ECLI:NL:RBMNE:2025:209

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/3483
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum Wajong-uitkering en beoordeling van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1992, een Wajong-uitkering aangevraagd bij het Uwv na een hersenbloeding in 2009, die leidde tot diverse gezondheidsproblemen. De aanvraag voor de uitkering werd gedaan op 20 november 2023, maar het Uwv kende de uitkering pas toe vanaf deze aanvraagdatum, wat eiser betwistte. Eiser stelde dat de uitkering met terugwerkende kracht vanaf 2015 moest worden toegekend, omdat hij volgens medisch en arbeidskundig onderzoek al sinds 2015 duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv daarentegen stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiser in 2019 al een Wajong-uitkering had aangevraagd, wat erop wijst dat hij in staat was om aanvragen in te dienen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van kennelijke hardheid die het Uwv zou verplichten om de uitkering eerder toe te kennen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de Wajong-uitkering terecht niet eerder had toegekend dan de aanvraagdatum van 20 november 2023. Eiser had geen andere juridische gronden aangedragen voor zijn verzoek om een eerdere ingangsdatum.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, maar heeft het Uwv wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, omdat het Uwv de gelegenheid had gekregen om een gebrek in zijn besluitvorming te herstellen. De proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 1.814,- en het Uwv werd ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 51,-. De uitspraak werd gedaan op 16 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3483

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.A.M. Staal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1992 en in 2010 is hij 18 jaar geworden. In 2009 heeft eiser een interne hersenbloeding gehad. Als gevolg van het daardoor ontstane hersenletsel heeft eiser concentratieproblemen, energetische klachten en is hij snel uitgeput. Eiser leidt daarnaast aan een post traumatische stress stoornis en een depressieve stoornis. In verband met zijn gezondheidsklachten heeft eiser therapie en begeleiding gehad.
2. Op 20 november 2023 heeft eiser bij het Uwv een uitkering aangevraagd op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Met het besluit van 15 januari 2024 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser een Wajong-uitkering toegekend vanaf 20 november 2023, de datum waarop de uitkering is aangevraagd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat hij vindt dat de Wajong-uitkering vanaf een eerdere datum moet worden toegekend. In de beslissing op bezwaar van 26 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, zodat de ingangsdatum van de Wajong-uitkering niet is gewijzigd.
3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep is behandeld op de zitting van 19 juli 2024. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
4. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep aangehouden en het Uwv in de gelegenheid gesteld om door middel van medisch en arbeidskundig onderzoek vast te stellen vanaf wanneer het arbeidsvermogen bij eiser duurzaam ontbreekt en om te onderbouwen of er in het geval van eiser aanleiding is om af te wijken van het uitgangspunt om de Wajong-uitkering toe te kennen per datum van de aanvraag.
5. Het Uwv heeft op 9 oktober 2024 een aanvullende reactie ingediend met als bijlage een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 augustus 2024 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 september 2024. Vervolgens is eiser in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken te reageren op de aanvullende reactie van het Uwv. Met de e-mail van 6 november 2024 heeft de gemachtigde van eiser verzocht om de reactietermijn met één week te verlengen. De rechtbank heeft dit verzoek om uitstel toegekend en de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om tot 13 november 2024 te reageren. De rechtbank heeft vervolgens geen reactie van (de gemachtigde van) eiser meer ontvangen.
6. Vervolgens heeft de rechtbank partijen op 17 december 2024 verzocht om toestemming voor het sluiten van het onderzoek zonder nadere zitting. Het Uwv heeft op 30 december 2024 toestemming gegeven voor het sluiten van het onderzoek zonder nadere zitting. De rechtbank heeft van eiser geen reactie ontvangen en heeft vervolgens het onderzoek op 15 januari 2025 gesloten.

Het geschil

7. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van de Wajong-uitkering. Primair stelt eiser stelt zich op het standpunt dat de Wajong-uitkering met terugwerkende kracht per 2015 moet worden toegekend, omdat uit medisch- en arbeidskundig onderzoek van het Uwv volgt dat eiser al sinds 2015 duurzaam niet beschikt over arbeidsvermogen. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat de Wajong-uitkering moet worden toegekend met ingang van 2019. Eiser heeft in 2019 ook een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag heeft hij ingetrokken. Volgens eiser heeft hij dat gedaan omdat het Uwv hem meedeelde dat hij geen aanspraak zou maken op een Wajong-uitkering. Achteraf vindt eiser dat hij verkeerd is geadviseerd en dat hij de aanvraag ten onrechte heeft ingetrokken.
8. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de Wajong-uitkering wordt toegekend per datum waarop de uitkering is aangevraagd. Volgens het Uwv zijn er in dit geval geen bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot een eerdere ingangsdatum van de Wajong-uitkering.
9. In de aanvullende reactie van 9 oktober 2024 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat eiser per 1 januari 2015
welover arbeidsvermogen beschikt. Ter onderbouwing heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 augustus 2024 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 september 2024 overgelegd.

Het beoordelingskader

10. Uit de tekst en wetgeschiedenis van artikel 1a:11 van de Wajong [1] volgt dat het recht op een Wajong-uitkering op aanvraag wordt vastgesteld en dat het recht op uitkering niet eerder dan op de aanvraagdatum kan ontstaan. In gevallen waarin het niet of te laat doen van een aanvraag zou leiden tot kennelijke hardheid, geeft het vierde lid aan het Uwv de bevoegdheid het recht op uitkering in afwijking van het eerste lid ook ambtshalve (dus zonder aanvraag) vast te stellen en toe te kennen. Er kunnen zich blijkens de wetsgeschiedenis omstandigheden voordoen waarbij het doen van een aanvraag als voorwaarde om het recht op een Wajong-uitkering te kunnen vaststellen, leidt tot een kennelijke hardheid. Daarbij is door de wetgever bijvoorbeeld gedacht aan situaties waarin de jonggehandicapte niet in staat was een aanvraag in te dienen.
11. Over de ingangsdatum van een ambtshalve toegekende uitkering heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn uitspraak van 1 mei 2024 [2] overwogen dat die datum wordt vastgesteld op het moment waarop het Uwv heeft kunnen kennisnemen van een situatie waarin mogelijk sprake is van een recht op Wajong-uitkering en de voorwaarde van het doen van een aanvraag (op dat moment) leidt tot een kennelijke hardheid. Het toekennen van een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht vóór het moment waarop het Wajong-recht met toepassing van het vierde lid ambtshalve had moeten worden vastgesteld, is niet mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

12. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van eiser geen sprake van kennelijke hardheid op basis waarvan het Uwv de Wajong-uitkering ambtshalve eerder dan de datum van de aanvraag had moeten toekennen. Uit het dossier volgt dat eiser in 2019 een Wajong-uitkering heeft aangevraagd. In 2020 heeft eiser het Uwv verzocht om hem in aanmerking te brengen voor een indicatie banenafspraak. Vervolgens heeft eiser in 2023 weer een Wajong-uitkering aangevraagd. Deze aanvraag heeft geleid tot de toekenning van de Wajong-uitkering per 2023. Uit deze voorgeschiedenis volgt dat eiser in staat was om een Wajong-uitkering aan te vragen. Eiser heeft dit immers meerdere keren gedaan. Gelet hierop is er geen sprake van een situatie waarin eiser niet in staat was om een aanvraag in te dienen, zodat ambtshalve door het Uwv per een eerdere datum een Wajong-uitkering had moeten worden toegekend. Eiser heeft ook op de zitting geen andere juridische grondslag gegeven voor zijn standpunt dat de Wajong-uitkering eerder moest worden toegekend dan per de datum waarop hij de aanvraag in 2023 heeft ingediend.
13. De rechtbank ziet ook in de aanvullende reactie van het Uwv van 9 oktober 2024 aanleiding om eiser niet te volgen in zijn stelling dat de Wajong-uitkering eerder moest worden toegekend. Uit de aanvullende reactie van het Uwv volgt dat eiser met ingang van 1 januari 2015 arbeidsvermogen heeft. Het Uwv komt daarom niet meer toe aan de beoordeling van de vraag of kennelijke hardheid in dit geval moet leiden tot het eerder toekennen van de uitkering. Het Uwv heeft naar aanleiding van zijn aanvullende reactie van 9 oktober 2024 geen nieuw besluit genomen waarin het recht van eiser op de Wajong-uitkering is gewijzigd. De rechtbank begrijpt daarom uit de aanvullende reactie dat het Uwv zich op het standpunt stelt dat er geen aanleiding is voor het eerder toekennen van de Wajong-uitkering, omdat eiser al vanaf 2015 arbeidsvermogen heeft. Eiser heeft hier niet meer op gereageerd.

Conclusie en gevolgen

14. Uit deze uitspraak volgt dat het Uwv de Wajong-uitkering terecht niet eerder heeft toegekend dan met ingang van de datum waarop deze uitkering door eiser is aangevraagd. Het beroep is daarom ongegrond.
15. De rechtbank ziet wel aanleiding om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakt proceskosten, omdat de rechtbank het Uwv in de gelegenheid heeft gesteld om een geconstateerd gebrek in zijn besluitvorming te herstellen. Deze proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). In totaal wordt dan € 1.814,- aan proceskostenvergoeding toegekend.
16. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht van € 51,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-;
- bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting op de Invoeringswet werken naar vermogen (Kamerstukken II, 2011-2012, 33 161, nr. 3, p. 96).