ECLI:NL:RBMNE:2025:2111

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
C/16/579984 / HA ZA 24-424
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van energie door Eneco afgewezen wegens onvoldoende bewijs van verbruik

In deze zaak vorderde Eneco Zakelijk B.V. betaling van € 112.299,20 van gedaagde, die een veehouderij exploiteert, voor geleverde energie tussen 1 juli 2018 en 18 oktober 2022. Eneco had de hoeveelheid geleverde energie geschat, maar deze schattingen werden door gedaagde betwist. De rechtbank oordeelde dat Eneco niet voldoende bewijs had geleverd van het werkelijke verbruik en dat de geschatte meterstanden onjuist waren. De rechtbank gaf Eneco de instructie om een nieuwe eindafrekening op te stellen op basis van gemiddeld verbruik, maar Eneco voldeed niet aan deze instructie. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen hoeveel gedaagde nog aan Eneco moest betalen. De vorderingen van Eneco werden afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat Eneco de proceskosten moest betalen, omdat zij in het ongelijk was gesteld. De uitspraak vond plaats op 30 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/579984 / HA ZA 24-424
Vonnis van 30 april 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
ENECO ZAKELIJK B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: Eneco,
advocaat: mr. R.J.H. van der Burgt,
tegen
[gedaagde], ook handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. H.C.J. Coumou.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure is als volgt. Eneco heeft een dagvaarding uitgebracht en [gedaagde] heeft daarop gereageerd bij conclusie van antwoord. Partijen hebben een brief ontvangen waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald. Eneco heeft voorafgaand aan de mondeling behandeling een akte met producties ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 december 2024. Partijen waren daarbij aanwezig met hun advocaat. Van de mondelinge behandeling zijn aantekeningen gemaakt door de griffier. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter een berekening gemaakt en besproken met partijen en hun raadslieden. Na afloop van de mondelinge behandeling is die berekening met partijen gedeeld en hebben partijen een (verkort) proces-verbaal ontvangen met instructie aan Eneco om haar vordering bij akte opnieuw te onderbouwen op basis van de berekening zoals gemaakt door de rechtbank. Eneco heeft een akte genomen en [gedaagde] heeft vervolgens bij akte gereageerd, waarna Eneco zich nog heeft mogen uitlaten over de door [gedaagde] bij zijn akte gevoegde productie. Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[handelsnaam] exploiteert een veehouderij. Eneco vordert na eiswijziging betaling van € 112.299,20 (inclusief rente en kosten) van [gedaagde] als vergoeding voor geleverde energie in de periode 1 juli 2018 tot en met 18 oktober 2022. De hoeveelheid geleverde energie is op verschillende data door Eneco geschat, maar de geschatte meterstanden worden door [gedaagde] betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Eneco verkeerd geschat en te veel bij [gedaagde] in rekening gebracht. Eneco moest daarom van de rechtbank met een nieuwe eindafrekening komen, op basis van een gemiddeld verbruik per maand, maar zij heeft dat nagelaten. De rechtbank kan dus niet vaststellen hoeveel [gedaagde] nog aan Eneco moet betalen voor geleverde energie. Eneco heeft niet aan haar stelplicht voldaan. De vorderingen van Eneco worden daarom afgewezen.

3.De beoordeling

Eneco is wel ontvankelijk in haar vorderingen
3.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat Eneco niet ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat hij geen overeenkomst heeft met Eneco. De vader van [gedaagde] heeft namelijk in 2017 een zakelijke overeenkomst gesloten met E.ON voor de levering van energie voor de boerderij met koeienstal en woonhuis. [gedaagde] voert aan dat hij, dan wel zijn vader, niet akkoord is gegaan met een overname van het contract door Eneco per juli 2018.
3.2.
Het is echter niet gebleken dat [gedaagde] heeft geprotesteerd tegen de contractsovername door Eneco. Contractsoverneming is de rechtshandeling waarbij een partij bij een overeenkomst haar gehele rechtsverhouding tot de wederpartij doet overgaan op een derde, die daarmee contractspartij van de wederpartij wordt. Medewerking van de wederpartij is wel een vereiste, maar op grond van artikel 3:37 lid 1 BW is die medewerking vormvrij. Deze kan dus ook in een stilzwijgen besloten liggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] stilzwijgend ingestemd met de contractsovername door Eneco. Eneco is dus wel ontvankelijk in haar vorderingen.
Eneco heeft niet voldaan aan stelplicht
3.3.
[gedaagde] moet Eneco betalen voor de energie die hij heeft verbruikt. De vraag is echter hoeveel energie [gedaagde] heeft verbruikt en vervolgens welk bedrag hij aan Eneco moet betalen. [gedaagde] betwist dat de facturen die Eneco heeft gestuurd correct zijn. Eneco heeft niet voldaan aan haar stelplicht, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen wat [gedaagde] nog aan Eneco moet betalen. De rechtbank zal dit toelichten.
Verbruik van [gedaagde] werd geschat
3.4.
Begin juli 2017 heeft de vader van [gedaagde] twee overeenkomsten gesloten (via een tussenpartij) met E.ON voor de levering van elektra en gas. De overeenkomsten zien op vier kleinverbruikaansluitingen. Het gaat om twee aansluitingen op het adres [adres 1] , waar de ouders van [gedaagde] nu wonen, die voor deze rechtszaak verder (zie hierna onder 3.24) niet ter zake doen:
  • Elektra: [adres 1] , met aansluiting: [nummer] ;
  • Gas: [adres 1] , met aansluiting: [nummer] ;
en om twee aansluitingen op het adres [adres 2] , voor zowel de koeienstal als de woning van [gedaagde] :
  • Elektra: [adres 3] , met aansluiting: [nummer] ;
  • Elektra: [adres 2] , met aansluiting: [nummer] ;
3.5.
De overeenkomst voor de levering van elektriciteit liep van 6 juli 2017 tot 31 december 2021. Voor deze periode geldt dat vaste tarieven zijn overeengekomen. Per 1 juli 2018 heeft Eneco de overeenkomst van E.ON overgenomen. Vanaf 1 januari 2022 heeft Eneco de overeenkomst met [gedaagde] stilzwijgend verlengd voor onbepaalde tijd en met variabele tarieven.
3.6.
Niet in geschil is dat [gedaagde] gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst geen meterstanden heeft doorgegeven. Eneco heeft rekeningen gestuurd op basis van een geschat verbruik. Dit deed Eneco zowel bij de voorschotfacturen als bij de eindafrekening. Kenmerk van een eindafrekening is echter dat een eventuele verkeerde inschatting van het voorschot wordt gecorrigeerd aan de hand van het daadwerkelijke verbruik. Toch heeft Eneco jarenlang met [gedaagde] afgerekend op basis van een inschatting van het verbruik.
De enige in deze procedure bekende fysieke opnames van de meterstanden van de aansluitingen Gein-Noord NST en [adres 2] zijn gedaan op 19 april 2016 (ruim voordat de overeenkomst inging) en op 12 september 2022.
Verbruik van [gedaagde] bleek te laag geschat
3.7.
In februari 2023 ontvangt [gedaagde] een factuur van € 277.294,66 als eindafrekening over het jaar 2022 voor de aansluiting [adres 3] . Dit betreft de koeienstal. Vervolgens ontvangt [gedaagde] in mei 2023 weer een creditfactuur voor deze eindafrekening over 2022 van € 242.602,41, wat betekent dat volgens Eneco nog een bedrag resteert van € 34.692,25 dat [gedaagde] moet betalen voor geleverde energie in 2022. In mei 2023 ontvangt [gedaagde] voor dezelfde aansluiting ook een factuur van € 58.522,18, maar dan als eindafrekening over de periode 1 juli 2018 tot en met 31 december 2021. Deze factuur is een herberekening van de eindafrekening over die periode. Ook met betrekking tot de aansluiting [adres 2] staat volgens Eneco nog een bedrag open van € 8.298,92.
3.8.
Aanleiding voor deze facturen, is de fysieke opname van 12 september 2022 voor de aansluiting [adres 3] . De opname is uitgevoerd door de netbeheerder (Stedin) vanwege het plaatsen van zonnepanelen en het vervangen van de kleinverbruikaansluiting door een grootverbruikaansluiting. De meterstand op 12 september 2022 bleek aanzienlijk hoger dan verwacht op basis van de eerder gemaakte schattingen. Daarom heeft Eneco het verschil zoals geschat en gemeten op 12 september 2022 als een bedrag ineens bij [gedaagde] in rekening gebracht op basis van de toen geldende tarieven. Vandaar de factuur van € 277.294,66. [gedaagde] heeft daartegen bezwaar gemaakt en Eneco gevraagd om tekst en uitleg. Eneco heeft vervolgens (zonder tekst en uitleg) het verbruik verdeeld over de periode 1 juli 2018 tot en met 31 december 2021, toen de vaste tarieven golden, en de periode 1 januari 2022 tot en met 12 september 2022, toen variabele tarieven werden gehanteerd. Vandaar de creditfactuur voor 2022 en de nieuwe factuur over de periode vóór 1 januari 2022.
3.9.
Bij het verdelen van het verbruik is Eneco nog steeds uitgegaan van een schatting van de meterstanden op 1 juli 2018, toen Eneco het contract overnam van E.ON, en een schatting op 31 december 2021, toen het contract voor bepaalde tijd met vaste tarieven afliep.
Herverdeling door Eneco wordt door [gedaagde] betwist
3.10.
Het herverdelen van het verbruik op de manier zoals Eneco heeft gedaan, is niet met [gedaagde] afgestemd. Hoe Eneco tot de schatting van het verbruik per 31 december 2021 is gekomen, heeft zij nooit duidelijk gemaakt. Over de schatting per 1 juli 2018 stelt Eneco – in deze procedure – dat zij per die datum heeft afgerekend met E.ON op basis van (door E.ON en/of de netbeheerder) geschatte meterstanden. Eneco wil daarom die meterstand gebruiken voor de herverdeling en dus de herberekening van de eindafrekening met [gedaagde] .
3.11.
Het daadwerkelijke verbruik op 1 juli 2018 en 31 december 2021 valt niet meer te achterhalen.
3.12.
Eneco stelt dat dit het probleem is van [gedaagde] , omdat hij geen meterstanden heeft doorgegeven, maar de rechtbank is het daar niet mee eens. Het is niet gebleken dat Eneco (of E.ON) op of omstreeks 1 juli 2018 en/of op of omstreeks 31 december 2021 [gedaagde] heeft verzocht om meterstanden door te geven en/of dat [gedaagde] op die data zelf aanleiding had om meterstanden door te geven.
3.13.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit artikel 21 van de algemene voorwaarden van E.ON, zoals bijgevoegd bij het contract van juli 2017, blijkt dat de leverancier verantwoordelijk is voor het collecteren van de meetgegevens en dat daartoe een erkende meetverantwoordelijke zal worden aangewezen. De contractant (in dit geval [gedaagde] ) is te allen tijde verplicht toegang tot de meetinrichting(en) te verlenen aan de meetverantwoordelijke, zodat de meetgegevens tijdig gecollecteerd en aan de leverancier kunnen worden doorgegeven. Indien contractant hier niet aan meewerkt, is dit voor zijn eigen rekening en risico, waarbij hij zich dient te conformeren aan geschatte gegevens, aldus artikel 21.5 van de algemene voorwaarden. Dat [gedaagde] heeft geweigerd om toegang te verlenen tot de meetinrichting is echter gesteld noch gebleken.
3.14.
De rechtbank kan dus niet zonder meer uitgaan van de door Eneco geschatte meterstanden op 1 juli 2018 en 31 december 2021.
De rechtbank gaat uit van geschatte meterstanden op basis van gemiddeld verbruik
3.15.
Omdat het verbruik van [gedaagde] op 12 september 2022 hoger bleek te zijn dan door Eneco initieel geschat, staat wel vast dat [gedaagde] minder heeft betaald dan hij had moeten betalen. Het daadwerkelijk verbruik op 1 juli 2018 en 31 december 2021 kan als gezegd niet worden achterhaald. Wel kan een schatting worden gemaakt op basis van gemiddeld verbruik.
3.16.
Die schatting moet dan worden gemaakt aan de hand van de stand die is genoteerd bij de twee bekende fysieke opnames, die van 19 april 2016 en 12 september 2022 (zie hiervoor onder 3.6). Dat zijn de enige momenten waarop vast staat wat het verbruik was van [gedaagde] voor deze aansluiting. Het verbruik van [gedaagde] zal door de jaren heen niet heel erg variëren, want het gaat bij deze aansluiting ( [adres 3] ) om het verbruik van de koeienstal en het is gesteld noch gebleken dat verbruik daarvan of het aantal koeien op enig moment significant is gewijzigd.
3.17.
De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling met partijen een berekening gemaakt van het gemiddelde verbruik per maand, op basis van die twee fysieke meetmomenten. Vervolgens is berekend wat, op basis van dat gemiddelde, de meterstanden op 1 juli 2018 en op 31 december 2021 (bij benadering) moeten zijn geweest. Daaruit volgt dat:
  • de meterstand op 1 juli 2018 door Eneco veel te laag is geschat en
  • de meterstand op 31 december 2021 door Eneco te laag is geschat.
3.18.
Het gaat om het volgende verbruik voor aansluiting [adres 3] , zoals ook gedeeld met partijen tijdens en na afloop van de mondelinge behandeling:
3.19.
Het voorgaande betekent dat Eneco 117.276 kWh (laag) en 108.022 kWh (hoog) over de periode 1 juli 2018 tot en met 31 december 2021 meer in rekening brengt dan vermoedelijk verbruikt. Ook dit volgt uit het Excelbestand dat met partijen tijdens en na afloop van de mondelinge behandeling is gedeeld:
Voor de periode 1 januari 2022 tot 12 september 2022 gaat het om een kleiner verschil, maar nog steeds heeft Eneco 19.069 kWh (laag) en 16.884 kWh (hoog) meer in rekening gebracht dan vermoedelijk verbruikt:
3.20.
Voor de aansluiting [adres 2] heeft de rechtbank geen berekening gemaakt van het gemiddelde verbruik, maar ook voor die aansluiting is Eneco uitgegaan van geschatte meterstanden, waar de rechtbank dus niet zonder meer vanuit kan gaan.
Eneco heeft instructie rechtbank niet gevolgd en dus niet voldaan aan stelplicht
3.21.
Om vast te stellen wat Eneco wel in rekening had mogen brengen, is meer informatie nodig dan alleen het verbruik. Eneco is daarom tijdens de mondelinge behandeling door de rechtbank verzocht om bij akte een nieuwe (berekening van de) eindafrekening op te stellen voor de aansluiting [adres 3] en [adres 2] , waarbij zij diende uit te gaan van het verbruik zoals daadwerkelijk gemeten en daarvan het gemiddelde per maand (waartoe de rechtbank een aanzet heeft gegeven voor de aansluiting [adres 3] ). Deze instructie is vastgelegd in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling en met partijen gedeeld na afloop van de zitting.
3.22.
Eneco heeft echter bij akte géén nieuwe (berekening van een) eindafrekening opgesteld. Zij blijft bij haar standpunt dat zij uit mag gaan van de geschatte meterstanden op 1 juli 2018 en op 1 januari 2022, omdat zij meent dat zij niet de dupe mag worden van het feit dat [gedaagde] geen meterstanden heeft doorgegeven. Zoals hiervoor overwogen, deelt de rechtbank die conclusie niet. Eneco stelt dat de klant verantwoordelijk is voor het aanleveren van de meterstanden, maar heeft die stelling niet onderbouwd.
3.23.
Ook voor de aansluiting [adres 2] heeft Eneco geen nieuwe eindafrekening opgesteld aan de hand van daadwerkelijk gemeten meterstanden. Kennelijk zijn de meterstanden voor deze aansluiting wel geregistreerd op 19 april 2016 en 18 oktober 2022, althans dat blijkt uit de akte van Eneco. Het zou dus mogelijk moeten zijn om een gemiddeld verbruik per maand vast te stellen en met die kennis de meterstanden op de relevante data te berekenen, zodat een nieuwe eindafrekening kan worden opgesteld. In plaats daarvan stelt Eneco dat ten aanzien van dit adres het verschil dat uit de herberekening volgt niet zo groot is dat dit een correctie op basis van een herberekening rechtvaardigt. Eneco blijft bij haar standpunt dat het aan de klant zelf is om meterstanden door te geven, maar ook hier wordt dit standpunt door de rechtbank niet gevolgd.
3.24.
Voor de aansluiting [adres 1] heeft Eneco geen instructie ontvangen om nieuwe berekeningen te maken, want voor deze aansluiting staan alleen minbedragen open. Deze aansluiting ligt dus niet aan een eventuele veroordeling van [gedaagde] tot betaling ten grondslag en [gedaagde] heeft geen eis in reconventie ingesteld.
Vordering tot betaling van hoofdsom wordt afgewezen
3.25.
Omdat de facturen van Eneco worden betwist en zij de instructie van de rechtbank om nieuwe (berekeningen van) eindafrekeningen op te stellen negeert, wordt de vordering van Eneco tot betaling van een hoofdsom van € 114.340,84 afgewezen. Eneco beroept zich op nakoming (betaling voor geleverde energie), maar de facturen die nu bij de rechtbank voorliggen, zijn niet toewijsbaar. Eneco heeft niet inzichtelijk gemaakt wat [gedaagde] had moeten betalen als zij bij de eindafrekeningen was uitgegaan van reële schattingen, gebaseerd op het gemiddelde verbruik tussen de twee daadwerkelijke opnames op 19 april 2016 en 12 september 2022. De rechtbank beschikt dus niet over de informatie die nodig is om te bepalen hoeveel Eneco te vorderen heeft.
Onredelijke uitkomst voor Eneco? Deels, maar onvoldoende informatie om daarom iets toe te wijzen
3.26.
Eneco stelt dat het onredelijk voor haar uitpakt als zij nu met [gedaagde] zou moeten afrekenen op een andere basis (namelijk: op basis van een reële schatting) dan de eerder geschatte (niet reële) meterstanden, omdat de netbeheerder nu eenmaal verbruik aan Eneco heeft toegewezen op basis van die eerder geschatte meterstanden. Eneco voert aan dat:
  • de netbeheerder het hoge extra verbruik, waarvan bleek door de opname van 12 september 2022, aan Eneco heeft toegekend, zodat Eneco dat extra verbruik heeft moeten inkopen tegen de hoge tarieven van 2022 en
  • de netbeheerder op basis van de geschatte meterstanden per 1 juli 2018 energieverbruik heeft toegewezen aan E.ON (ervoor) en Eneco (erna), en dat Eneco stroom heeft ingekocht op basis van die geschatte meterstanden.
  • Verder voert Eneco aan dat [gedaagde] over de periode tot en met 30 juni 2018 met de voorgaande leverancier heeft afgerekend (naar de rechtbank aanneemt, hoewel Eneco dat niet stelt: op basis van de – naar het oordeel van de rechtbank – veel te laag geschatte meterstanden per 1 juli 2018).
Deze punten doen er echter niet aan af dat Eneco een overeenkomst heeft met [gedaagde] die er in de kern op neerkomt dat [gedaagde] moet betalen voor daadwerkelijk verbruikte energie, terwijl Eneco niet hard maakt dat [gedaagde] iets heeft nagelaten waartoe hij wel verplicht was (meterstanden doorgeven) waardoor nu op basis van (niet reële) schattingen mag worden afgerekend.
3.27.
Wel valt te volgen dat het onredelijk zou uitpakken voor Eneco als [gedaagde] (en daar gaat de rechtbank vooralsnog vanuit) met de voorgaande leverancier heeft afgerekend op basis van veel te laag geschatte meterstanden per 1 juli 2018, en dan nu met Eneco mag afrekenen op basis van veel hogere (ook geschatte, maar beter geschatte) meterstanden per 1 juli 2018. Er zit dan immers een flink gat tussen die meterstanden, en dat gat bestaat uit daadwerkelijk door [gedaagde] (tussen 19 april 2016 en 1 juli 2018) verbruikte stroom, waar hij dan niemand voor zou hoeven betalen. Daarvoor zou een billijke oplossing moeten worden gevonden, die eruit zou kunnen bestaan dat [gedaagde] voor dit verbruik aan Eneco (de partij aan wie dit verbruik door de netbeheerder is toegewezen) betaalt, op basis van de vaste tarieven die golden sinds 6 juli 2017. In deze procedure kan de rechtbank evenwel niets met dit punt, omdat Eneco niet aan haar stelplicht heeft voldaan door niet inzichtelijk te maken hoeveel zij van [gedaagde] tegoed heeft voor daadwerkelijk door [gedaagde] verbruikte energie.
Ook overige vorderingen worden afgewezen
3.28.
Omdat de rechtbank de hoofdvordering tot betaling van verbruikte energie afwijst, worden ook de vorderingen van Eneco tot betaling van rente en incassokosten afgewezen.
Overige stellingen en verweren hoeven geen bespreking meer
3.29.
De rechtbank komt om dezelfde reden niet toe aan de overige verweren die [gedaagde] naar voren heeft gebracht. Bijvoorbeeld de stellingen dat [gedaagde] als kleinverbruiker moet worden aangemerkt als consument en dat Eneco een onredelijk bezwarend kostenbeding of prijswijzigingsbeding hanteert, hoeven geen bespreking meer. Voor de volledigheid, en met het oog op het afwegen van de goede en kwade kansen over en weer bij een eventueel hoger beroep, overweegt de rechtbank dat die verweren niet heel sterk op de rechtbank overkomen.
3.30.
Verder heeft [gedaagde] op 18 april 2024 en op 17 mei 2024, als blijk van goede wil, in totaal € 29.000,- betaald aan Eneco. Daarnaast stelt [gedaagde] in de antwoordakte dat volgens zijn boekhouder in de jaren 2017 tot en met 2022 meer is betaald aan energie, dan Eneco hanteert in haar eindafrekeningen. Ook dit laat de rechtbank buiten beschouwing, want [gedaagde] heeft geen eis in reconventie ingesteld. Wellicht dat partijen toch nog nader tot elkaar kunnen komen ter finale beslechting van het geschil, want het staat wel vast dat [gedaagde] over de jaren meer heeft verbruikt dan initieel door Eneco geschat. Dat [gedaagde] nog iets aan Eneco moest betalen is een gegeven. De rechtbank gaat er ook vanuit dat Eneco nog iets van [gedaagde] tegoed heeft, maar door de proceshouding van Eneco kan niet worden vastgesteld hoeveel.
Eneco moet de proceskosten betalen
3.31.
Eneco is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.626,00
- salaris advocaat
4.822,50
(2,5 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
7.626,50

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van Eneco af,
4.2.
veroordeelt Eneco in de proceskosten van € 7.626,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Eneco niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A.J. Purcell en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.
SB5790