ECLI:NL:RBMNE:2025:19

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
C/16/584598 KG ZA 24-585
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot voorschot voor opruimkosten na stormschade aan perceel

In deze zaak vorderden eisers in kort geding een voorschot van € 150.000 voor opruimkosten na stormschade aan hun perceel, veroorzaakt door glas dat van de kassen van gedaagden was gevallen. De storm op 24 maart 2024 had aanzienlijke schade veroorzaakt, waarbij glas op het perceel van eisers terechtkwam. Eisers stelden dat gedaagden verantwoordelijk waren voor de schade en dat zij de kosten voor het opruimen van het glas moesten vergoeden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot het voorschot werd afgewezen, omdat niet was voldaan aan de hoge maatstaf voor toewijzing van geldvorderingen in kort geding. De rechter concludeerde dat er onvoldoende aannemelijkheid was dat eisers in de bodemprocedure gelijk zouden krijgen, en dat de financiële positie van eisers niet zodanig was dat het voorschot noodzakelijk was. De kosten van de procedure werden toegewezen aan eisers, die als de in het ongelijk gestelde partij werden aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/584598 KG ZA 24-585
Vonnis in kort geding van 8 januari 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
advocaat: mr. D.F. Fransen te Zwolle,
tegen

1.[gedaagde sub 1] VOF,

2.
[gedaagde sub 2],
3.
[gedaagde sub 3],
gevestigd, respectievelijk wonende, te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
advocaat : mr. R. Evers te Amsterdam.
Eisers worden hierna gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud) [eiser c.s.] genoemd.
Gedaagden worden hierna gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud) [gedaagde c.s.] genoemd.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding van 10 december 2024 met producties 1 tot en met 31
- de door [eiser c.s.] op 13 december 2024 ingediende productie 32
- de door [gedaagde c.s.] op 17 december 2024 ingediende akte overleggen producties 1 tot en met 6
- de door [eiser c.s.] op 18 december 2024 ingediende akte overleggen productie 33.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 19 december 2024 ten overstaan van mr. R.A. Steenbergen, voorzieningenrechter, en mr. J.J. Overbosch, zittingsgriffier, zijn verschenen:
- de heer [eiser sub 1]
- mr. Fransen
- de heer [gedaagde sub 3] , voor zichzelf en als vennoot van [gedaagde sub 1] vof
- de heer [A] , senior schadebehandelaar bij Nationale Nederlanden (aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde c.s.] )
- mr. Evers.
1.3.
Partijen en hun advocaten hebben op deze mondelinge behandeling hun standpunten nader toegelicht, hebben op elkaars standpunten gereageerd en op vragen van de voorzieningenrechter geantwoord. De griffier heeft aantekening gehouden en zowel door eiser als gedaagde zijn spreekaantekeningen overgelegd. Aan het einde van de zitting is bepaald dat op 9 januari 2025 vonnis wordt gewezen of zoveel eerder als mogelijk.

2.De kern van de zaak en het oordeel van de voorzieningenrechter

2.1.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn de vennoten van de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] vof, die een tuindersbedrijf exploiteert aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] . [eiser c.s.] is eigenaar van een nabijgelegen woonhuis en erf, aan de [adres 2] te [woonplaats] .
2.2.
Op 24 maart 2024 heeft een storm het glas van de kas van [gedaagde sub 1] vof vernield, waarbij een deel van dat glas terecht is gekomen op het perceel van [eiser c.s.] . Partijen strijden over de vraag hoe dat perceel het beste van dat glas kan worden ontdaan en welke kosten [gedaagde c.s.] in verband daarmee en in verband met gevolgschade, aan [eiser c.s.] moet vergoeden. [eiser c.s.] maakt aanspraak op (in hoofdsom) € 522.678,63 aan schadevergoeding door [gedaagde c.s.] . In dit kort geding wil hij [gedaagde c.s.] veroordeeld zien tot betaling van een voorschot op dat bedrag van € 150.000. De voorzieningenrechter wijst die vordering af, met veroordeling van [eiser c.s.] in de gedingkosten. Dit oordeel wordt hierna verder toegelicht.

3.De beoordeling

Het gaat om een spoedeisende zaak
3.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser c.s.] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. [eiser c.s.] heeft op dit punt aangevoerd dat hij door ontvangst van het gevorderde voorschot in staat zal zijn om zijn perceel op de juiste wijze glasvrij te laten maken en om zijn woning (na een eerder vergeefs verkooptraject, opnieuw) ter verkoop aan te bieden. [gedaagde c.s.] stelt dat niet is gebleken dat de financiële positie van [eiser c.s.] zodanig is dat hij daar het gevorderde voorschot voor nodig heeft. Hij voert aan dat [eiser c.s.] onlangs ongeveer € 200.000 winst moet hebben gemaakt bij de verkoop van zijn woning in [woonplaats] ( [eiser c.s.] was naar die woning verhuisd, maar is weer terugverhuisd naar de [adres 2] toen de verkoop daarvan door de glasschade stagneerde). [eiser c.s.] heeft daarop geantwoord dat als de aanzienlijke kosten die hij heeft gemaakt ter verbetering van die woning worden meegerekend, de woning niet met winst is verkocht. Tegenover de stellingen van [eiser c.s.] is hetgeen [gedaagde c.s.] aanvoert onvoldoende weerspreking van [eiser c.s.] spoedeisende belang. [eiser c.s.] stelt immers een veel hoger bedrag aan schade te hebben geleden dan het bedrag van het voorschot. Hij zal zijn huidige financiële middelen mogelijk (ook) willen aanwenden om de kosten te voldoen die boven het voorschotbedrag uitgaan. Of de posten die met dat hogere bedrag samenhangen (in de door [eiser c.s.] aangespannen bodemprocedure) toewijsbaar zijn, staat daar los van. Ook overigens is niet voldoende duidelijk dat de volledige financiële positie van [eiser c.s.] zodanig is dat hij de uitkomst van de gestarte bodemprocedure dient af te wachten.
De gestelde schade en gronden
3.2.
Tijdens de storm op 24 maart 2024 heeft de wind een dak van een tuinhuis op een aangrenzend perceel doen opwaaien. Dat dak is op de kas van [gedaagde c.s.] neergekomen. Het daardoor ontstane gat heeft de wind vrij spel gegeven binnen die kas, waardoor overdruk ontstond en een glasexplosie plaatsvond. Het perceel van [eiser c.s.] van circa 7.000 m2 is daardoor bezaaid met grotere en kleinere glasresten. De aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde c.s.] heeft het schade-expertisebureau [expertisebureau 1] (hierna: [expertisebureau 1] ) ingeschakeld, die op haar beurt [bedrijf] heeft ingeschakeld om het perceel van [eiser c.s.] glasvrij te maken. Die is daartoe overgegaan, maar volgens [gedaagde c.s.] had dat onvoldoende resultaat.
3.3.
[eiser c.s.] heeft daarop schade- en expertisebureau [expertisebureau 2] ingeschakeld, dat na onderzoek heeft geconcludeerd:
  • dat wanneer de resterende glasscherven niet worden verwijderd het perceel van [eiser c.s.] met € 465.000 in waarde is gedaald ten opzichte van de waarde vóór 24 maart 2024 (namelijk 25% van de door [makelaar] op 26 juni 2024 getaxeerde waarde);
  • dat om de resterende glasscherven behoorlijk te verwijderen in ieder geval de toplaag van het hele perceel van [eiser c.s.] moet worden afgegraven en afgevoerd;
  • dat de kosten van de hele schoonmaakoperatie € 120.758 bedragen;
  • dat de woning en het perceel na een dergelijke schoonmaakoperatie nog steeds € 344.242 minder waard zijn, omdat het niet mogelijk is een perceel voor 100% glasvrij te maken.
3.4.
Vervolgens heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde c.s.] expertisebureau [expertisebureau 3] ingeschakeld. Dat bureau heeft het perceel van [eiser c.s.] niet bekeken omdat [eiser c.s.] daar slechts onder – niet vervulde – voorwaarden toestemming voor gaf. Wel heeft het bureau de rapporten van [expertisebureau 1] ingezien, die waren opgemaakt in verband met de glasschade aan de andere drie percelen aan [straat] , op de nummers [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] . Op basis van die rapporten en de overige voornamelijk door [gedaagde c.s.] verstrekte gegevens concludeerde [expertisebureau 3] , zakelijk weergegeven:
  • dat de kas van [gedaagde c.s.] een solide kas was in uitstekende staat van onderhoud, zonder roest of verzwakkingen;
  • dat er geen gebrek in de kas aanwezig was en deze voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen;
  • dat er naar schatting 1.400 m2 aan netto glasoppervlak kapot is gegaan;
  • dat de verdere glasverwijderingskosten voor het perceel van [eiser c.s.] op maximaal € 10.000 worden begroot, gelet op:
  • de relatief geringe kosten van het opruimen van glas op de percelen aan de [adres 1] (€ 8.000), [adres 3] (€ 3.170 en € 15.422), [adres 4] (€ 1.457,50) en [adres 5] (€ 1.524,60);
  • het feit dat op het perceel van [eiser c.s.] en op het perceel aan de [adres 5] minder glas terecht is gekomen dan op de percelen aan de [adres 1] , [adres 3] en [adres 4] ;
  • het feit dat een deel van het glas op het perceel van [eiser c.s.] al is opgeruimd;
  • dat € 10.000,00 aan opruimkosten meer in overeenstemming is met de € 2.475 die [expertisebureau 1] heeft begroot; en
  • dat niet te verwachten is dat als de resterende glasresten op het perceel en de woning van [eiser c.s.] eenmaal zijn opgeruimd, perceel en woning in waarde zullen zijn gedaald.
3.5.
[eiser c.s.] is het niet eens met de conclusies van [expertisebureau 1] en [expertisebureau 3] . In de bodemprocedure vordert hij van [gedaagde c.s.] € 522.678,63 aan schadevergoeding, onderverdeeld in de volgende posten:
  • opruimkosten zoals begroot door [expertisebureau 2] € 120.758,00
  • waardedaling van de woning aan de [adres 2] zoals
begroot door [expertisebureau 2] € 344.242,00
- dubbele hypotheekrente-lasten over september tot en
met december 2024 € 9.286,24
- na terugverhuizing naar de woning aan de [adres 2]
opnieuw stylen van die woning ten behoeve van verkoop € 3.000,00
- dubbele nutskosten, voor de woning aan de [adres 2]
en de – inmiddels weer verkochte – nieuwe woning € 3.600,00
  • dubbele verzekeringen in verband met die woningen € 565,56
  • vervanging beregeningssysteem aan de [adres 2] € 9.850,00
  • opstartkosten verkoop van de nieuwe woning € 850,00
  • kosten terugverhuizing naar de [adres 2] € 13.070,00
  • aankoopkosten nieuwe woning nadat de woning aan de
[adres 2] zal zijn verkocht € 4.656,83
- verhuiskosten naar die nieuwe woning
€ 13.070,00
totaal € 522.678,63
3.6.
[eiser c.s.] stelt dat [gedaagde c.s.] hem die schade moet vergoeden, en wil daar in dit geding een voorschot op van € 150.000. Hij voert daartoe aan dat het glas op zijn perceel is aan te merken als een zaak in de zin van artikel 3:2 BW, die aan [gedaagde c.s.] toebehoort en zich zonder recht of titel op zijn perceel bevindt, zodat [gedaagde c.s.] onrechtmatig handelt door dat glas niet (op een adequate en afdoende wijze) van dat perceel te verwijderen. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de kas van [gedaagde c.s.] een gebrekkige opstal is, zodat [gedaagde c.s.] als eigenaar daarvan op grond van artikel 6:174 BW gehouden is de schade te vergoeden die door de verwezenlijking van het aan die gebrekkigheid klevende gevaar is veroorzaakt. In dat verband voert hij aan dat de kas van 5 millimeter dik floatglas was voorzien in plaats van veiligheidsglas, terwijl de kas in de buurt van woningen was gelegen.
De beoordeling door de voorzieningenrechter in het licht van de verweren van [gedaagde c.s.]
3.7.
Om in dit kort geding op het oordeel in de bodemprocedure op dat punt vooruit te kunnen lopen, moet voldoende aannemelijk zijn dat [eiser c.s.] op dat punt in de bodemprocedure gelijk gaat krijgen. Voor toewijzing van geldvorderingen in kort geding geldt bovendien een hoge drempel. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
3.8.
Deze hoge drempel is niet gehaald. Met partijen is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde c.s.] het glas uit zijn kassen moet (laten) verwijderen van het perceel van [eiser c.s.] en dat [gedaagde c.s.] als hij dat niet doet onrechtmatig handelt jegens [eiser c.s.] . De vraag is echter wat in dit geval een adequate en afdoende wijze van verwijdering is en wat daarvan de kosten zijn. Omdat [eiser c.s.] geen genoegen neemt met de door [gedaagde c.s.] voorgenomen wijze van verwijdering tegen de door [expertisebureau 1] en [expertisebureau 3] begrote kosten, is van de genoemde onrechtmatigheid eerst sprake wanneer vaststaat dat [eiser c.s.] terecht aanspraak maakt op de door [expertisebureau 2] voorgenomen wijze van verwijdering tegen de door haar begrote kosten. Gelet op het rapport van [expertisebureau 2] enerzijds en het rapport van [expertisebureau 3] anderzijds, is de uitkomst op dat punt in de bodemprocedure thans te ongewis. Dat [expertisebureau 2] wél en [expertisebureau 3] níet het perceel van [eiser c.s.] heeft kunnen bekijken, is van onvoldoende gewicht om hier tot het gelijk van [eiser c.s.] te kunnen leiden. Bij dat oordeel weegt mee dat de reden dat [expertisebureau 3] heeft gerapporteerd zonder het perceel te bekijken, vooral gelegen is in de voorwaarden die [eiser c.s.] heeft gesteld – inzage in de opdrachtbrief, een voorafgaand gesprek met de advocaat van [eiser c.s.] – die de voorzieningenrechter niet allemaal redelijk voorkomen. Daar komt bij dat [expertisebureau 3] ondanks die beperkingen haar bevindingen op een aantal relevante omstandigheden heeft gebaseerd. Dat, zoals [eiser c.s.] aanvoert, de andere percelen aan [straat] ook op gebrekkige wijze van glas zijn ontdaan, zodat de daarmee gemoeide kosten niet maatgevend zijn, leidt niet tot een ander oordeel, alleen al omdat ook dat door [gedaagde c.s.] wordt bestreden. De slotsom is dat er in dit geding onvoldoende grond bestaat voor toekenning van het gewenste voorschot op de verwijderingskosten van het glas op [eiser c.s.] perceel.
3.9.
Voor zover het voorschot ziet op andere schade dan de verwijderingskosten, is de gestelde vordering op [gedaagde c.s.] uitsluitend gebaseerd op de stelling van [eiser c.s.] dat de kas van [gedaagde c.s.] een gebrekkige opstal is als bedoeld in artikel 6:174 BW. Ook op dat punt is niet voldoende aannemelijk dat [eiser c.s.] in de bodemprocedure gelijk gaat krijgen en bestaat er daarom geen grond om daarop nu in zijn voordeel vooruit te lopen. Volgens [gedaagde c.s.] was de kas niet gebrekkig en dat wordt ook vermeld in het rapport van [expertisebureau 3] . [eiser c.s.] heeft daar alleen tegenover gesteld dat die kas als gebrekkig moet worden aangemerkt omdat deze, gelet op de ligging in de buurt van woningen, had moeten worden uitgevoerd met veiligheidsglas en niet met het gebruikte (en volgens [gedaagde c.s.] in de glastuinbouw ook gebruikelijke) 5mm dik floatglas. Dat is onvoldoende om hier van [eiser c.s.] gelijk uit te gaan. Gegeven dat oordeel geldt ook voor de overige onder 3.5 genoemde schadeposten dat de kans op toewijzing door de bodemrechter niet voldoende is om een voorschot toe te wijzen.
3.10.
De slotsom is dat het gevorderde voorschot wordt afgewezen. Dat brengt mee dat de in verband daarmee gevorderde rente en kosten evenmin toewijsbaar zijn.
3.11.
[eiser c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De proceskosten van [gedaagde c.s.] worden – zoals gebruikelijk volgens het zogenoemde liquidatietarief – begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
7.902,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt [eiser c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde c.s.] tot op heden begroot op € 7.902,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde c.s.] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 4.2 genoemde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken door mr. J.G. van Ommeren op 8 januari 2025.
JO/4972