In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de vraag of de werkneemster recht heeft op een transitievergoeding na het beëindigen van haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De werkneemster, die sinds juni 2021 in dienst was bij de verwerende partij, had een arbeidsovereenkomst die meerdere keren was verlengd, met de laatste verlenging van 5 augustus 2024 tot 29 september 2024. De werkgever had de opdracht verloren en de werkneemster verzocht om een transitievergoeding van € 3.105, vermeerderd met rente en kosten, omdat zij van mening was dat het initiatief om de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten bij de werkgever lag.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever geen aanzegging heeft gedaan over het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst. De e-mail van de werkgever op 20 september 2024 werd niet als een aanzegging beschouwd. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever niet voldoende had gedaan om de werkneemster te herplaatsen en dat de werkneemster er terecht vanuit ging dat haar dienstverband zou worden voortgezet. Daarom werd de transitievergoeding toegewezen, evenals de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
De proceskosten werden aan de verwerende partij opgelegd, en de beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers bij het beëindigen van arbeidsovereenkomsten en de rechten van werknemers op transitievergoedingen.