ECLI:NL:RBMNE:2025:2001

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
24/5944
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om herbeoordeling kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiser op 13 september 2024 beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. De Dienst Toeslagen heeft op 25 september 2024 een verweerschrift ingediend, waarop eiser op 14 oktober 2024 heeft gereageerd. Beide partijen hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van hun recht om gehoord te worden op een zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten. De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, en dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is. In geschil is of de aanvraag om herbeoordeling is ingetrokken. De Dienst Toeslagen stelt dat eiser dit telefonisch heeft aangegeven, maar eiser betwist dit en stelt dat hij de bevestigende brief niet heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat er geen schriftelijke intrekking is en dat de Dienst Toeslagen niet heeft aangetoond dat de brief daadwerkelijk is verzonden. De rechtbank concludeert dat de aanvraag om herbeoordeling niet is ingetrokken en dat de Dienst Toeslagen te laat heeft beslist. Het beroep is gegrond verklaard, en de rechtbank draagt de Dienst Toeslagen op om alsnog binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5944

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en

Dienst Toeslagen, verweerder,

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser op 13 september 2024 heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Op 25 september 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 14 oktober 2024 een reactie gegeven op het verweerschrift.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
2. Tussen partijen is in geschil of de aanvraag om herbeoordeling al dan niet is ingetrokken. Verweerder stelt dat eiser op 2 februari 2023 telefonisch aan hem heeft laten weten dat hij de situatie omtrent de kinderopvangtoeslag niet verder hoeft te beoordelen. Dit zou ook in een brief van 9 februari 2023 aan eiser bevestigd zijn. Eiser heeft verklaard dat hij deze laatste brief niet heeft ontvangen. Tevens betwist hij dat hij zijn aanvraag om herbeoordeling heeft ingetrokken. Ter onderbouwing geeft eiser aan dat een intrekking niet overeenkomt met zijn verdere handelen, zoals bijvoorbeeld het feit dat hij op 5 oktober 2023 bezwaar heeft ingesteld tegen de beschikking van de lichte toets.
3. De rechtbank geeft eiser gelijk. Er is geen schriftelijke intrekking van de aanvraag om herbeoordeling en verweerder heeft ook niet aangetoond dat hij de brief van 9 februari 2023, waarin de telefonische intrekking zou zijn bevestigd, daadwerkelijk aan eiser heeft gestuurd. Verder blijkt het handelen van eiser ook niet dat hij zijn aanvraag om herbeoordeling zou hebben ingetrokken. In elk geval had het feit dat eiser bezwaar maakte tegen de afwijzende beschikking van de lichte toets, aanleiding moeten zijn voor verweerder om nadere informatie bij eiser te vragen, als hij van mening was dat de aanvraag was ingetrokken.
4. Omdat niet is aangetoond dat de aanvraag om herbeoordeling door eiser is ingetrokken, had verweerder hierop moeten beslissen. De aanvraag dateert van februari 2023. Verweerder is te laat met beslissen op deze aanvraag.
5. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
6. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5] Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
7. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bijzonder geval waarin de wettelijke beslistermijn te kort is om een besluit te nemen. Over de vraag welke beslistermijn wel realistisch is, heeft de rechtbank op 25 oktober 2024 [6] uitspraak gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat bij beroepen tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag om integrale herbeoordeling de door de Afdeling in haar uitspraak van 23 augustus 2023 [7] gestelde termijnen nog steeds voldoen aan het criterium dat de termijn niet onnodig lang en niet onrealistisch kort mag zijn. De Afdeling heeft in die uitspraak bepaald dat in zaken waarin verweerder een besluit moet nemen op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen, een nadere beslistermijn geldt van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een schriftelijke vooraankondiging als bedoeld in artikel 6.7 van die wet te doen. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op dat beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een vooraankondiging te doen. Vervolgens moet verweerder binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit om (aanvullende) compensatie bekendmaken. Door snel een zienswijze in te dienen of mee te delen dat geen zienswijze wordt ingediend, kan een aanvrager deze tweede termijn zo kort als mogelijk maken.
8. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een vooraankondiging moet doen op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
9. In de uitspraak van 25 oktober 2024 heeft de rechtbank verder overwogen dat in zaken zoals deze een dwangsom zal worden bepaald van € 50,- per dag voor iedere dag dat verweerder de hiervoor bepaalde termijnen niet haalt met een maximum van € 15.000,-. Evenals de Afdeling bepaalt de rechtbank dat de dwangsom begint te lopen op het moment dat verweerder de eerste termijn voor het doen van een vooraankondiging overschrijdt en deze loopt door tot het moment dat de vooraankondiging is verzonden. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn voor het nemen van een besluit om (aanvullende) compensatie overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder dat besluit bekendmaakt.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak een vooraankondiging te doen en een besluit bekend te maken binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze dan wel binnen twee weken na het ongebruikt verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.