ECLI:NL:RBMNE:2025:2161

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
10282623
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dispuut over de juistheid van stookkostenberekening in huurzaak tussen Livingstone Tree C.V. en huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de commanditaire vennootschap Livingstone Tree C.V. en een huurder over de stookkosten. Livingstone had de huurder aangesproken voor betaling van stookkosten die volgens hen onterecht waren betwist. De huurder stelde dat de berekening van de stookkosten niet correct was en dat het gemeten verbruik niet overeenkwam met het werkelijke verbruik. De kantonrechter oordeelde dat Livingstone niet had aangetoond dat de stookkosten correct waren berekend. De rechter baseerde zich op getuigenverklaringen en de methodiek van het meten van het verbruik, waarbij bleek dat de meters niet individueel verbruik registreerden, maar dat het totale verbruik werd verdeeld over de appartementen. De kantonrechter concludeerde dat Livingstone niet in haar bewijsopdracht was geslaagd en stelde het aandeel van de huurder in de stookkosten vast op € 58,39, in plaats van het door Livingstone gevorderde bedrag. De vorderingen van Livingstone werden afgewezen, en de huurder kreeg gelijk in haar tegenvordering, waarbij ook de proceskosten ten laste van Livingstone werden gelegd.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 10282623 \ AC EXPL 23-129
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van
de commanditaire vennootschap
LIVINGSTONE TREE C.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Livingstone,
gemachtigde: H.M. Hielkema,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.A. Spigt.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft op 24 januari 2024 een tussenvonnis gewezen. Daarna heeft Livingstone op 20 maart 2024 een akte genomen en daarbij 3 producties overgelegd, waarna [gedaagde] daarop bij akte van 23 april 2024 heeft gereageerd. Op 25 september 2024 heeft het getuigenverhoor aan de zijde van Livingstone plaatsgevonden en op 8 januari 2025 het getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde] . Daarna hebben beide partijen een conclusie na enquête genomen, Livingstone op 5 maart 2025 en [gedaagde] op 2 april 2025. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het eerste tussenvonnis van 12 juli 2023 is – voor zover nu nog relevant – aan Livingstone te bewijzen opgedragen dat de stookkosten in de aan [gedaagde] op 30 juni 2022 verzonden specificatie servicekosten correct zijn berekend. De kantonrechter is van oordeel
dat Livingstone niet geslaagd is in die bewijsopdracht. De kantonrechter zal eerst het door Livingstone en [gedaagde] aangebrachte (tegen)bewijs opsommen en dat vervolgens beoordelen.
Het eerdere gebruik van [gedaagde]
2.2.
Livingstone wijst er op [gedaagde] in haar vorige woning in hetzelfde complex ( [adres] ) waar zij woonde van 11 juli 2018 tot en met 31 augustus 2021 significant meer elektriciteit voor verwarming gebruikte dan de opvolgende bewoner. [gedaagde] verbruikte in heel 2019 4.598,3 kWh en de opvolgend bewoner in 2021 2.194,6 kWh en in 2022 2.676 kWh. Ook in haar huidige woning verbruikt [gedaagde] veel meer dan gemiddeld. In heel 2022 verbruikte [gedaagde] 3.163,5 kWh, 50% hoger dan het gemiddeld verbruik in vergelijkbare appartementen in dat jaar (1.353 kWh). [gedaagde] verbruik in de eerste helft van 2022 was 2.623,6 kWh en in de tweede helft van 2022 540,3 kWh. Livingstone leidt daaruit af dat [gedaagde] – na ontvangst van de afrekening servicekosten – haar stookgedrag heeft aangepast en dat het hoge gemeten verbruik in de periode van september tot en met december 2021 overeenkomt met het daadwerkelijk gebruik door [gedaagde] .
Het e-mail bericht van [A] , werkzaam bij [bedrijf] als product specialisatie lucht- lucht
2.3.
[A] schrijft in zijn e-mailbericht van 18 maart 2024: ‘
De kWh-meters welke het verbruik registreert dienen MID-gecertificeerd te zijn (…). Dit is zodat er verrekend mag worden volgens de norm. Deze meters worden niet door ons geleverd. De berekeningsmethode welke in onze regeling zit is getest volgens DIN EN834 (…), zoals op pagina 24 is te lezen van het testrapport.’
De getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3]
2.4.
[getuige 1] werkt bij [bedrijf] , het bedrijf dat het gemeten verbruik uitleest. [getuige 1] heeft verklaard dat [bedrijf] voor ingebruikname van het systeem in het complex heeft gecontroleerd of het gemeten verbruik van het VRF-systeem overeenkwam met het gemeten verbruik van alle appartementen tezamen. Dat was het geval. [bedrijf] heeft niet kunnen controleren of het verbruik per individueel appartement goed wordt gemeten.
2.5.
[getuige 2] werkt bij [bedrijf] , het bedrijf dat de voeding voor het VRF-systeem heeft aangelegd. [getuige 2] heeft verklaard dat hij niet weet hoe het individuele verbruik voor warmte, koude en ventilatie wordt gemeten.
2.6.
[getuige 3] is adjunct-directeur bij [bedrijf] , de leverancier van de VRF-installatie. [getuige 3] heeft uitgelegd hoe de VRF-installatie werkt. De VRF-installatie bestaat uit een buitendeel en meerdere binnendelen, één binnendeel per appartement. Als het binnendeel wordt ingeschakeld gaat de lucht circuleren. Als de lucht die uit een appartement stroomt kouder of warmer is dan de gewenste temperatuur, gaat er een signaal naar het buitendeel dat er vermogen nodig is om te verwarmen of te koelen. Er wordt dan geregistreerd hoeveel draaiuren er zijn en hoeveel vermogen er wordt gevraagd. Het gevraagd vermogen wordt gemeten doordat wordt geregistreerd hoe ver het expansieventiel waar het koudemiddel doorheen gaat openstaat. Hoe meer warmte of koude er wordt gevraagd, hoe verder het expansieventiel opengaat. Er wordt geregistreerd hoeveel draaiuren er zijn, of er verwarmd of gekoeld wordt en hoe ver het expansieventiel openstaat en zo wordt de verdeling van het verbruik bepaald. De berekeningsmethode is volgens [getuige 3] getest in 2012 en daar kwam uit dat dit systeem kan worden ingezet om een verdeelsleutel te bepalen. [getuige 3] heeft op vragen naar aanleiding van het e-mailbericht van [A] geantwoord dat de kWh-meters waar [A] over schrijft de kWh-meters zijn die het verbruik van het buitendeel registreren en dat het testrapport waar [A] naar verwijst een testrapport uit 2020 is voor een nieuw systeem.
De door [gedaagde] opgeroepen getuigen [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6]
2.7.
[getuige 4] woonde van juli 2018 tot februari 2024 in hetzelfde complex als [gedaagde] . [getuige 4] heeft verklaard dat zij de meterstanden kon aflezen in de app. Zij zag dat haar meterstand bleef oplopen, ook als zij de verwarming niet aanhad. In 2022 zag [getuige 4] dat de stand ineens was teruggebracht tot ongeveer 25% van wat het daarvoor was. In 2022 heeft [getuige 4] , naar aanleiding van de afrekening servicekosten over 2021, gesproken met andere bewoners van het complex. Al die bewoners meldden dat de meterstanden bleven oplopen, ook als de verwarming niet aanstond.
2.8.
[getuige 5] woont sinds september 2022 in hetzelfde complex als [gedaagde] . [getuige 5] heeft verklaard dat de meterstand voor verwarming bleef oplopen, ook als hij op vakantie was en de verwarming uitstond. [getuige 5] heeft zijn eigen verbruik voor verwarming vergeleken met het gemiddeld verbruik in het complex. In 2023 was zijn gemeten verbruik 2.700 kWh en was het gemiddeld gebruik ongeveer 1.300 kWh. In 2024 was het gemiddeld verbruik gedaald naar ongeveer 1.200 kWh en was zijn verbruik gestegen naar 5.200 kWh. Het verloop van het gemeten verbruik in 2024 is merkwaardig. Het hoogste verbruik is gemeten in maart, terwijl [getuige 5] toen heel veel weg was. [getuige 5] heeft van andere bewoners gehoord dat er ook bewoners zijn die een veel lager verbruik hebben dan gemiddeld.
2.9.
[getuige 6] is werkzaam als design engineer [bedrijf] . Hij heeft verklaard dat hij bij verschillende bedrijven heeft gewerkt die klimaatsystemen installeren of daarover adviseren. Hij heeft nu een eigen bedrijf op dat gebied. Volgens [getuige 6] kan de positie van het expansieventiel in het VRF-systeem worden beïnvloed door de dimensionering van de leidingen, of doordat er een knik in een leiding zit. In de compressor in het systeem zit olie, die deels verdampt en kan neerslaan op de expansieventielen. De expansieventielen kunnen dan plakkerig worden, wat de positie beïnvloedt. Een dergelijk systeem moet worden onderhouden volgens de richtlijnen van de leverancier. Onvoldoende onderhoud kan ertoe leiden dat er minder warmte wordt afgegeven terwijl er wel veel vermogen wordt gevraagd.
De beoordeling van het bewijs
2.10.
[getuige 3] is de enige die iets zegt over hoe het individuele gebruik wordt gemeten. Uit de verklaring van [getuige 3] volgt dat niet het individuele verbruik in kWh wordt gemeten, maar dat de gegevens die worden geregistreerd worden gebruikt om het totale verbruik van het VRF-systeem over de appartementen te verdelen. Volgens hem is de berekeningsmethode getest in 2012. De kantonrechter begrijpt niet waarom, als er een testrapport beschikbaar is waaruit blijkt dat er correct wordt gemeten, Livingstone dat rapport niet als bewijs heeft ingebracht. Zonder dat rapport is de verklaring van [getuige 3] , werkzaam bij de leverancier van het systeem, onvoldoende om ervan uit te kunnen gaan dat het systeem is getest en dat er correct wordt gemeten. Uit de verklaring van [getuige 3] blijkt bovendien dat de e-mail van [A] niet bijdraagt aan het bewijs, omdat het testrapport waar die over spreekt betrekking had op een ander systeem.
2.11.
Getuige [getuige 1] concludeert dat het individuele gebruik juist wordt gemeten omdat [bedrijf] heeft vastgesteld dat de som van het gemeten gebruik per appartement gelijk is aan het totale verbruik van de VRF-installatie. Die conclusie kan de kantonrechter niet volgen, alleen al omdat uit de verklaring van [getuige 3] volgt dat er geen individueel verbruik wordt gemeten, maar een verdeelsleutel wordt vastgesteld. Dat de som klopt, wil nog niet zeggen dat de verdeelsleutel juist is. Drie plus drie is zes, maar vijf plus een ook. [getuige 1] heeft ook verklaard dat niet is getest of het individuele gebruik per appartement correct wordt gemeten.
2.12.
Livingstone heeft nog aangevoerd dat het feit dat het gemeten verbruik van [gedaagde] belangrijk is verminderd nadat zij in juni 2022 was geconfronteerd met haar hoge verbruik er op wijst dat het gemeten verbruik wel correct is. Alhoewel dit inderdaad een aanwijzing is dat [gedaagde] voor zij daarmee werd geconfronteerd meer energie verbruikte dan daarna, is dit onvoldoende om te concluderen dat daarmee is bewezen dat het individuele verbruik correct is gemeten. [gedaagde] wijst er immers terecht op dat van het gemeten verbruik waar Livingstone naar verwijst de juistheid ter discussie staat. Bovendien gaat Livingstone er daarmee aan voorbij dat er, naast [gedaagde] , nog talloze andere bewoners van het complex vragen hebben gesteld over de wijze van meten van het individuele verbruik voor verwarming en daarbij hebben gevraagd naar de certificering van de meters [1] en dat ook [getuige 5] een absurd hoog gemeten verbruik noemt dat bovendien een onlogisch verloop heeft.
Conclusie
2.13.
De conclusie is dat Livingstone er niet in is geslaagd dat te bewijzen dat de stookkosten in de aan [gedaagde] op 30 juni 2022 verzonden specificatie servicekosten correct zijn berekend.
2.14.
Omdat daarmee vaststaat dat niet kan worden uitgegaan van het door Livingstone gemeten verbruik, moet vervolgens de vraag beantwoord worden hoe dit verbruik dan wel moet worden afgerekend. De Huurcommissie schrijft daarover in haar beleidsboek servicekosten het volgende: ‘
In de situatie dat de meterstanden, en daarmee het geadministreerde verbruik, bekend zijn, maar de huurder gemotiveerd en overtuigend de hoogte van dat geadministreerde verbruik betwist, bepaalt de Huurcommissie de redelijkheid van de betalingsverplichting aan de hand van de landelijke verbruiksnormen en tarieven van het Nibud.
De kantonrechter zal bij die werkwijze aansluiten, maar in plaats van daarbij uit te gaan van landelijke verbruiksnormen zal de kantonrechter uitgaan van het gemiddeld verbruik in het complex. Ten eerste omdat de kantonrechter op de website van het Nibud geen informatie heeft gevonden over het gemiddeld verbruik voor stookkosten in een gasloze woning en voorts omdat [gedaagde] geen gemiddeld huishouden is en het appartement geen gemiddelde woning.
2.15.
De kantonrechter zal de kosten voor het verbruik voor stookkosten van [gedaagde] in redelijkheid vaststellen op € 58,39.
Partijen zijn het erover eens dat het gemiddeld verbruik in het complex 1.300 kWh is. Per 4 maanden is dat 325 kWh. De prijs per kWh was in die periode € 0,179676 [2] , dus voor 325 kWh is dat € 58,39.
Wat betekent dat voor de afrekening servicekosten over 2021?
2.16.
In het tussenvonnis van 24 januari 2024 is overwogen dat de beoordeling van de juistheid van de eindafrekening afhankelijk is van de beoordeling van de beslissing over de berekening van de stookkosten. Die zijn nu door de kantonrechter vastgesteld. In 2.11 van het tussenvonnis was geoordeeld dat de juistheid van het elektraverbruik voor de algemene ruimte en lift, nog niet kon worden beoordeeld omdat nog niet vaststond of het totale individuele elektriciteitsverbruik voor verwarming correct was berekend. Uit de bewijslevering is gebleken dat het totale verbruik van het VRF-systeem wordt gemeten met een kWh-meter en middels een verdeelsleutel wordt verdeeld over de appartementen. Of die verdeelsleutel juist is, is dan wel niet komen vast te staan, maar dat het totale verbruik van het VRF-systeem correct wordt gemeten is niet weersproken. Daaruit volgt dat tevens vaststaat dat het elektraverbruik voor de algemene ruimte en lift correct is vastgesteld.
2.17.
In de afrekening servicekosten die [gedaagde] van Livingstone heeft ontvangen is haar aandeel in de servicekosten berekend op € 953,82. Daarin is een bedrag van € 490,93 voor stookkosten meegenomen in plaats van het nu vastgestelde bedrag van € 58,39, zodat het aandeel van [gedaagde] met het verschil moet worden verminderd. Het aandeel van [gedaagde] in de servicekosten is dan ‭€ 521,28‬ (953,82 – 490,93 + 58,39).‬‬‬‬‬‬‬‬‬
De beslissing op de vorderingen van Livingstone
2.18.
Livingstone heeft gevorderd om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 405,82, haar aandeel in de servicekosten dat volgens de berekening van Livingstone nog betaald moest worden over de periode september tot en met december 2021 na aftrek van de betaalde voorschotten. [gedaagde] heeft dus aan voorschotten € 548,00 (953,82 – 405,82) betaald, zodat zij € 26,72 (521,28 - 548,00) teveel heeft betaald en niets meer aan Livingstone hoeft te betalen. Dat deel van de vordering van Livingstone zal worden afgewezen.
2.19.
Livingstone heeft daarnaast gevorderd om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.005,00 aan huurachterstand tot en met december 2022. In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] onderbouwd gesteld dat het hier niet gaat om een achterstand in de betaling van de kale huurprijs, maar dat er een achterstand is ontstaan omdat zij de door Livingstone per 1 augustus 2022 doorgevoerde verhoging van het voorschot servicekosten met € 201,00 per maand niet heeft betaald. [gedaagde] was het niet eens met die verhoging en heeft daarom niet betaald. Inmiddels staat vast dat de in juni 2022 verstrekte eindafrekening servicekosten niet voldeed aan de eisen die daaraan worden gesteld. Dat betekent dat Livingstone het voorschot niet mocht verhogen omdat niet is voldaan aan de voorwaarde voor het mogen verhogen van het voorschot servicekosten, namelijk dat een afrekening servicekosten is verstrekt [3] . Een afrekening die niet inzichtelijk is en achteraf niet blijkt te kloppen, is daarvoor niet voldoende. Dat betekent dat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten en rente
2.20.
Omdat de hoofdvorderingen van Livingstone worden afgewezen, wordt ook de vordering tot betaling van de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
De proceskosten
2.21.
Livingstone is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- kosten getuigen
25,00
- salaris gemachtigde
816,00
(4 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
943,00
De beslissing op de vorderingen van [gedaagde]
2.22.
heeft gevorderd voor recht te verklaren dat haar betalingsverplichting ter zake van servicekosten over de periode 1 januari tot en met 31 december 2021 een in goede justitie te bepalen bedrag bedraagt. De kantonrechter kan alleen een verklaring geven over de periode 1 september tot en met 31 december 2021. Die vordering zal worden toegewezen met inachtneming van wat in 2.17 is overwogen.
2.23.
Omdat daaruit volgt dat [gedaagde] een bedrag van € 26,72 teveel heeft betaald, zal de vordering om terug te betalen wat teveel is betaald aan servicekosten worden toegewezen.
2.24.
De vordering om voor recht te verklaren dat de eindafrekening servicekosten over de periode 1 september tot en met 31 december 2021 niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, wordt eveneens toegewezen.
De proceskosten
2.25.
Livingstone is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Gelet op de samenhang tussen de conventie en de reconventie worden de kosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 204,00 (2 punten x € 204,00 x 0,5).

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen van Livingstone af;
3.2.
veroordeelt Livingstone in de proceskosten van € 943,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Livingstone niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
3.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
3.4.
verklaart voor recht dat de eindafrekening d.d. 30 juni 2022 over de periode 1 september 2021 tot en met 31 december 2021 niet voldoet aan de daaraan volgens de huurovereenkomst en de wet te stellen eisen;
3.5.
verklaart voor recht dat de betalingsverplichting van [gedaagde] terzake van servicekosten over het tijdvak 1 september 2021 tot en met 31 december 2021 € 521,28‬ bedraagt;
3.6.
veroordeelt Livingstone tot betaling van € 26,72 aan [gedaagde] , te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag dat iedere maand teveel is betaald, telkens vanaf de eerste van de daarop volgende maand tot de dag van volledige betaling;
3.7.
veroordeelt Livingstone in de proceskosten van € 204,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
3.8.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.

Voetnoten

1.Producties 13 en 14 bij akte van 1 mei 2023 van de zijde van [gedaagde]
2.Productie 1 bij akte van 26 april 2023 van de zijde van Livingstone.
3.Artikel 7:261 lid 1 Burgerlijk Wetboek