In deze zaak vorderde Eneco Zakelijk B.V. betaling van € 112.299,20 van gedaagde, die een veehouderij exploiteert, voor geleverde energie tussen 1 juli 2018 en 18 oktober 2022. Eneco had de hoeveelheid geleverde energie geschat, maar deze schattingen werden door gedaagde betwist. De rechtbank oordeelde dat Eneco niet voldoende bewijs had geleverd van het werkelijke verbruik en dat de geschatte meterstanden onjuist waren. De rechtbank gaf Eneco de instructie om een nieuwe eindafrekening op te stellen op basis van gemiddeld verbruik, maar Eneco voldeed niet aan deze instructie. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen hoeveel gedaagde nog aan Eneco moest betalen. De vorderingen van Eneco werden afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat Eneco de proceskosten moest betalen, omdat zij in het ongelijk was gesteld. De uitspraak vond plaats op 30 april 2025.