In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de huurprijs van een woning. [gedaagde] had de Huurcommissie verzocht om een uitspraak over de redelijkheid van de huurprijs van € 1.595,00 per maand. De Huurcommissie oordeelde dat een huurprijs van € 747,06 redelijk was, wat onder de liberalisatiegrens ligt. [eiser] was het hier niet mee eens en vorderde een verklaring voor recht dat de huurprijs geliberaliseerd is, onder andere omdat de Huurcommissie de WOZ-beschikking van € 420.000,00 niet had meegenomen in haar beoordeling.
De kantonrechter stelde vast dat de Huurcommissie ten onrechte de WOZ-beschikking had genegeerd. De rechter oordeelde dat de WOZ-waarde bekend was en dat deze waarde, indien meegenomen, zou leiden tot een huurprijs boven de liberalisatiegrens. De kantonrechter verklaarde voor recht dat de huurprijs voor het gehuurde geliberaliseerd is en wees de vorderingen van [gedaagde] in reconventie af. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiser].
De uitspraak benadrukt het belang van de WOZ-beschikking in huurprijszaken en bevestigt dat de Huurcommissie deze informatie moet meenemen in haar beoordeling. De kantonrechter heeft ook overwogen dat de huurprijs niet alleen afhankelijk is van de oppervlakte van de woning, maar ook van de voorzieningen die deze biedt, zoals een keuken. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten zijn vastgesteld.