ECLI:NL:RBMNE:2025:2138
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening tegen afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig is. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor de voorzieningenrechter zonder zitting kan beslissen.
De aanvraag van verzoeker werd op 1 april 2025 afgewezen door het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, waarna verzoeker bezwaar maakte. De voorzieningenrechter stelt vast dat bij financiële geschillen, zoals in deze zaak, niet snel sprake is van spoedeisend belang, tenzij er een onomkeerbare situatie dreigt. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij in acute financiële nood verkeert, maar de voorzieningenrechter concludeert dat uit de ingediende bankafschriften blijkt dat verzoeker huur- en zorgtoeslag ontvangt en dat er regelmatig bedragen op zijn rekening worden gestort. Dit wijst erop dat hij niet geheel verstoken is van inkomsten.
Bovendien blijkt uit de stukken dat verzoeker sinds 1 januari 2025 niet op het opgegeven adres verblijft, maar bij zijn vriendin of familie. De voorzieningenrechter concludeert dat, hoewel de financiële situatie van verzoeker mogelijk niet rooskleurig is, er op dit moment geen acute financiële noodsituatie is. Daarnaast is het bestreden besluit niet evident onrechtmatig, wat betekent dat er geen aanleiding is om de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. Het verzoek wordt dan ook als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.