ECLI:NL:RBMNE:2025:2181

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
11451758 \ UC EXPL 24-8495
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde factuur voor vervoersdiensten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiseres] B.V., en een gedaagde, die in persoon procedeerde. De eiseres vorderde betaling van een onbetaalde factuur van € 481,58 voor vervoersdiensten die zij had geleverd aan de gedaagde. De gedaagde had een eenmanszaak en was betrokken bij het vervoeren van goederen. De eiseres stelde dat er een overeenkomst tot stand was gekomen via Whatsapp, waarin de gedaagde had ingestemd met de betaling voor de vervoersdiensten. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat hij zijn eenmanszaak had beëindigd en uitgeschreven was uit het handelsregister. De kantonrechter oordeelde echter dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij niet meer actief was en dat de overeenkomst geldig was. De rechter veroordeelde de gedaagde tot betaling van het factuurbedrag, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiseres. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moest worden nageleefd, ook als de gedaagde in hoger beroep zou gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11451758 UC EXPL 24-8495 MB/40202
Vonnis van 7 mei 2025
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. Th. van Wijngaarden,
tegen:
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
  • de dagvaarding die op 28 november 2024 aan [gedaagde] is betekend,
  • het proces-verbaal van de rolzitting van 18 december 2024, waarbij [gedaagde] aanwezig was;
  • de brief waarin de mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte met aanvullende producties 3 tot en met 6 van [eiseres] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 april 2025. Namens [eiseres] is verschenen de heer [A] samen met mr. Van Wijngaarden. [gedaagde] is zonder bericht aan de kantonrechter niet verschenen. [eiseres] heeft haar standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft hier aantekeningen van gemaakt. Die aantekeningen zitten in het dossier van de kantonrechter.
1.3.
Ten slotte is er bepaald dat er een vonnis komt.

2.De kern

2.1.
Deze zaak gaat over kosten die [eiseres] heeft gemaakt voor het vervoeren van een auto in opdracht van [gedaagde] . [eiseres] vindt dat [gedaagde] een bedrag van € 481,58 hiervoor moet betalen, te vermeerderen met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] is het hier niet mee eens. Het gelijk ligt bij [eiseres] . Hierna wordt uitgelegd hoe en waarom tot dit oordeel is gekomen.

3.De beoordeling

[gedaagde] moet een bedrag van € 481,58 aan [gedaagde] betalen
3.1.
[eiseres] is actief in de autotransport. [gedaagde] was als eenmanszaak actief in het vervoeren van goederen onder meer onder de handelsnaam [handelsnaam] . Dit blijkt uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel dat [eiseres] na de door [gedaagde] gegeven mondelinge reactie op de dagvaarding heeft overgelegd. Dit uittreksel is vervolgens niet meer door [gedaagde] weersproken.
3.2.
[gedaagde] heeft op grond van een met [eiseres] gesloten overeenkomst de verplichting om een bedrag van € 481,58 te betalen voor door [eiseres] op 4/5 juli 2024 voor [gedaagde] uitgevoerde vervoerswerkzaamheden. Tussen [eiseres] en [handelsnaam] is namelijk rond 3 juli 2024 via Whatsapp een overeenkomst tot stand gekomen op basis waarvan [eiseres] een auto van het merk ‘Cupra Formentor’ heeft vervoerd van [plaats 1] naar [plaats 2] . Dit blijkt uit de Whatsapp-correspondentie [1] tussen [eiseres] en [handelsnaam] . Deze correspondentie heeft [eiseres] eveneens na de door [gedaagde] gegeven mondelinge reactie op dagvaarding overlegd en is vervolgens niet meer door [gedaagde] weersproken. Uit deze correspondentie blijkt overigens van meerdere vervoersopdrachten in juni en juli 2024 tussen [handelsnaam] en [eiseres] , die allemaal door [handelsnaam] zijn betaald. Over de betalingsverplichting voor deze vervoersopdracht zaak schrijft [handelsnaam] in een Whatsapp bericht aan [eiseres] in oktober 2024: ‘Heb duidelijk gezegd, de incasso kosten moeten worden kwijt gescholden dan word er netjes betaald zo niet mogen ze doen wat ze willen betaal geen incassokosten in dit land’.
3.3.
[gedaagde] voert nog aan dat hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met zijn eenmanszaak was gestopt en dat hij was uitgeschreven uit het handelsregister. Maar dit klopt niet. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt namelijk dat [gedaagde] tot 10 oktober 2024 met de handelsnaam [handelsnaam] stond ingeschreven. Voor zover [gedaagde] nog heeft bedoeld te stellen dat zijn vriend [B] eigenlijk uitvoering gaf aan [handelsnaam] is deze stelling niet door [gedaagde] onderbouwd.
3.4.
Omdat [gedaagde] de hoogte van het factuurbedrag niet heeft weersproken, wordt [gedaagde] veroordeeld om een bedrag van € 481,58 aan [eiseres] te betalen.
[gedaagde] moet wettelijke handelsrente aan [eiseres] betalen
3.5.
[gedaagde] moet over het bedrag van € 481,58 ook wettelijke handelsrente (in de zin van artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek) betalen. [gedaagde] handelde in de uitoefening van zijn eenmanszaak [handelsnaam] bij het sluiten van de overeenkomst. Tot en met 20 november 2024 bedraagt de wettelijke handelsrente € 15,01. Dit bedrag moet [gedaagde] aan [eiseres] betalen. Ook wordt [gedaagde] veroordeeld om de wettelijke handelsrente vanaf 21 november 2024 aan [eiseres] te betalen.
[gedaagde] moet buitengerechtelijke incassokosten vergoeden
3.6.
[eiseres] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Dat zijn kosten die zij heeft gemaakt om te zorgen dat [gedaagde] zou betalen en om de stap naar de kantonrechter te voorkomen. [eiseres] heeft dit incassotraject onderbouwd met stukken. Naar het oordeel van de kantonrechter komt daarmee vast te staan dat buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag van € 72,24 komt overeen met het in het ‘Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten’ bepaalde tarief en wordt daarom toegewezen.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten
3.7.
[gedaagde] heeft ongelijk gekregen. Hij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en dat hij de proceskosten van [eiseres] moet betalen. De kosten van [eiseres] worden tot en met de datum van dit vonnis begroot op:
  • dagvaarding € 116,39
  • griffierecht € 328,00
  • salaris gemachtigde € 270,00 ( 2 punten x tarief € 135,00)
  • nakosten € 67,50 (plus de verhoging als vermeld in de beslissing)
Totaal € 781,89
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.8.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zoals [eiseres] heeft gevraagd. Dat betekent dat de beslissing van de kantonrechter moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroep instelt. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 568,83, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek) over een bedrag van € 481,58 vanaf 21 november 2024 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 781,89 aan proceskosten binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner en is in het openbaar uitgesproken op
7 mei 2025.

Voetnoten

1.Productie 6.