In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2025 een beschikking gegeven inzake het gezag over een minderjarige. De moeder had een aanvraag ingediend via de informele rechtsingang, waarin zij verzocht om alleen het gezag over de minderjarige te verkrijgen. De ouders waren tot 2023 getrouwd en hadden gezamenlijk gezag over de minderjarige, die bij de moeder woont en geen contact heeft met de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat het contact tussen de vader en de minderjarige niet hersteld kon worden, ondanks eerdere pogingen tot contactherstel. De vader was niet fysiek aanwezig tijdens de zitting, maar nam telefonisch deel. De rechtbank heeft op basis van artikel 1:251a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek besloten dat het in het belang van de minderjarige is dat de moeder alleen het gezag krijgt. De rechtbank heeft geconstateerd dat de minderjarige veel stress ervaart door de situatie met zijn vader en dat het beëindigen van het gezag van de vader noodzakelijk is voor het welzijn van de minderjarige. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en benadrukt dat de vader, ondanks het verlies van gezag, nog steeds de verantwoordelijkheid heeft om contact met de minderjarige te onderhouden. De beschikking is mondeling uitgesproken en op schrift gesteld op 18 april 2025.