ECLI:NL:RBMNE:2025:2098

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
16/009122-25
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak voor poging woninginbraak en twee voltooide woninginbraken door onvoldoende herkenning

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 april 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van een poging tot woninginbraak en twee voltooide woninginbraken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat de bewijsvoering, met name de herkenningen door verbalisanten, onvoldoende betrouwbaar werd geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herkenningen op basis van camerabeelden niet voldoende waren om de betrokkenheid van de verdachte bij de woninginbraken te bewijzen. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat voorzichtigheid geboden is bij het gebruik van herkenningen op basis van beelden, vooral wanneer deze de belangrijkste bewijsmiddelen zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de woninginbraak in De Meern op 29 oktober 2024, de woninginbraak op 14 oktober 2024 in [plaats], en de poging tot diefstal uit een woning op 25 september 2024 in [plaats]. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen schoenen aan de verdachte gelast en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er geen schadevergoeding was gevorderd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/009122-25 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] in [plaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. V.H. van der Horst en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Urbanus, advocaat in Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1op 29 oktober 2024 in De Meern, gemeente Utrecht, samen met een ander of anderen diverse sieraden, een rode leren doosje, een autosleutel en/of een kussensloop, die aan [aangeefster] toebehoorden, heeft gestolen door middel van braak;
feit 2op 14 oktober 2024 in [plaats] , samen met een ander of anderen in/uit een woning, gelegen aan de [adres 2] , een muntenverzameling, toebehorende aan [aangever 1] , heeft gestolen door middel van braak;
feit 3op 25 september 2024 in [plaats] , samen met een ander of anderen heeft geprobeerd om in/uit een woning, gelegen aan de [adres 3] , een geldbedrag en/of goederen te stelen, toebehorende aan [aangever 2] , door middel van braak.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de drie ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Zij voert aan dat de herkenningen van de verbalisanten voor de ten laste gelegde feiten onvoldoende betrouwbaar zijn en dat het dossier verder geen bewijs bevat dat verdachte op de plaatsen delict is geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De processen-verbaal van herkenning zijn bij alle drie de feiten van doorslaggevend belang. De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen aan de hand van (camera)beelden, temeer wanneer de herkenningen de voornaamste bewijsmiddelen zijn om een betrokkenheid van een verdachte bij het hem tenlastegelegde te kunnen aantonen. Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van herkenningen aan de hand van (camera)beelden spelen diverse factoren, die de bewijskracht daarvan mede bepalen, een rol. Het accent ligt blijkens de jurisprudentie bij dit type herkenningen op de kwaliteit van de afbeelddingen en de mate van zichtbaarheid van persoonskenmerken op die afbeeldingen.
Feit 1 – woninginbraak op 29 oktober 2024 in De Meern
Uit het dossier en het verhandelde op de zitting blijkt dat er geen bewijs is dat verdachte betrokken is geweest bij de woninginbraak in De Meern. Het enkele feit dat verdachte de “vluchtauto”, die op 29 oktober 2024 wegreed van de parkeerplaats in De Meern, heeft gehuurd, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat, zoals de raadsvrouw naar voren heeft gebracht, de herkenning door de verbalisant op basis van de beelden geen voldoende betrouwbare herkenning oplevert. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de camerabeelden van een bewoner uitgekeken en geeft een omschrijving van de twee personen die daarop te zien zijn, maar geeft geen omschrijving van hun gezichten omdat zij hun hand voor het gezicht houden. Evenmin beschrijft zij andere persoonskenmerken. Op een van de beelden staat ‘verdachte 1’ op straat voor het appartementencomplex maar ook hier geeft [verbalisant 1] geen omschrijving van het gezicht, dat ook op dat beeld niet te zien lijkt. Vervolgens krijgt verbalisant [verbalisant 2] op 30 oktober 2024 een bericht dat een persoon genaamd [medeverdachte] is aangehouden op verdenking van een woninginbraak. [verbalisant 2] geeft aan dat hij in de afgelopen week meerdere keren een proces-verbaal van herkenning heeft opgemaakt van een bekende mededader van [medeverdachte] , namelijk verdachte [verdachte] . In beide zaken betrof het een inbraak in een woning en in beide zaken had [verbalisant 2] het vermoeden dat [verdachte] samen was met [medeverdachte] . Naar aanleiding hiervan heeft [verbalisant 2] het team dat de woninginbraak in De Meern onderzocht, gevraagd naar de camerabeelden en heeft hij verdachte herkend op een screenshot van het (ingezoomde) beeld van ‘verdachte 1’ die voor het appartementencomplex staat. De rechtbank is van oordeel dat de herkenning door [verbalisant 2] , gelet op de kwaliteit van het beeld en de context van de herkenning, niet als voldoende betrouwbaar kan worden gezien en niet tot bewijs kan dienen. Daar komt nog bij dat er een sterke contra-indicatie is dat verdachte betrokken is geweest bij de woninginbraak. De aangeefster heeft na de inbraak namelijk aangegeven dat zij één van de personen wel zou herkennen omdat zij even met hem heeft staan praten. Volgens de politie zou deze persoon dan verdachte [verdachte] moeten zijn. Toen de politie aan aangeefster echter een foto toonde van verdachte [verdachte] , verklaarde zij: “Nee, dit is hem niet. Dat weet ik zeker.” De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder feit 1 ten laste gelegde.
Feit 2 – woninginbraak op 14 oktober 2024 in [plaats]
Ook bij dit feit blijkt uit het dossier en het verhandelde op de zitting dat er geen bewijs is dat verdachte betrokken is geweest bij de woninginbraak in Heerenveen. Het dossier bevat onder andere een proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden van het appartementencomplex en processen-verbaal van herkenning van de verdachte door verschillende verbalisanten na een aandachtsvestiging. Op basis van het dossier en het verhandelde op de zitting valt niet te achterhalen waar de foto (de screenshot aangeduid als afbeelding 1) die is gebruikt in de aandachtsvestiging – waarop duidelijk het zijaanzicht van een persoon met een pet is te zien – vandaan komt of wanneer en waar dit beeld is vastgelegd. Vijf verbalisanten ( [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 2] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] ) stellen dat zij op deze afbeelding verdachte [verdachte] herkennen, maar nog daargelaten of het verdachte [verdachte] is die op deze afbeelding is te zien, kan niet worden vastgesteld dat deze foto bij de bewuste woning in [plaats] is gemaakt. Daarnaast herkent verbalisant [verbalisant 6] verdachte ook aan de hand van twee andere afbeeldingen, beelden in het appartementencomplex waarop verdachte als ‘man 1’ te zien zou moeten zijn. De rechtbank vindt echter dat deze twee afbeeldingen onvoldoende duidelijk zijn om tot een herkenning te komen. De kwaliteit is zeer slecht en ‘man 1’ heeft een pet op en zijn hand voor het gezicht, waardoor het niet mogelijk is om deze ‘man 1’ aan specifieke persoonskenmerken te herkennen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Feit 3 – poging diefstal uit een woning door middel van braak in [plaats]
Hier geldt dat alleen de processen-verbaal van herkenning van verbalisant [verbalisant 6] erop wijzen dat verdachte betrokken is geweest bij het ten laste gelegde. [verbalisant 6] heeft verdachte enkel herkend aan de hand van het bekijken van een screenshot, gevoegd bij een interne aandachtvestiging. De rechtbank is van oordeel dat de uiterlijke kenmerken waar de verbalisant naar verwijst onvoldoende concreet zijn gespecificeerd en de persoonskenmerken onduidelijk te zien zijn op het gebruikte beeld. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder feit 3 ten laste gelegde.

5.BESLAG

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt tot de teruggave van de in beslag genomen schoenen van verdachte.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt om de in beslag genomen schoenen van verdachte aan hem terug te geven.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen schoenen van verdachte.

6.BENADEELDE PARTIJ

[aangever 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd maar vordert doordat de materiële schade reeds is vergoed een bedrag van € 0. Verder omschrijft de benadeelde partij dat er sprake is van immateriële schade maar vordert daarvoor geen bedrag, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 3 ten laste gelegde.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat er geen bedrag is gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw voert aan dat de gevorderde materiële schade van de benadeelde partij al is vergoed en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit geldt eveneens voor zover de vordering ziet op de immateriële schade, omdat geen bedrag is gevorderd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de materiële schade al is vergoed en de benadeelde partij verder geen bedrag heeft gevorderd.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

7.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde
niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
 schoeisel (sport, G3474314);
Benadeelde partij [aangever 2] (feit 3)
  • verklaart [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas, voorzitter, mr. S. Ourahma en mr. A.E. van der Wal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.S. Stekkel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 april 2025.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 29 oktober 2024 te De Meern, gemeente Utrecht, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
diverse sieraden en/of een roden leren doosje en/of een autosleutel en/of een
kussensloop, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangeefster] , in
elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder
zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak;
( art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 14 oktober 2024 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning,
gelegen aan de [adres 2] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich
buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een
muntenverzameling, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 1]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking.
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van
Strafrecht, art 311 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 25 september 2024 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door
hem en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres 3] ,
weg te nemen een geldbedrag en/of goederen naar zijn/hun gading, geheel of ten
dele toebehorende aan [aangever 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), en zich daarbij de toegang tot die woning
te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun
bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, met
zijn mededader(s), althans alleen,
- naar voornoemde woning is/zijn gegaan en/of
- de (toegangs-)deur van voornoemde woning (met een breekvoorwerp)
heeft/hebben geforceerd en/of
- voornoemde woning heeft/hebben betreden en/of
- voornoemde woning heeft/hebben doorzocht en/of
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 2 Wetboek van
Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )