ECLI:NL:RBMNE:2025:219

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/16/576296 / HA ZA 24-295
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringszaak over schadevergoeding na brandstichting op bouwplaats

In deze zaak vordert een aannemersbedrijf, aangeduid als [eiseres], een verzekeringsuitkering van € 73.065,28 van ASR Schadeverzekering N.V. na een brand op hun bouwplaats in Julianadorp. De verzekeraar weigert de uitkering, stellende dat er sprake is van brandstichting en dat [eiseres] onvoldoende maatregelen heeft genomen om vandalisme te voorkomen. De rechtbank oordeelt dat er inderdaad sprake is van vandalisme, maar dat [eiseres] voldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen. De brand vond plaats in de nacht van 11 op 12 december 2022, waarbij 500 m3 isolatiemateriaal verloren ging. De rechtbank stelt vast dat de schade gedekt is onder de doorlopende Bouw en Montageverzekering van [eiseres]. ASR moet in ieder geval € 19.352,20 uitkeren, maar de uiteindelijke schadevergoeding is afhankelijk van de in te dienen facturen voor vervangend materiaal. De rechtbank houdt de verdere beslissing aan tot de inkoopfacturen zijn overgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/576296 / HA ZA 24-295
Vonnis van 5 februari 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
advocaat: mr. B.P.C. Bijl en mr. J.A.M. van Zuilen,
tegen
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
te Utrecht,
gedaagde partij,
advocaat: mr. S. Booij.
Partijen worden hierna [eiseres] en ASR genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 juni 2024, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • de akte houdende overlegging nadere producties van [eiseres] , met producties,
  • de uitnodiging voor de mondelinge behandeling, verzonden op 12 september 2024,
  • de mondelinge behandeling van 15 november 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt,
  • de spreekaantekeningen van [eiseres] ,
  • de spreekaantekeningen van ASR.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] is een aannemersbedrijf, dat een doorlopende Bouw en Montageverzekering heeft bij ASR. Er heeft brand gewoed in isolatiemateriaal dat lag opgeslagen op een bouwplaats van [eiseres] . Zij vordert een verzekeringsuitkering van € 73.065,28 van ASR. ASR weigert uitkering, omdat volgens haar sprake is van brandstichting en [eiseres] onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen om vandalisme te voorkomen.
ASR moet in elk geval € 19.352,20 uitkeren, en de kosten voor het vervangen van het isolatiemateriaal. Om dat bedrag te kunnen vaststellen, moet [eiseres] de factuur van de inkoopwaarde van het isolatiemateriaal overleggen.

3.De beoordeling

Schade door brand is verzekerd
3.1.
In de nacht van zondag 11 op maandag 12 december 2022 heeft brand gewoed op de bouwplaats van [eiseres] in Julianadorp. Het daar opgeslagen (verpakkingsmateriaal van het) isolatiemateriaal van [eiseres] heeft vlam gevat, waarbij 500 m3 isolatiemateriaal teniet is gegaan. De schade die daardoor is ontstaan, is in principe gedekt onder de doorlopende Bouw en Montageverzekering, die [eiseres] sinds 1988 heeft bij ASR. In de verzekeringsvoorwaarden is bepaald dat onder meer schade aan bouwcomponenten die op het bouwterrein aanwezig zijn om blijvend in het werk te worden verwerkt, zoals in dit geval het isolatiemateriaal, verzekerd is. Van schade is sprake als de zaak beschadigd is: als de vorm of de structuur van de zaak objectief en blijvend is aangetast. Partijen zijn het erover eens dat dat voor het isolatiemateriaal het geval is. In dat geval worden de kosten die het gevolg zijn van een verzekerde gebeurtenis, zoals de brand, in principe vergoed. Daarbij geldt een eigen risico van € 1.250,00 per gebeurtenis. Is sprake van vandalisme, dan bedraagt het eigen risico € 2.500 per gebeurtenis.
De schade is veroorzaakt door vandalisme
3.2.
ASR stelt echter dat zij de schade niet hoeft te vergoeden, omdat sprake is van vandalisme (brandstichting) en [eiseres] onvoldoende maatregelen heeft genomen om vandalisme te voorkomen. Daarover staat in artikel 3 van de Bijzondere voorwaarden bij de rubriek Het Werk (BMVW 15-01) de volgende bepaling:
3 Welke kosten krijgt u vergoed?
In de tabel hieronder leest u welke kosten u vergoed krijgt. Als deze kosten om een toelichting vragen, dan vindt u die in de tweede kolom. (..)
Schade door diefstal en
vandalisme, verlies,
verdwijning of vermissing
Let op:
Buiten werktijd vergoeden wij de schade alleen als u, gelet op de omstandigheden, voldoende maatregelen hebt genomen om diefstal en vandalisme te voorkomen.
Bijvoorbeeld door uw materieel op te slaan in een afgesloten ruimte (zoals een container of loods).”
3.3.
Vast staat dat het politieonderzoek niet heeft geleid tot (de aanhouding van) een verdachte, en dat de door ASR ingeschakelde expert [bedrijf 1] in een tussenbericht van 14 december 2022 als voorlopige bevinding heeft genoteerd
“Het plastic heeft vlam gevat, naar alle waarschijnlijkheid door een vuurwerkbom.”Bij het onderdeel oorzaak benoemt hij
“Op grond van de verklaringen van de omwonenden acht ik vandalisme met een vuurwerkbom de meest aannemelijke oorzaak van deze brand.”Toch stelt de rechtbank vast dat sprake is van vandalisme, omdat de brand door brandstichting is ontstaan. Dat leidt zij af uit de consistente verklaringen van de projectleider van [eiseres] en haar assurantietussenpersoon, kort na de brand en enkele dagen daarna.
3.4.
Op maandagochtend 12 december 2022, de dag na het ontstaan van de brand, liet assurantietussenpersoon [bedrijf 2] in haar schademelding aan ASR weten dat sprake was van brandstichting:
“Zoals besproken, is er afgelopen nacht op [locatie] te Julianadorp, isolatiemateriaal in brand gestoken (dwz het verpakkingsmateriaal, isolatie zelf is onbrandbaar).”
Later die dag heeft de projectleider van [eiseres] een bericht gestuurd aan de expert van [bedrijf 1] . Hij schreef in reactie op de vraag wanneer de brand werd ontdekt/gemeld:
“11-12-22 omstreeks 19:30 uur is er door een van de omwonenden een harde knal (explosie / vuurwerk) gehoord. Op het moment dat zij uit het raam keken werd er direct geconstateerd dat er brand was in onze voorraad isolatie en hebben zij aansluitend een melding gedaan.”
Daarnaast heeft de projectleider namens [eiseres] aangifte gedaan, volgens [eiseres] op 16 december 2022. Ook uit die aangifte blijkt dat sprake zou zijn van brandstichting:
“Op een bouwplaats van ons in Julianadorp is er als gevolg van vandalisme (vermoedelijk vuurwerk) brand uitgebroken in een voorraad isolatie materiaal.”
3.5.
Daarbij komt dat er geen enkele indicatie is voor een andere oorzaak van de brand. Het isolatiemateriaal zelf is steenwol, dat volgens partijen onbrandbaar is. Ook het dunne plasticfolie dat daar als verpakkingsmateriaal omheen zit, ontbrandt niet uit zichzelf. De buitentemperatuur was die avond rond of onder het vriespunt. Die temperatuur in combinatie met de aard van het materiaal maakt dat een ‘verdwaalde vuurpijl’ geen waarschijnlijke oorzaak is voor de brand. Gelet op de verklaring van een omwonende die een harde knal hoorde (explosie/vuurwerk) en bij het uit het raam kijken direct constateerde dat er brand was in het isolatiemateriaal, stelt de rechtbank vast dat de brand is veroorzaakt door brandstichting. Daarmee is het opzet een gegeven en is sprake van vandalisme. Daarvoor is in een civiele procedure niet vereist dat een verdachte wordt veroordeeld door de strafrechter of dat een (forensisch) expert met volledige zekerheid vaststelt dat en op welke manier het isolatiemateriaal is aangestoken.
[eiseres] heeft voldoende maatregelen genomen, ASR moet de schade vergoeden
3.6.
Vast staat ook dat de brand buiten werktijd heeft gewoed, op zondagavond rond 19.30 uur. Gezien het hiervoor genoemde artikel 3 van de Bijzondere voorwaarden is het dan de vraag of [eiseres] voldoende maatregelen heeft genomen om vandalisme te voorkomen. Dat is het geval, dus ASR moet de verzekerde schade vergoeden.
3.7.
Niet in geschil is dat het bouwterrein van [eiseres] was afgesloten: gedeeltelijk door een sloot die te breed is om overheen te springen, het andere deel door bouwhekken die tot in de sloot staan. Deze bouwhekken zijn voorzien van een staalmat met smalle, rechtopstaande gaten, zodat het bouwhek niet als ladder gebruikt kan worden. De spijlen van de staalmat steken aan de bovenkant iets boven de ronde buis uit, maar de bouwhekken bevatten geen verdere overklimbeveiliging in de vorm van een anti-klimstrip. Gezien de omstandigheden oordeelt de rechtbank dat die maatregelen in dit geval voldoende zijn. Het gaat om isolatiemateriaal, dat in principe onbrandbaar is. Partijen zijn het erover eens dat dit materiaal in weer en wind buiten kan liggen. Bovendien is de kans op diefstal klein: de waarde per pak isolatiemateriaal is relatief klein en gezien de grootte van de pakken isolatiemateriaal is een aanhangwagen nodig om het te vervoeren, terwijl het terrein afgesloten is en de toegang van het terrein met een camera beveiligd is.
3.8.
Anders dan ASR is de rechtbank van oordeel dat het isolatiemateriaal niet in een container, loods of nissenhut moest worden opgeslagen. Het gaat om 500 m3 aan materiaal, dat bovendien naar haar aard buiten kan liggen. [eiseres] heeft tijdens de zitting benoemd dat op het bouwterrein containers staan waarin bijvoorbeeld het gereedschap is opgeslagen, maar het isolatiemateriaal lag buiten. Dat een afgesloten (overdekte) ruimte noodzakelijk is, blijkt ook niet uit de Bijzondere voorwaarden: daar staat enkel als voorbeeld (‘bijvoorbeeld’) genoemd dat
materieelin een afgesloten ruimte moet worden opgeslagen. Gelet op de aard van het materiaal (groot volume, kleine kans op diefstal, kleine kans op brand, weerbestendig (verpakt)) kan van [eiseres] redelijkerwijs niet worden verwacht dat zij het materiaal in containers, loodsen of nissenhutten opslaat.
3.9.
De rechtbank is het met ASR eens dat de pakken isolatiemateriaal heel lang buiten hebben gelegen: de laatste levering van het isolatiemateriaal was op 14 juni 2022, de brand vond plaats op 11 december 2022. Het isolatiemateriaal heeft dus zo’n zes maanden (en het eerder geleverde materiaal nog langer) buiten gelegen. Tijdens de zitting heeft [eiseres] echter verklaard dat er rond juni 2022 sprake was van de uitloop van corona en de start van de oorlog in Oekraïne enkele maanden daarvoor. In die periode waren er problemen bij het verkrijgen van brandstof en materialen. Voor aannemers was het lastig de continuïteit te waarborgen, ook omdat fabrieken dicht gingen. [eiseres] verklaarde dat zij eigenlijk aan het ‘hamsteren’ was: producten met problemen of grote prijsstijgingen zoveel mogelijk op voorhand vastleggen en laten leveren, zodat zij door kon gaan met bouwen. Op deze bouwplaats was ruimte, dus zij heeft het materiaal eerder laten leveren om flexibel te zijn. De werkvoorraad isolatiemateriaal was volgens haar al aangebroken en werd gewoon gebruikt. ASR heeft niet betwist dat deze problemen speelden. Bovendien zijn partijen het er over eens dat het isolatiemateriaal buiten kan liggen en niet aangetast raakt door bijvoorbeeld vocht. Gezien deze omstandigheden is het begrijpelijk dat [eiseres] ervoor koos het isolatiemateriaal al eerder te laten leveren. Begrijpelijk is ook dat het materiaal werd opgeslagen op de bouwplaats, waar voldoende ruimte was, en niet bij het bedrijf van [eiseres] .
3.10.
ASR heeft dus gelijk dat de maatregelen om vandalisme te voorkomen niet maximaal of optimaal zijn, maar gelet op de omstandigheden zijn de maatregelen die [eiseres] in deze situatie heeft genomen naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende. ASR moet de verzekerde schade dus vergoeden.
ASR moet € 19.352,20 uitkeren, en de kosten voor vervangen van het isolatiemateriaal
3.11.
[eiseres] vordert in totaal € 73.065,28 aan verzekeringsdekking. ASR moet daarvan na aftrek van het eigen risico in elk geval € 19.352,20 uitkeren. Daarnaast moet zij de vervangingswaarde van het isolatiemateriaal uitkeren, maar die waarde kan nog niet worden bepaald. [eiseres] moet daarvoor eerst de inkoopfacturen in het geding brengen. De verschillende schadeposten zullen hierna per post worden besproken.
a)
Vervangingskosten isolatiemateriaal, € 40.316,59
3.12.
Om de woningen op de bouwplaats af te maken, heeft [eiseres] nieuw isolatiemateriaal aangeschaft. De vervangingswaarde daarvan is volgens haar € 40.316,59 (€ 11,29 per m2 * 3.571 m2), conform de offerte van PontMeyer van 17 januari 2023 (productie 7 bij dagvaarding). Vast staat echter dat [eiseres] dit materiaal al heeft aangeschaft, terwijl zij ASR geen inzicht heeft gegeven in de hoeveelheid beschadigd materiaal en het bedrag dat zij daadwerkelijk voor het vervangend materiaal betaald heeft. Ondanks dat de expert van [bedrijf 1] al vanaf 12 december 2022 om de inkoopfactuur heeft gevraagd en ASR dit bedrag heeft betwist, heeft [eiseres] de inkoopfactuur ook in deze procedure niet overgelegd. Ook een betaalbewijs ontbreekt. [eiseres] zal alsnog in de gelegenheid worden gesteld om deze inkoopfactuur binnen twee weken na dit vonnis bij akte te overleggen.
b)
Kooiaap, € 150,-
3.13.
[eiseres] stelt dat een kooiaap nodig was voor het lossen van het nieuwe isolatiemateriaal. Deze is twee uur in gebruik geweest en kost daarmee € 150,00. ASR heeft dit bedrag niet betwist, zodat het zal worden toegewezen.
c)
Inzet projectleider, uitvoerder en personeel voor opruimen schade, € 1.903,00
3.14.
Onder de Bouw en Montageverzekering zijn redelijke kosten voor het opruimen van de schade gedekt. Om de schade op te ruimen heeft [eiseres] verschillende medewerkers ingezet. De totale personeelskosten voor het opruimen van de schade bedragen volgens [eiseres] € 1.903,00:
  • Projectleider: € 855,00 (9 uur * € 95,00)
  • Uitvoerder: € 280,00 (4 uur * € 70,00)
  • Ondersteunend personeel: € 768,00 (16 uur * € 48,00)
ASR heeft deze kosten betwist. Met ASR oordeelt de rechtbank dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Het aantal uur dat deze medewerkers bezig zijn geweest met opruimen is niet onderbouwd, net als de (redelijkheid van de) tarieven. Daarbij is niet gesteld dat deze medewerkers extra zijn uitbetaald of ergens anders niet konden worden ingezet. Het gevorderde bedrag van € 1.903,00 zal daarom worden afgewezen.
Huur dompelcontainer, € 2.081,20
3.15.
[eiseres] stelt dat het verbrande isolatiemateriaal met behulp van een autokraan in twee ‘dompelcontainers’ is gedompeld, om er zeker van te zijn dat het vuur gedoofd was. Deze dompelcontainers zijn gehuurd voor een bedrag van € 2.081,20 inclusief btw. ASR voert aan dat deze kosten niet voor uitkering in aanmerking komen, omdat geen sprake is van herstelkosten of bereddingskosten. Met [eiseres] is de rechtbank echter van oordeel dat het huren van de dompelcontainers nodig was voor het opruimen van de schade. Het isolatiemateriaal kon immers niet worden afgevoerd terwijl het nog brandde of het risico bestond dat het vuur tijdens het vervoer zou oplaaien. De btw over het gevorderde bedrag komt echter niet voor uitkering in aanmerking, omdat dit geen schade is. Het gevorderde bedrag zal daarom worden toegewezen zonder btw. Het gaat dan om € 1.720,00 (2 * € 860,00).
e)
Huur autokraan, € 735,00
3.16.
Om het isolatiemateriaal in de dompelcontainer te krijgen, is een autokraan gebruikt. De huur van deze autokraan van € 735,00 (exclusief btw) is niet betwist en zal worden toegewezen.
f)
Gebruik ruwterreinheftruck, € 810,00
3.17.
Verder is bij het opruimen van de schade gebruik gemaakt van een ruwterreinheftruck om het verbrande isolatiemateriaal uit elkaar te rijden. [eiseres] vordert voor het gebruik van deze heftruck een bedrag van € 810,00 (9 uur * € 90,- per uur). ASR heeft deze kosten betwist. Omdat onderbouwing van het genoemde bedrag ontbreekt – zo is niet duidelijk waar deze kosten uit bestaan en of de heftruck in eigendom is van [eiseres] – zullen deze kosten worden afgewezen.
g)
Transport- en verwerkingskosten, € 19.247,20
3.18.
[eiseres] vordert € 19.247,20 exclusief btw voor afvoer en verwerking van het isolatiemateriaal door een afvalverwerker. Dit bedrag is niet betwist en zal worden toegewezen.
h)
Kosten (algemeen, winst- en risicokosten en kosten CAR-verzekering), € 7.822,29
3.19.
Tot slot vordert [eiseres] een bedrag van € 7.822,29 aan kosten: € 4.781,01 voor algemene kosten, € 2.800,96 voor winst en risicokosten en € 240,32 voor de CAR-verzekering. ASR heeft terecht aangevoerd dat bedrijfs- of vertragingsschade op grond van artikel 5 van de Bijzondere voorwaarden niet voor vergoeding in aanmerking komt en dat de winst en risicokosten geen schade zijn. [eiseres] heeft dat niet nader onderbouwd, zodat het bedrag van € 7.822,29 zal worden afgewezen.
Eigen risico
3.20.
Op de verzekerde schade moet het eigen risico in mindering worden gebracht. Omdat hiervoor is geoordeeld dat sprake was van vandalisme bedraagt het eigen risico € 2.500,00 per gebeurtenis (p. 4 van het polisblad).
Conclusie
3.21.
Uit het voorgaande volgt dat de schade die voor uitkering in aanmerking komt € 21.852,20 bedraagt, te vermeerderen met de kosten voor het vervangen van het isolatiemateriaal. Na aftrek van het eigen risico moet ASR dus een bedrag van € 19.352,20 (€ 21.852,20 - € 2.500,00) en de nader te bepalen kosten voor vervangen van het isolatiemateriaal uitkeren.
3.22.
Voor zover [eiseres] bedoelt de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW te vorderen, zal dit worden afgewezen. Deze wettelijke handelsrente ziet niet op betalingen bij wijze van schadeloosstelling, waaronder een betaling op grond van een verzekeringspolis zoals hier aan de orde is. [1] Daarom is de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW verschuldigd. De wettelijke rente is op basis van dat artikel toewijsbaar vanaf de dag van verzuim. Volgens [eiseres] was daarvan sprake op 16 december 2022, omdat ASR op die datum heeft bericht dat de schade niet voor verdere behandeling in aanmerking kwam. Daarmee was ASR zonder ingebrekestelling in verzuim, omdat [eiseres] uit deze mededeling moest opmaken dat ASR de verzekeringsovereenkomst niet zou nakomen (artikel 6:83 sub c BW). De wettelijke rente over het te betalen bedrag zal daarom worden toegewezen vanaf 16 december 2022.
Het beroep van ASR op de schadebeperkingsplicht slaagt niet
3.23.
ASR stelt nog dat de kosten van een nissenhut als besparing in mindering moeten komen op de verzekeringsuitkering die zij aan [eiseres] moet doen. Dit beroep op de schadebeperkingsplicht (in de zin van artikel 6:101 BW) slaagt niet. De verzekeringsuitkering is immers geen schadevergoeding, maar een uitkering die ASR aan [eiseres] moet betalen op grond van de bestaande verzekeringsovereenkomst. Daarop is de schadebeperkingsplicht in de zin van artikel 6:101 BW niet van toepassing.
ASR moet de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten betalen
3.24.
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten wordt berekend op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en hangt af van het toe te wijzen bedrag, dat nader wordt bepaald in een eindvonnis.
3.25.
Ook zal ASR als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden nader bepaald in een eindvonnis.
3.26.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 19 februari 2025voor het nemen van een akte door [eiseres] om de inkoopfactuur van het vervangend isolatiemateriaal in het geding te brengen (zoals vermeld in 3.12), waarna ASR op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen om hierop te reageren,
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, rechter, bijgestaan door mr. E.M. Schutte, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.
5403

Voetnoten

1.Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, preambule onder 13.