.S.I. Jackson, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Buel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 mei 2025.
De voorzitter, de oudste rechter en de griffier zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 21 februari 2024 tot en met 7 augustus 2024 te Utrecht en/of Nieuwegein, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2024 tot en met 7 augustus 2024 te Utrecht en/of Nieuwegein, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 7 augustus 2024 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,01 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij, op meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 8 maart 2024 tot en met 7 augustus 2024 te Utrecht en/of Nieuwegein, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) een of meer
- telefoons,
- ( elektrische) fietsen,
- tablets,
- computers, en/of
- laptops,
althans een of meer goederen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof en hij aldus van het plegen van opzetheling een gewoonte heeft gemaakt;
(art 417 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek vanStrafrecht)
Bijlage II: de bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit, tenzij anders vermeld, pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte, in de wettelijke vorm en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 8 augustus 2024 (voorgeleidingsdossier, p. 1 tot en met p. 321, en aanvullend voorgeleidingsdossier, p. 322 tot en met p. 389), 19 augustus 2024 (raadkamerdossier, p. 390 tot en met p. 565) en 1 november 2024 (einddossier, p. 322 tot en met p. 711), genummerd PL0900-2024192933, opgemaakt door de politie Midden-Nederland. De inhoud van de bewijsmiddelen is zakelijk weergegeven.
Feit 1
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
De voorzitter vraagt mij of ik heb gehandeld in cocaïne en MDMA. Dat klopt. De voorzitter houdt mij het gesprek van 8 mei 2024 zoals weergegeven op pagina 635 van het einddossier voor en vraagt mij of ik wit verkocht. Dat klopt. Ik heb gebruik gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] . De voorzitter houdt mij het gesprek van 17 juli 2024 zoals weergegeven op pagina 51 en het gesprek van 23 juli 2024 zoals weergegeven op pagina 52 van het voorgeleidingsdossier voor en vraagt mij waar de gesprekken over gaan. Het gaat over verdovende middelen.
Een proces-verbaal van bevindingen van 7 augustus 2024:
Ik zag dat op 6 augustus 2024 gesprekken waren gevoerd tussen verdachte [medeverdachte] en de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Ik herkende de stem van [telefoonnummer] als de stem van verdachte [verdachte] . [3]
Een proces-verbaal van bevindingen van 10 oktober 2024:
Vanaf 8 maart 2024 heeft tussen verdachte [medeverdachte] en [verdachte] een conversatie in Whatsapp
plaatsgevonden. In de conversatie werd door [verdachte] gebruik gemaakt van het nummer [naam] [telefoonnummer] . In deze conversatie werden door mij en de tolk de stemmen van beide verdachten herkend. [4]
Deelnemer 1: [telefoonnummer]
Deelnemer 2: [telefoonnummer]
Datum: 8 mei 2024
NNman: Heb jij het telefoonnummer van die Tunesiër die bij de kerk wit verkoopt. [5]
In de conversatie vroeg de onbekende man naar het nummer van de Tunesier die “wit” verkoopt. Door [medeverdachte] werd een afbeelding gestuurd met daarop het telefoonnummer [telefoonnummer] en de naam “ [naam] ”. [6]
Een proces-verbaal van bevindingen van 31 juli 2024:
Beller: [telefoonnummer]
Gebelde: [telefoonnummer]
Locatie beller: Utrecht
Datum: 17 juli 2024
Ik heb degene gebeld, maar hij neemt niet op. Het is maar 5 gram, zegt NNman. [medeverdachte] vraagt waar NNman nu is. Hier in de buurt van Kanaalstraat je kunt het nu naar hem brengen, naar de Abert Heijn, zegt [medeverdachte] . Oke ik ga nu naar hem toe. Mijn telefoon is bijna leeg, zeg tegen hem dat hij op mij moet daar moet wachten, zegt NNman. Oke, je moet nu naar hem toe gaan, zegt [medeverdachte] . Oke zegt NNman. [7]
Beller: [telefoonnummer]
Gebelde: [telefoonnummer]
Locatie gebelde: Utrecht
Datum: 23 juli 2024
[verdachte] zegt dat hij nu op het Station op iemand aan het wachten is. [verdachte] vraagt [medeverdachte] om de persoon op wie [verdachte] aan het wachten is te gaan bellen. [medeverdachte] zegt de zwarte dame heeft ook een half nodig en die wacht ook op [verdachte] . [verdachte] zegt dat hij nu met de zwarte vrouw gaat bellen. [8]
Een proces-verbaal van bevindingen van 25 juli 2024:
Op 23 juli 2024 belde [verdachte] met de gebruiker van het telefoonnummer + [telefoonnummer] . In dat gesprek geeft [verdachte] aan dat hij 740 heeft gegeven aan * [telefoonnummer] . Daarbij wordt de hoeveelheid van 10 genoemd. [verdachte] geeft aan dat hij een jongen naar * [telefoonnummer] stuurt om het ding te halen. Vervolgens belt [verdachte] die dag met [medeverdachte] . Daarbij moet [medeverdachte] naar [horecagelegenheid] gaan om 10 gram te halen. [verdachte] zou die dag ervoor 20 hebben gekocht en vandaag 10 gram nog moeten ophalen. Het was mij ambtshalve bekend dat er op de Kanaalstraat in de wijk Lombok (de rechtbank begrijpt: te Utrecht) een etablissement gevestigd is die ‘ [horecagelegenheid] ’ heet. Vervolgens belt [verdachte] met de gebruiker van * [telefoonnummer] . In dat gesprek geeft [verdachte] aan dat er een dikke Algerijn komt waaraan * [telefoonnummer] hetgene moet geven. Vervolgens is er te zien dat er een onbekend gebleven man uit de richting van [horecagelegenheid] komt en naar [medeverdachte] loopt. Beide heren lopen vervolgens ongeveer tien meter de Javastraat in. Op de beelden is te zien dat de onbekende man met zijn hand in zijn broekzak gaat en daarna wat witkleurigs in zijn handen heeft. Dit overhandigt hij vervolgens aan [medeverdachte] die dit kort daarna in zijn linker broekzak doet. Op dat moment is te zien dat het een doorzicht zakje lijkte zijn met witte inhoud. [9]
Een proces-verbaal van bevindingen van 1 oktober 2024:
Beller: [telefoonnummer]
Gebelde: [telefoonnummer]
Locatie gebelde: Nieuwegein
Datum: 2 augustus 2024
NNman vraagt waar [verdachte] nu is. In Nieuwegein en over een half uurtje zal [verdachte] in Utrecht zijn, zegt [verdachte] . NNman zegt dat hij op [verdachte] op zit te wachten. [verdachte] vraagt wat NNman nodig heeft. Een halfje ,zegt NNman. NNman vraagt of [verdachte] ook XTC heeft. Ja zegt [verdachte] . Later zegt NNman dat hij betere snoep gaat nemen. [verdachte] vraagt hoeveel snoep NNman nodig heeft. NNman vraagt wat de snoep kost. 3 voor 10. NNman zegt dat hij 2 snoep nodig heeft. Zodra [verdachte] in Utrecht is, gaat hij NNman bellen. [10]
Feit 2
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Ik heb gebruik gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Een proces-verbaal van bevindingen van 31 juli 2024:
Beller: [telefoonnummer]
Gebelde: [telefoonnummer]
Locatie beller: Utrecht
Datum: 17 juli 2024
Beller: Ja, hoeveel heb jij aan de persoon gegeven? Heb jij hem 5 of 10 gegeven.
NNman: Ik heb hem 5 gegeven. Ik vroeg hem nog of hij andere half uur kan wachten, dan haal ik de rest op voor hem. Ik zei tegen hem dat hij morgen moest terug komen om hasj te komen halen. Hij zei geef niet. [11]
Een proces-verbaal van bevindingen van 10 oktober 2024:
Vanaf 29 juni 2024 heeft tussen verdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte] een conversatie in Whatsapp plaats gevonden. In die conversatie werden door mij en de tolk de stemmen van beide verdachten herkend. Ook in deze conversatie had verdachte [medeverdachte] een leidende rol. De spullen die [verdachte] de volgende ochtend moest komen brengen waren: 50 gram hasj. Bron: chat 176. [12]
Chatnummer: 176
Deelnemer 1: [telefoonnummer]
Deelnemer 2: [telefoonnummer]
Datum: 2 augustus 2024
[medeverdachte] : morgenochtend moet jij alles brengen, 50 gram hasj. [13]
Feit 3
De verklaring van verdachte ter terechtzitting;
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagname van 7 augustus 2024; [14]
Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 9 augustus 2024; [15]
Een geschrift, te weten een rapportage van het NFI van 8 augustus 2024; [16]
Een geschrift, te weten een rapportage van het NFI van 8 augustus 2024; [17]
Een geschrift, te weten een rapportage van het NFI van 8 augustus 2024; [18]
Een geschrift, te weten een rapportage van het NFI van 8 augustus 2024; [19]
Feit 4
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
In de ten laste gelegde periode heb ik gestolen telefoons verkocht. Ik heb gebruik gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Proces-verbaal van bevindingen van 10 oktober 2024:
Vanaf 8 maart 2024 heeft tussen verdachte [medeverdachte] en [verdachte] een conversatie in Whatsapp
plaatsgevonden. In de conversatie werd door [verdachte] gebruik gemaakt van het Whatsappnummer [naam] [telefoonnummer] . In meerdere conversaties gevoerd door verdachte [medeverdachte] en kennelijk personen die gestolen goederen aan hem te koop boden werd [verdachte] als " [naam] " (fonetisch) aangeduid. In deze conversatie werden door mij en de tolk de stemmen van beide verdachten herkend. In de conversatie heeft verdachte [medeverdachte] een leidende rol en is hij degene die verdachte [verdachte] instrueert en aanstuurt.
Een proces-verbaal van bevindingen van 10 oktober 2024:
Deelnemer 1: [telefoonnummer]
Deelnemer 2: [telefoonnummer]
Datum: 23 april 2024
[verdachte] . Er is een Samsung ...ntv... Ultra
[medeverdachte] . Ze hem, vraag naar de prijs ..ntv... begrijp je? Zeg hem er een foto van te maken, heeft ie wel of geen pen en Ultra is dat een normale? En hij heeft een XR, hij heeft een XR ennnnn en hij heeft die uhhhh lphone, lphone en die hoe heet die, Ik zei XR, iphone en hij heeft die andere die S20. Daar waar ik 150 (honderdvijftig) voor beide heb gegeven. [20]
Deelnemer 1: [telefoonnummer]
Deelnemer 2: [telefoonnummer]
Datum: 1 mei 2024
[medeverdachte] . Dit is een Dertien, Dertien Pro Max, je moet hem niet meer dan 80 (tachtig) euro geven. Laatste bod 100 (honderd). Je weet toch tachtig of negentig.
[verdachte] . Nee de ene een Veertien en de andere is een. Pro Max.
[medeverdachte] . Dit is duidelijk, de ene 150 (honderd vijftig)/tweehonderd is duidelijk. Honderdvijftig/tweehonderd. Niet wakker maken, hij gaat aan je verkopen geduld. [21]
[verdachte] . Hahaha je bent bijdehand vriend. Je bent de enige met deze prijzen voor de iPhones in Nederland.
[medeverdachte] . Luister hun zijn dieven vriend. Kijk als je bijvoorbeeld nou vijftig biedt en hem strak houdt gaat hij aan jou verkopen. Zestig of honderd wat je ook biedt hij gaat aan je verkopen. wat je ook pakt het blijft altijd te weinig. Begrijp je? Hoeveel pak je 10 of twintig, als het kon zou je honderd pakken. Hij pakt honderd en jij pakt honderd. Ik pak ook de winst met hem. Begrijp je wat ik duidelijk probeer te maken of niet? Hun zal ik je wat zeggen zij stelen, alles wat hij pakt is winst. [22]
Deelnemer 1: [telefoonnummer]
Deelnemer 2: [telefoonnummer]
Datum: 5 mei 2024
[medeverdachte] . Bel hem. Hij gaat je een vijftien brengen. Geef hem honderdenzestig ok? Regel vriend. Bel hem op het nummer. [A] hij nog niet in Utrecht, maar maak een afspraak met hem. Kijk waar je met hem afspreekt vlak bij die stichting waar ze rijst koken enz. bij de Vleutenseweg. [23]
Beller: [telefoonnummer]
Gebelde: [telefoonnummer]
Locatie gebelde: [locatie] te Houten
Datum: 24 juli 2024
NNman vraagt waarom [verdachte] hem gebeld heeft. [verdachte] zegt dat hij vanmorgen NNman had gebeld, over de spullen die hij gekocht had, maar nu heeft hij de spullen niet meer. NNman zegt dat hij nu in Utrecht is en dat hij een heel mooie fiets heeft voor [verdachte] . NNman vraagt of [verdachte] de fiets wil hebben. NNman vraagt of [verdachte] de fiets nog wil zien. [verdachte] zegt dat NNman een foto van de fiets naar [verdachte] kan sturen. [24]
Deelnemer 1: [telefoonnummer]
Deelnemer 2: [telefoonnummer]
Datum: 28 juli 2024
[verdachte] : Niemand heeft gebeld, behalve die ene uit Amsterdam zou nog komen, voor een gram
[medeverdachte] : Wie is dat?
[verdachte] : Die ene die toen een fiets aan mij heeft verkocht. [25]
Op 29 juli 2024 heeft er tussen [medeverdachte] en een onbekende persoon een whatsappconversatie
plaats gevonden. In dat gesprek werd [medeverdachte] een elektrische fiets voor 180 euro aangeboden. Daarbij werden door de onbekende man foto's van de fiets gestuurd. In die conversatie werd door [medeverdachte] een afbeelding gestuurd met daarop het telefoonnummer + [telefoonnummer] en de naam " [naam] ". Zoals eerder vermeld bleek dit nummer het oude telefoonnummer van [verdachte] te zijn, de medeverdachte van verdachte [medeverdachte] . [26]
Vanaf 29 juni 2024 heeft tussen verdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte] een conversatie in
WhatsApp plaats gevonden. In de conversatie werd door [verdachte] gebruik gemaakt van een ander
WhatsAppnummer namelijk [telefoonnummer] . In die conversatie werden door mij en de tolk de stemmen van beide verdachten herkend. Ook in deze conversatie had verdachte [medeverdachte] een leidende rol. In deze conversatie gaf [medeverdachte] meerdere malen verdachte [verdachte] voor welk geldbedrag hij bepaalde merken en type telefoons moest kopen. [medeverdachte] vroeg in genoemde audio [verdachte] om allerlei spullen van hem te komen brengen. Zou [verdachte] dat niet doen zou hij hem niet laten werken. De spullen die [verdachte] de volgende ochtend moest komen brengen waren: oplader, 50 gram hasj, de snoep, 2 pc's en 1 iPad. Uit genoemde conversatie is vastgesteld dat beide verdachte zich aan heling hebben schuldig gemaakt en bij het plegen van die strafbare feiten nauw hebben samengewerkt. [27]
Deelnemer 1: [telefoonnummer]
Deelnemer 2: [telefoonnummer]
Datum: 2 augustus 2024
[medeverdachte] : jij gaat morgen alle spullen aan mij brengen brengen je, je laat niks daar legen, je neemt alle mijn spullen mee en ook de oplader ook. morgenochtend moet jij alles brengen, die vijftig, snoep, en 50gram hasj ook wee pc's en die tablet. Oke vriend, morgenochtend en vergeet de oplader niet. [28]
Een proces-verbaal van bevindingen van 1 oktober 2024:
Deelnemer 1: [telefoonnummer]
Deelnemer 2: [telefoonnummer]
Datum: 10 juli 2024
NNman vraagt 60 euro voor een Tablet. [medeverdachte] biedt 40 euro. [medeverdachte] zegt dat hij vergeten heeft, om iets naar iemand te sturen. [medeverdachte] zegt dat hij een laptop voor 120 euro koopt. [29]

Voetnoten

1.Blijkens het uittreksel uit de Strafrechtketendatabank (SKDB) blijkt verdachte te zijn geboren in Tunis te Tunesië. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat daar niet te zijn geboren, maar te zijn geboren in Damascus te Syrië.
2.Op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
3.Pagina 188, voorgeleidingsdossier.
4.Pagina 479, einddossier.
5.Pagina 635, einddossier.
6.Pagina 481, einddossier.
7.Pagina 51, voorgeleidingsdossier.
8.Pagina 52, voorgeleidingsdossier.
9.Pagina 129, voorgeleidingsdossier.
10.Pagina 308, einddossier.
11.Pagina 77, voorgeleidingsdossier.
12.Pagina 480, einddossier.
13.Pagina 614, einddossier.
14.Pagina 672, einddossier.
15.Pagina 662, einddossier.
16.Pagina 668, einddossier.
17.Pagina 669, einddossier.
18.Pagina 670, einddossier.
19.Pagina 671, einddossier.
20.Pagina 607, einddossier.
21.Pagina 599, einddossier.
22.Pagina 600, einddossier.
23.Pagina 601, einddossier.
24.Pagina 60, voorgeleidingsdossier.
25.Pagina 418, einddossier.
26.Pagina 481, einddossier.
27.Pagina 480, einddossier.
28.Pagina 614, einddossier.
29.Pagina 335, einddossier.