ECLI:NL:RBMNE:2025:2143

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
UTR 23/994
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten en toepassing van weigeringsgronden in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiser had verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de anti-bedelcampagne van de gemeente. Het college heeft op 20 september 2021 een besluit genomen dat deels aan dit verzoek voldeed, maar bepaalde delen van de documenten werden geweigerd op basis van weigeringsgronden uit de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft eerder, op 16 november 2022, het beroep van eiser gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

Op 23 maart 2023 heeft het college een nieuwe beslissing genomen, maar deze werd te laat genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen belang meer had bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, en verklaarde dit beroep niet-ontvankelijk. Echter, het beroep tegen het bestreden besluit van 23 maart 2023 werd gegrond verklaard, omdat het college de openbaarmaking van bepaalde passages ten onrechte had geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 5.1, eerste lid, van de Wet open overheid (Woo) niet van toepassing was, omdat de gelakte passages niet herleidbaar waren tot een individu. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om de gelakte passages alsnog openbaar te maken binnen vier weken na de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/994

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere

(gemachtigde: mr. D.M.J.S.J. Siebert).

Inleiding

Deze zaak gaat over het verzoek van eiser om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) documenten openbaar te maken met betrekking tot (de totstandkoming van) de campagne van de gemeente om niet te geven aan daklozen (hierna: de anti-bedelcampagne).
Bij besluit van 20 september 2021 heeft het college besloten om dat verzoek deels toe te wijzen. Er worden diverse documenten openbaar gemaakt, waarvan delen worden geweigerd met toepassing van de weigeringsgronden uit de Wob. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is op 22 februari 2022 ongegrond verklaard.
In een uitspraak van 16 november 2022 [1] heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 22 februari 2022 gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
4. Op 24 februari 2023 heeft eiser bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.
5. Het college heeft op 23 maart 2023 alsnog een beslissing op het bezwaar genomen. In totaal zijn 55 documenten aangetroffen. Het bezwaar wordt deels gegrond verklaard, in die zin dat bepaalde delen van de documenten die eerder waren weggelakt alsnog openbaar worden gemaakt.
6. Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op deze nieuwe beslissing op bezwaar.
7. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
8. De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
9. Omdat het college inmiddels een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van dat besluit. De rechtbank verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, daarom niet-ontvankelijk.
10. Gelet op de uitspraak van deze rechtbank van 16 november 2022 had het college uiterlijk op 28 december 2023 opnieuw moeten beslissen op het bezwaar. De beslissing op bezwaar van 23 maart 2023 is dus te laat genomen. Omdat het beroep terecht is ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het college het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.
Het beroep tegen het bestreden besluit van 23 maart 2023
11. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt ook voor besluiten op bezwaar of besluiten die worden genomen na een bestuurlijke of judiciële lus. Het bestreden besluit dat in deze zaak ter beoordeling staat, is genomen op 23 maart 2023, dus na 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geval de Woo van toepassing is.
De zoekslag en de aangetroffen documenten
12. Volgens eiser is de bij het bestreden besluit overgelegde dataset niet compleet. Het lijkt er volgens hem op dat nog steeds niet alle e-mails in de dataset zitten. Een aanwijzing daarvoor is volgens eiser dat er verschillende emailwisselingen in de dataset zitten die open eindes bevatten. Daartoe heeft eiser toegelicht dat er bijvoorbeeld e-mailberichten zijn waarin een collega een vraag wordt gesteld, maar het antwoord van die collega geen deel uit maakt van de dataset.
13. Het college heeft de zoekslag in het bestreden besluit toegelicht. Er is uitgelegd bij welke afdelingen er is gezocht en met welke zoektermen is gezocht binnen de relevante informatiebronnen. Zo is er volgens het college gezocht op de netwerkschijven, in de digitale archiefsystemen en in de e-mailboxen van betrokken medewerkers. Daarbij is het begrip ‘ document’ in de breedste zin van het woord opgevat; er is expliciet ook gevraagd naar berichten via Whatsapp, sms en audio- en videobestanden. Volgens het college zijn alle beschikbare documenten verstrekt.
14. Gelet op deze toelichting komt het de rechtbank niet ongeloofwaardig voor dat er niet meer documenten zijn die onder de reikwijdte van het verzoek vallen. Volgens vaste rechtspraak is het vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat het college wel beschikt over meer documenten. Daarin is eiser niet geslaagd. De enkele stelling dat er open eindes zitten in de openbaar gemaakte e-mailwisselingen, is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft ook niet concreet gemaakt om welke e-mails het zou gaan. Dat een e-mailbericht niet beantwoord is, wil bovendien niet zeggen dat de correspondentie niet compleet is. Zoals het college op zitting heeft toegelicht gaat het slechts om een handjevol e-mails en kan het ontbreken van een reactie betekenen dat de e-mail niet beantwoord is of dat het antwoord niet via de e-mail is gegeven. Gezien de toelichting op de zoekslag, lag het op de weg van eiser om met concrete aanknopingspunten te komen dat er meer e-mailberichten moeten zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
De weigeringsgronden
15. Volgens eiser is er te veel gelakt. Er is gelakt op ras en etniciteit en dat mag niet omdat in de overgelegde documenten alle naar een specifieke persoon herleidbare persoonsgegevens al gelakt zijn.
16. De rechtbank stelt vast dat eiser verwijst naar de toepassing van de weigeringsgrond van artikel 5.1, eerste lid, onder d, van de Woo. Deze weigeringsgrond kan van toepassing zijn op vermeldingen van ras en/of etniciteit. Het moet dan echter wel gaan om persoonsgegevens, dat wil zeggen ‘
elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijk persoon’. [2] Een persoon moet dus met het gegeven alleen, of eventueel in combinatie met andere gegevens, identificeerbaar zijn. De rechtbank constateert dat het college deze weigeringsgrond tweemaal heeft toegepast in de aangetroffen documenten; in document 2 en in document 24. In beide documenten (bijlage 2 en 24) is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van persoonsgegevens in voormelde zin. In document 2 is de nationaliteit van een groep mensen weggelakt. Met die vermelding van nationaliteit wordt deze groep wellicht nader gespecificeerd, maar die enkele aanduiding maakt niet dat iemand daardoor als persoon kan worden geïdentificeerd. Dit geldt ook voor de aanduiding van afkomst in document 24. In het document wordt vermeld dat het centrum van Almere te maken heeft met een groep bedelaars en dat die groep met name bestaat uit mensen “
van buiten”. Er wordt als voorbeeld gesproken over mensen uit een bepaalde regio. Ook met deze aanduiding is geen sprake van tot een persoon herleidbare gegevens.
17. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het college de betreffende informatie niet heeft mogen lakken met toepassing van de weigeringsgrond uit artikel 5.1, eerste lid, van de Woo. Het beroep is gegrond.
Conclusie en gevolgen
17. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 5.1, eerste lid, van de Woo en artikel 7:12 van de Awb voor zover daarbij na heroverweging is besloten om de in deze uitspraak onder 17 genoemde passages uit document 2 en 24 niet openbaar te maken.
17. Het is de rechtbank niet gebleken dat er een andere weigeringsgrond van de Woo van toepassing zou kunnen zijn op deze gelakte passages. Het college heeft daar op zitting verder ook niet aan gerefereerd. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat de met toepassing van de weigeringsgrond van artikel 5.1, eerste lid, onder d, van de Woo gelakte passages uit document 2 en 24 openbaar moeten worden gemaakt. De rechtbank zal gelet op deze omstandigheid zelf in de zaak voorzien. Dat betekent dat de rechtbank de beslissing op bezwaar zal vernietigen voor zover daarbij de lakking van deze passages in het primaire besluit [3] is gehandhaafd en zal het primaire besluit met betrekking tot die lakkingen herroepen. De rechtbank zal bepalen dat die passages uit document 2 en 24 alsnog openbaar gemaakt worden. De rechtbank zal het college opdragen de desbetreffende documenten opnieuw aan eiser te verstrekken, maar dan zonder de lakkingen op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder d, van de Woo. De rechtbank draagt het college op om hier binnen vier weken na verzending van deze uitspraak uitvoering gaan te geven.
20. Omdat het beroep niet tijdig terecht is ingesteld en het beroep tegen de alsnog genomen beslissing op bezwaar gegrond is, moet verweerder aan eiser het betaalde griffierecht betalen. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar niet ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 23 maart 2023 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het weigeren van openbaarmaking van passages in document 2 en 24 op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder d, van de Woo is gehandhaafd;
  • herroept het primaire besluit van 20 september 202, voor zover daarbij de openbaarmaking van die passages op grond van artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wob is geweigerd;
  • bepaalt dat het college de hiervoor genoemde delen openbaar maakt;
  • draagt het college op om hier binnen vier weken na verzending van deze uitspraak uitvoering aan te geven;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
3.Op grond van het toenmalige artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wob