ECLI:NL:RBMNE:2025:2138

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
UTR 25/2438
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig is. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor de voorzieningenrechter zonder zitting kan beslissen.

De aanvraag van verzoeker werd op 1 april 2025 afgewezen door het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, waarna verzoeker bezwaar maakte. De voorzieningenrechter stelt vast dat bij financiële geschillen, zoals in deze zaak, niet snel sprake is van spoedeisend belang, tenzij er een onomkeerbare situatie dreigt. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij in acute financiële nood verkeert, maar de voorzieningenrechter concludeert dat uit de ingediende bankafschriften blijkt dat verzoeker huur- en zorgtoeslag ontvangt en dat er regelmatig bedragen op zijn rekening worden gestort. Dit wijst erop dat hij niet geheel verstoken is van inkomsten.

Bovendien blijkt uit de stukken dat verzoeker sinds 1 januari 2025 niet op het opgegeven adres verblijft, maar bij zijn vriendin of familie. De voorzieningenrechter concludeert dat, hoewel de financiële situatie van verzoeker mogelijk niet rooskleurig is, er op dit moment geen acute financiële noodsituatie is. Daarnaast is het bestreden besluit niet evident onrechtmatig, wat betekent dat er geen aanleiding is om de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. Het verzoek wordt dan ook als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2438

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L.C.J. Schobbers),
en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom

(gemachtigde: mr. D. Berkenbosch).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker met het besluit van 1 april 2025 (het bestreden besluit) afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat sprake is van spoedeisend belang omdat er sprake is van acute financiële nood. Hij kan niet in zijn levensonderhoud voorzien. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoeker bankafschriften over de periode van 1 januari 2025 tot en met 11 april 2025 ingediend. Ook heeft hij een ingebrekestelling inzake achterstallige betaling van de huur van de woning [adres] in [plaats 1] en een aantal aanmaningen van VGZ ingediend.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van een spoedeisend belang. Uit de door verzoeker ingediende bankafschriften blijkt dat verzoeker huur- en zorgtoeslag ontvangt en dat er met enige regelmaat bedragen door derden op zijn rekening worden gestort. Hieruit blijkt dus niet dat verzoeker geheel is verstoken van inkomsten. Er zijn geen stukken ingediend waaruit blijkt dat sprake is van een dreigende afsluiting van energie. Evenmin is gebleken dat sprake is van een dreigende uithuiszetting. In dat verband acht de voorzieningenrechter ook van belang dat verzoeker blijkens de stukken in het dossier vanaf 1 januari 2025 niet op het opgegeven adres in [plaats 1] verblijft maar bij zijn vriendin dan wel bij familie in [plaats 2] . Al met al concludeert de voorzieningenrechter dat de financiële positie van verzoeker mogelijk niet rooskleurig is, maar dat deze op dit moment niet dusdanig is dat sprake is van een acute financiële noodsituatie of dat een onomkeerbare situatie dreigt.
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
6. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. Het verzoek wordt als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2025.
de griffier is verhinderd om
deze uitspraak mee te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.