ECLI:NL:RBMNE:2025:2148

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
11573456 \ UE VERZ 25-56
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van transitievergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de vraag of de werkneemster recht heeft op een transitievergoeding na het beëindigen van haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De werkneemster, die sinds juni 2021 in dienst was bij de verwerende partij, had een arbeidsovereenkomst die meerdere keren was verlengd, met de laatste verlenging van 5 augustus 2024 tot 29 september 2024. De werkgever had de opdracht verloren en de werkneemster verzocht om een transitievergoeding van € 3.105, vermeerderd met rente en kosten, omdat zij van mening was dat het initiatief om de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten bij de werkgever lag.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever geen aanzegging heeft gedaan over het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst. De e-mail van de werkgever op 20 september 2024 werd niet als een aanzegging beschouwd. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever niet voldoende had gedaan om de werkneemster te herplaatsen en dat de werkneemster er terecht vanuit ging dat haar dienstverband zou worden voortgezet. Daarom werd de transitievergoeding toegewezen, evenals de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

De proceskosten werden aan de verwerende partij opgelegd, en de beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers bij het beëindigen van arbeidsovereenkomsten en de rechten van werknemers op transitievergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11573456 UE VERZ 25-56 JH/1050
Beschikking van 30 april 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [plaats 1] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: F.W. Roguski
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] , kantoorhoudende te [plaats 3] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M.J.P. Flipsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van [verzoekster] , bij de griffie binnengekomen op 28 februari 2025, en het verweerschrift van [verweerster] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 april 2025. De gemachtigde van [verzoekster] was aanwezig. Namens [verweerster] waren aanwezig de heren [A] (regional client manager), [B] (tactical planner) en [C] (client specialist), bijgestaan door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. De gemachtigde van [verzoekster] heeft dit gedaan aan de hand van een pleitnotitie. Partijen hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om de vraag of de werkneemster recht heeft op een transitievergoeding na afloop van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De kantonrechter leidt uit de feitelijk gang van zaken af dat het initiatief om de arbeidsovereenkomst na het einde van rechtswege niet voort te zetten bij de werkgever ligt. De door de werkneemster verzochte transitievergoeding wordt daarom toegewezen, vermeerderd met rente en kosten.

3.Achtergrond van de zaak

3.1.
[verzoekster] is in juni 2021 in dienst getreden bij [verweerster] op grond van een arbeidsovereenkomst (uitzendovereenkomst) voor bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst is een aantal keer verlengd, laatstelijk van 5 augustus 2024 tot 29 september 2024.
3.2.
[verweerster] heeft [verzoekster] steeds tewerkgesteld bij [organisatie 1] [plaats 1] in de functie van orderpicker. In juni 2024 is bekend geworden dat [verweerster] de opdracht voor [organisatie 1] [plaats 1] met ingang van 1 oktober 2024 heeft verloren aan [organisatie 2] .
3.3.
Op 4 juli 2024 heeft [verweerster] een inventarisatiegesprek gevoerd met [verzoekster] . In dit gesprek heeft [verweerster] verschillende herplaatsingsmogelijkheden met [verzoekster] besproken. [verweerster] heeft [verzoekster] verteld dat zij de mogelijkheid heeft om per 1 oktober 2024 via [organisatie 2] in haar huidige functie bij [organisatie 1] [plaats 1] te blijven werken, maar ook dat er alternatieve mogelijkheden zijn, waaronder vacatures bij [organisatie 3] en [organisatie 4] . [verzoekster] heeft [verweerster] op 9 juli 2024 laten weten dat zij kiest voor de vacature bij [organisatie 3] .
3.4.
Op 5 augustus 2024 is, zoals hiervoor al vermeld, de arbeidsovereenkomst verlengd tot 29 september 2024. [verzoekster] was op dat moment nog in afwachting van een reactie van [organisatie 3] op haar sollicitatie. Op 28 augustus 2024 heeft zij [verweerster] laten weten dat zij, ondanks de door [verweerster] aan [organisatie 3] verstuurde herinneringen, nog niets van [organisatie 3] had gehoord.
3.5.
Op 20 september 2024 heeft [verweerster] [verzoekster] het volgende bericht:

Zoals je wellicht weet, nadert het einde van je huidige contract op 29 september 2024. In de afgelopen periode hebben we samen zorgvuldig verschillende opties bekeken en je functies aangeboden bij onder andere [organisatie 1] [.] [plaats 4] , [organisatie 5] , [organisatie 1] [plaats 5] en [organisatie 3] . Helaas hebben deze mogelijkheden niet geleid tot een passende samenwerking.
We willen je echter graag benadrukken dat [verweerster] een breed scala aan mogelijkheden heeft, en we blijven beschikbaar om samen naar nieuwe kansen te zoeken. We begrijpen dat het vinden van de juiste match soms tijd en inspanning vergt, en we staan dan ook klaar om je te ondersteunen bij het vinden van een functie die aansluit bij jouw wensen en ambities.
Mocht je interesse hebben om verdere opties te verkennen of behoefte hebben aan een gesprek over je toekomstplannen, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen”.
3.6.
De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd op 29 september 2024.
[verzoekster] is van mening dat het initiatief voor het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst bij [verweerster] ligt en verzoekt daarom in deze procedure [verweerster] te veroordelen tot betaling van € 3.105 aan transitievergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.7.
[verweerster] voert verweer en stelt dat de arbeidsovereenkomst niet is voortgezet op initiatief van [verzoekster] . [verweerster] is van mening dat zij ruimschoots heeft voldaan aan haar verplichting om passend en vervangend werk te zoeken en dat [verzoekster] concrete plaatsingsmogelijkheden heeft afgewezen.

4.De beoordeling

Transitievergoeding
4.1.
Op grond van de wet (artikel 7:673 lid 1 onder a BW) is de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd als de arbeidsovereenkomst na het einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet is voortgezet. Beoordeeld moet dus worden op wiens initiatief de arbeidsovereenkomst niet is voorgezet.
4.2.
Als de werkgever heeft aangezegd de arbeidsovereenkomst niet te verlengen is het duidelijk. Dan ligt het initiatief bij de werkgever, ook als hij daarna nog een aanbod doet. De werkgever is dan de transitievergoeding verschuldigd. Uit de stukken blijkt echter niet dat [verweerster] een aanzegging heeft gestuurd. De e-mail van [verweerster] van 20 september 2024 kan, anders dan [verzoekster] kennelijk bepleit, niet als aanzegging worden beschouwd. Op de mondelinge behandeling heeft [verweerster] toegelicht dat zij gelet op de korte duur van het laatste dienstverband ook niet verplicht was om het einde van de arbeidsovereenkomst aan te zeggen.
4.3.
Omdat [verweerster] het einde van de arbeidsovereenkomst niet heeft aangezegd moet uit de (verdere) feitelijke gang van zaken worden afgeleid op wiens initiatief de arbeidsovereenkomst niet is voortgezet.
Het staat vast dat [verweerster] de opdracht van [organisatie 1] [plaats 1] is kwijtgeraakt per 1 oktober 2024. Vooruitlopend daarop is tussen partijen een zeer kortdurende arbeidsovereenkomst gesloten van 5 augustus 2024 tot 29 september 2024. Dat de korte duur van deze arbeidsovereenkomst de wens was van [verzoekster] , zoals [verweerster] op de mondelinge behandeling heeft verklaard, acht de kantonrechter niet aannemelijk. Door [verzoekster] is uitdrukkelijk betwist dat zij in het inventarisatiegesprek op 4 juli 2024 heeft aangegeven dat zij niet bemiddeld wilde worden naar ander werk bij [verweerster] na afloop van de opdracht bij [organisatie 1] [plaats 1] . Uit de feitelijke gang van zaken volgt bovendien dat [verzoekster] er juist vanuit ging dat haar dienstverband bij [verweerster] na 29 september 2024 zou worden voortgezet. Zij had immers kort na het inventarisatiegesprek in juli 2024 gekozen voor de door [verweerster] geboden mogelijkheid om via [verweerster] werkzaamheden te gaan verrichten bij [organisatie 3] .
4.4.
Anders dan [verweerster] stelt, kan [verzoekster] niet worden verweten dat zij niet is ingegaan op de plaatsingsmogelijkheden bij [organisatie 1] [.] [plaats 4] , [organisatie 5] en [organisatie 1] [plaats 5] . Deze mogelijkheden zijn haar geboden nadat zij al had gekozen voor de vacature bij [organisatie 3] en (met medeweten van [verweerster] ) nog in afwachting was van een reactie op die sollicitatie.
De kantonrechter leidt uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken af dat [verzoekster] pas met de e-mail van 20 september 2024 door [verweerster] is geïnformeerd dat de vacature bij [organisatie 3] niet tot plaatsing zou leiden. De e-mail van 20 september 2024 bevat geen (andere) concrete plaatsingsmogelijkheid. [verweerster] heeft het in die e-mail over mogelijkheden, kansen en toekomstplannen, maar doet [verzoekster] geen concreet aanbod tot verlenging van de arbeidsovereenkomst. Op de mondelinge behandeling heeft [verweerster] weliswaar gesteld dat [verzoekster] ook na 20 september 2024 nog had kunnen kiezen voor de optie om via [organisatie 2] haar werkzaamheden bij [organisatie 1] [plaats 1] voort te zetten, maar die mogelijkheid blijkt niet uit de e-mail. Gelet op de (vrijblijvende) inhoud van de e-mail van 20 september 2024 is het begrijpelijk dat [verzoekster] de e-mail heeft opgevat als een bevestiging van het einde van de arbeidsovereenkomst en niet als een laatste kans om in te gaan op (eerder geboden) plaatsingsopties ter verlenging van de arbeidsovereenkomst.
4.5.
Op grond van al het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsovereenkomst na het einde van rechtswege op initiatief van [verweerster] niet is voortgezet. De door [verzoekster] verzochte transitievergoeding wordt daarom toegewezen. De wettelijke rente over de transitievergoeding is toewijsbaar als verzocht.
Buitengerechtelijke kosten
4.6.
[verzoekster] heeft verder aanspraak gemaakt op € 531,30 aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Ook dit verzoek is toewijsbaar. [verzoekster] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
Proceskosten en uitvoerbaarheid bij voorraad
4.7.
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten van [verzoekster] worden begroot op € 1.206, bestaande uit € 257 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.8.
De kantonrechter zal deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door [verzoekster] is verzocht. Hier is geen verweer tegen gevoerd en ook overigens ziet de kantonrechter geen beletselen voor toewijzing daarvan.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen:
€ 3.105 bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2024 tot de voldoening;
€ 531,30 aan buitengerechtelijke kosten;
5.2.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] , tot deze beschikking begroot op € 1.206, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verweerster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verweerster] ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.