ECLI:NL:RBMNE:2025:1890

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
16/318918-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en diefstal door middel van valse sleutel

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte op 4 oktober 2024 in Utrecht en Vleuten betrokken was bij een ernstige strafbare feitenreeks. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en diefstal door middel van een valse sleutel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met de medeverdachte, de aangever onder bedreiging met een vuurwapen in zijn eigen auto heeft gedwongen om geld over te maken en zijn auto op naam van de medeverdachte te zetten. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangever betrouwbaar en vond het alternatieve scenario van de verdachte ongeloofwaardig. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 160 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 240 uren. Tevens werd een contact- en locatieverbod opgelegd voor de duur van drie jaren. De rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte, die als minder zwaar werd beoordeeld dan die van de medeverdachte, en de afhankelijkheidsproblematiek die speelde in de relatie tussen de verdachte en de medeverdachte. De benadeelde partij, de aangever, vorderde schadevergoeding, welke door de rechtbank gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/318918-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1996] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2025. Op 22 april 2025 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schipper en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.P. Schut, advocaat te Amsterdam naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van wat [A] , medewerker Slachtofferhulp Nederland namens de benadeelde partij, [slachtoffer] , naar vorderen heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er op neer dat verdachte:
Feit 1
Op 4 oktober 2024 in Utrecht en Vleuten, samen met een ander, [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd door:
- bij hem in de auto te stappen,
- een vuurwapen te tonen,
- een vuurwapen tegen de zijkant van het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] te houden/drukken,
- een vuurwapen in de mond van die [slachtoffer] te duwen,
- met een vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan,
- tegen [slachtoffer] te zeggen: ‘Je hebt [verdachte] 3 jaar geleden pijn gedaan en nu zal je daarvoor moeten boeten en pijn lijden. Ik ga je alles afnemen. Ik wil dat je een bedrag van 700,00 euro overmaakt en je auto overschrijft op mijn naam',
- die [slachtoffer] achter in zijn voertuig te laten zitten en naast hem te gaan zitten,
- als bestuurder in het voertuig van die [slachtoffer] te rijden,
- met die [slachtoffer] mee te lopen naar/in zijn woning, en/of
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: ‘loop door’.
Feit 2
Op 4 oktober 2024 in Utrecht, samen met een ander, [slachtoffer] door (bedreiging met) geweld heeft afgeperst, door hem te dwingen tot afgifte van de code van de mobiel bankieren app door hem in zijn voertuig:
- een vuurwapen te tonen,
- een vuurwapen tegen de zijkant van het lichaam en/of het hoofd van te houden/drukken,
- tegen hem te zeggen: "Je hebt [verdachte] 3 jaar geleden pijn gedaan en nu zal je daarvoor moeten boeten en pijn lijden. Ik ga je alles afnemen. Ik wil dat je een bedrag van 700,00 euro overmaakt en je auto overschrijft op mijn naam',
- een betaalverzoek te sturen via Whatsapp
- te vragen naar de code van de mobiel bankieren app
Feit 3
Op 4 oktober 2024 in Utrecht, samen met een ander, 700 euro van [slachtoffer] heeft gestolen door zich toegang te verschaffen tot de mobiel bankieren app van die [slachtoffer] met zijn code en het geldbedrag naar de bankrekening van de medeverdachte over te maken door middel van een betaalverzoek.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om een inhoudelijk oordeel over de zaak te geven.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De standpunten van de officier van justitie worden, voor zover van belang voor de beoordeling, besproken in paragraaf 4.3.2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat aangever slachtoffer is geworden van wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en gekwalificeerde diefstal. Het verhaal van aangever klopt niet. Aangever kon zich op ieder moment onttrekken aan de situatie. Daarnaast was er geen sprake van opzet op wederrechtelijke vrijheidsberoving.
In ieder geval ontbreekt wettig en overtuigend bewijs dat verdachte een rol (als medepleger) heeft gespeeld bij de ten laste gelegde feiten. Het alternatieve scenario van verdachte is geloofwaardig. Verdachte heeft geen wapen gezien. Op het enige moment dat medeverdachte [medeverdachte] een wapen heeft getoond was verdachte niet in de auto. Verdachte heeft ook niet meegekregen dat er onder dwang geld is overgemaakt. Dat zij het geld heeft gepind is hiervoor onvoldoende.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
De bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , voor zover inhoudende:
Op 4 oktober 2024 omstreeks 10:50 uur verliet ik mijn woning te [woonplaats] . Ik stapte in mijn voertuig. Ik stuurde mijn locatie door naar [medeverdachte] (
de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ). Omstreeks 11:00 uur zag ik dat [medeverdachte] kwam aanlopen met [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte).Ik zag dat [medeverdachte] naast mij in mijn voertuig stapte en [verdachte] achterin ging zitten. Ik zag dat [medeverdachte] een vuurwapen in zijn handen had. Hij hield het vuurwapen tegen mijn rechterzij aan gedrukt. Ik hoorde [medeverdachte] het volgende zeggen: 'Je hebt [verdachte] 3 jaar geleden pijn gedaan en nu zal je daarvoor moeten boeten en pijn lijden. Ik ga je alles afnemen. Ik wil dat je een bedrag van 700,00 euro overmaakt en je auto overschrijft op mijn naam'. Ik zag dat [medeverdachte] mij een betaalverzoek stuurde via WhatsApp. Op dat moment had [medeverdachte] mijn telefoon vast. [medeverdachte] vroeg de code van mijn betaalapp. Onder bedreiging met vuurwapen in mijn zij heb ik de code gegeven en heeft [medeverdachte] het geld overgemaakt. Na het overboeken van het geld, moest ik van [medeverdachte] achter in mijn voertuig gaan zitten. [medeverdachte] kwam naast mij zitten en [verdachte] ging achter het stuur. Ik zag dat [verdachte] richting het bos reed bij de Gageldijk. [medeverdachte] heeft het vuurwapen in mijn mond geduwd. Toen het vuurwapen in mijn mond zat, proefde ik het ijzer van het vuurwapen. Ik denk dat we ongeveer 20 minuten hier hebben stil gestaan. [medeverdachte] heeft mij hier meerdere keren hard geslagen met het vuurwapen tegen de linker zijkant van mijn hoofd. Na ongeveer 20 minuten zag dat [verdachte] weg reed in de richting van Leidsche Rijn. Tijdens deze rit hield [medeverdachte] het vuurwapen tegen de linkerzij kant van mijn hoofd. In Vleuten zag ik dat [verdachte] het geld ging pinnen met de betaalpas van [medeverdachte] . Ik hoorde haar zeggen dat ze alles had gepind.
Tijdens het terug rijden hoorde ik dat [medeverdachte] meerdere keren aan het bellen was. Ik hoorde dat hij een auto op mijn naam wilde laten zetten, omdat ik een eigen bedrijf heb. Ik hoorde hem zeggen dat hij het door middel van mijn KVK nummer wilde regelen.
Ik had door dat we in de richting reden van mijn woning te [woonplaats] . Omstreeks 13:30 uur stopte [verdachte] aan de zijkant van mijn woning. Om zo snel mogelijk van hen af te komen, loog ik dat mijn moeder medicatie nodig had en ik haar dat met spoed moest geven. [medeverdachte] zei dat hij mij niet geloofde en mee naar binnen wilde gaan. [medeverdachte] liep achter mij en dreigde steeds dat ik door moest lopen. Ik zag dat hij het vuurwapen weer uit zijn tas had gehaald en vasthield in de zakken van zijn hoodie. [2]
Een proces-verbaal van bevindingen over een gesprek met [slachtoffer] op 8 oktober 2024, voor zover inhoudende:
Op dinsdag 8 oktober 2024 bevond ik mij op de [adres] te [woonplaats] . Ik was hier voor de afname van een getuige verhoor van de moeder van [slachtoffer] . Her was zelf ook thuis. Hij vertelde mij het volgende:
Toen we op de achterbank zaten en ik mijn kant van het verhaal wilde vertellen onderbrak [verdachte] mij en zei telkens: “Je liegt!”. [3]
Een bijlage bij een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , betreffende een bankafschrift, voor zover inhoudende:
Rekeningnummer: [rekeningnummer] (
de rechtbank begrijpt: rekeningnummer aangever)
Tegenrekening: [medeverdachte]
Naam: [medeverdachte] via Betaalverzoek
Bedrag -€700,00
Omschrijving: Gift [medeverdachte]
Uitvoering: 4 oktober 2024, 11:31 uur [4]
Een proces-verbaal van bevindingen van uitkijken telefoon medeverdachte [medeverdachte] , inclusief bijlagen chats, voor zover inhoudende:
Ik, verbalisant, bekeek de inhoud van de telefoon Apple Iphone SE. [5]
De simkaart voorzien van telefoonnummer [telefoonnummer] heeft in de Apple Iphone SE, in gebruik bij verdachte [medeverdachte] , gezeten. [6]
Chats
From [telefoonnummer] @s.whatsapp.net […] to [telefoonnummer] @s.whatsapp.net […]
4-10-2024 10:10:37
“Heb je vandaag iets te doen?”. [7]
From [telefoonnummer] @s.whatsapp.net […] to [telefoonnummer] @s.whatsapp.net […]
4-10-2024 10:10:47: “Ik moet iemand serieus bedijen vandaag” [8] .
Opmerking: Bedijen is straattaal voor afdwingen/bedreigen/ onderdrukken. [9]
From [telefoonnummer] @s.whatsapp.net […] to [telefoonnummer] @s.whatsapp.net […]
4-10-2024: “Heb het al geregeld
”. [10]
Video’s
1e video van 4 oktober 2024 11.41 uur
Te zien en te horen is dat aangever [slachtoffer] op voornoemd datum en tijdstip met een andere man achter in een auto zit. De man zelf is niet te zien maar je hoort wel zijn stem. Door collega’s werd aangever herkend op de video.
Het volgende wordt in de video gezegd:
Man: “Helemaal hierzo, Kijk me aan”. “Kijk me aan”. (zegt dit laatste op een dwingende toon)
Dan is zien dat aangever kort naar hem kijkt.
Man: “Hoe gaat het met jou”?
Aangever: "Rustig, man”
Man: “rustig?”
Aangever: (ntv)...
Man: “Hoe bedoel je rustig man, hoe bedoel je rustig”.
Dan is te zien dat de man de telefoon naar de linkerzij van aangever verschuift. Dan is te zien dat de man een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn linkerhand heeft. Het vuurwapen wordt tussen de bank en rug van de aangever gedrukt. Alleen de achterzijde van het vuurwapen en een deel van de slede is te zien.
Dan wordt er gezegd:
Aangever: “Nee, nee, nee”
Man: “Nee toch, gaan niet zo rustig toch”
Einde video. [11]
Een proces-verbaal van bevindingen van uitkijken beelden, voor zover inhoudende:
Ik, verbalisant, heb de beelden bekeken van de Albert Heijn gelegen aan de Fritzgeraldplein 6 in Utrecht. Het betreft de tijdsperiode van 4 oktober 2024 van 11:15 uur tot en met 11:45 uur.
11:39 Op bewegende beelden is zichtbaar dat de verdachte aan komt rennen.
11:40 Op de bewegende beelden is zichtbaar dat de verdachte richting de pinautomaat loopt
11:41 Op bewegende beelden is zichtbaar dat verdachte gaat pinnen bij de pinautomaat
11:43 Op bewegende beelden is zichtbaar dat verdachte weeg weg loopt. [12]
Een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] op 7 november 2024, voor zover inhoudende:
A: ik liet [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) zien wie ik les zou gaan geven. Zij begon keihard te huilen en ze vertelde dat dit de jongen was die haar een paar jaar geleden had gedwongen tot bepaalde seksuele dingen. Ik vind dat heel heftig. [13]
Als je dat dan te horen krijgt van je geliefde doet dat best wel pijn. Dus toen uiteindelijk contact met hem opgenomen. [14]
Met de aangever had ik dus afgesproken. Op dat moment ben ik ingestapt in de auto.
[verdachte] is ook ingestapt in de auto.En toen vroeg ik hem ken je haar. [15]
A: Ja ik pakte het wapen, het ijzer en drukte hem toen in zijn zij. [16]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting op 7 april 2025, voor zover inhoudende:
In de ochtend van 4 oktober 2025 liet medeverdachte [medeverdachte] mij een foto zien van aangever. Ik herkende hem als iemand die eerder tegen mijn wil in seksuele handelingen heeft verricht.
Later die dag zat ik met de medeverdachte en aangever in de auto. Medeverdachte vroeg aangever wat er tussen ons was gebeurd. Hij vertelde dat wij een verleden hadden en dat wij hebben gezoend. Hij liet het romantisch overkomen. Daarom zei ik dat hij loog en heb ik heb aangegeven hoe mijn ervaring was. Ik heb de auto van aangever ook bestuurd. Het klopt dat ik geld heb gepind met de pas en pincode van de medeverdachte. Hij vroeg mij of ik wilde pinnen, en wij zijn toen naar de dichtstbijzijnde pinautomaat gegaan. Ik heb de auto naar het winkelcentrum in Vleuten gereden en weer terug naar de woning van aangever.
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Wat is er gebeurd?
Gelet op de inhoud van het dossier en de behandeling van de zaak op de terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 4 oktober 2024 is verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] naar aangever toe gegaan en zij zijn bij hem in de auto gestapt. De medeverdachte heeft aangever toen gevraagd of hij verdachte kende en een verleden met haar had, hetgeen hij in eerste instantie ontkende. Later heeft aangever gezegd dat hij met de medeverdachte had gezoend. Verdachte zei daarop dat aangever loog. Over wat er verder precies is gebeurd, lopen de verklaringen uiteen.
Betrouwbaarheid verklaringen aangever
De rechtbank vindt de verklaringen van aangever betrouwbaar. Aangever heeft meerdere verklaringen afgelegd bij de politie en is daarin uitgebreid, gedetailleerd en op grote lijnen consistent geweest. Daarnaast vinden de verklaringen van aangever op belangrijke punten steun in andere bewijsmiddelen, zoals het naar de bankrekening van de medeverdachte overgemaakte, en kort daarna door verdachte gepinde, geldbedrag, de door de medeverdachte in zijn eigen telefoon overgenomen persoonsgegevens van aangever, het door de medeverdachte meegebrachte wapen en de berichten in de telefoon van de medeverdachte die erop duiden dat hij op 4 oktober 2024 van plan was iemand te bedreigen (“Ik moet iemand serieus bedijen vandaag”. ‘Bedijen’ is volgens de politie straattaal voor afdwingen, bedreigen of onderdrukken) en dat ook daadwerkelijk heeft gedaan (kort na afloop van het ten laste gelegde , stuurde verdachte “Heb het al geregeld”).
Alternatief scenario verdachte
Verdachte heeft bij de politie en op de zitting verklaard dat zij geen wapen heeft gezien, dat zij niet heeft meegekregen dat er in de auto geld werd overgemaakt en dat er in de auto hoofdzakelijk, en op normale toon, tussen de medeverdachte en aangever werd gesproken over, onder meer, de sportlessen die aangever bij de medeverdachte zou gaan volgen.
De rechtbank vindt het scenario van verdachte ongeloofwaardig. De verklaring van verdachte vindt ook geen steun in het procesdossier. Uit de bewijsmiddelen maakt de rechtbank op dat de medeverdachte op 4 oktober 2024 van plan was aangever te confronteren met wat er een aantal jaren geleden tussen aangever en verdachte had plaatsgevonden, en wel op zo’n wijze dat daarvoor een vuurwapen werd meegebracht. Dat plan is eerder die ochtend ontstaan nadat de medeverdachte een foto van aangever aan verdachte liet zien en verdachte medeverdachte over haar voorgeschiedenis met aangever vertelde. Verdachte was volgens de medeverdachte emotioneel en dat raakte hem. Daarna maakte de medeverdachte een afspraak met aangever. Verdachte ging vervolgens met de medeverdachte mee naar de afspraak met aangever en is in aangever zijn auto gestapt. Na het instappen vond, zo verklaren zowel aangever als de medeverdachte, meteen de confrontatie plaats. Aangever vertelde volgens verdachte niet de waarheid, waarop zij zei dat hij loog.
Dat verdachte en de medeverdachte het er, ondanks hun emoties en de ontkennende reactie van aangever, vervolgens bij lieten zitten en de medeverdachte en aangever overgingen tot bespreking van de afname van sportlessen vindt de rechtbank onvoorstelbaar. Zeker tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde Whatsappberichten in de telefoon van de medeverdachte over het serieus bedreigen van iemand. Dat aangever het geldbedrag van € 700,- vrijwillig en in het kader van een overeenkomst over sportlessen heeft overgemaakt naar de bankrekening van de medeverdachte gelooft de rechtbank dus ook niet. De rechtbank ziet zich gesterkt in haar overtuiging dat dit geld niet voor sportlessen was bedoeld in de omschrijving van het betaalverzoek waarmee het geldbedrag is overgemaakt, namelijk ‘gift’.
Voornoemde omstandigheden passen veel beter bij het verhaal van aangever dan dat van verdachte. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de medeverdachte, nadat hij en verdachte bij aangever waren ingestapt, bij de confrontatie van aangever meteen het wapen heeft getoond, zoals aangever heeft verklaard. Verdachte was daar bij dus heeft dat wapen ook gezien. Gelet op de verklaring van aangever was verdachte ook aanwezig bij de overschrijving van het geldbedrag. Enkele minuten later heeft verdachte dit geldbedrag gepind.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte en de medeverdachte wederrechtelijke vrijheidsberoving oplevert. Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever ongeveer twee uur van zijn vrijheid is beroofd geweest, doordat hij onder bedreiging met een wapen, of in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in zijn eigen auto moest rondrijden en later op de achterbank moest plaatsnemen. Verdachte heeft toen de auto van aangever bestuurd. Uit de uiterlijke verschijningsvorm volgt dat het opzet van verdachte en haar medeverdachte mede gericht was op de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dat aangever op enig moment is uitgestapt en naar de woning is gelopen waar zijn moeder was, doet niet af aan deze vrijheidsberoving. Dat aangever zich toen of op enig ander moment aan deze vrijheidsberoving had kunnen onttrekken, zoals de raadsman heeft aangevoerd, acht de rechtbank gelet op omstandigheid dat hij is bedreigd met een wapen, waarvan aangever dacht dat deze echt was, niet reëel.
Medeplegen
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de rol van medepleger van verdachte bij de ten laste gelegde feiten. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit moet daarbij van voldoende gewicht zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de nauwe en bewust samenwerking tussen verdachte en medeverdachte voldoende is komen vast te staan, en ook dat de bijdrage van verdachte daaraan van zodanig gewicht is dat kan worden gesproken van medeplegen. Ten eerste geldt dat verdachte en de medeverdachte aangever samen hebben aangesproken op de gebeurtenis die in verleden zou hebben plaatsgevonden. Ten tweede heeft verdachte in de auto van aangever rond gereden, terwijl hij werd bedreigd door de medeverdachte. Tot slot heeft verdachte een geldbedrag gepind met de pinpas en pincode van de medeverdachte, terwijl zij wist dat dit geldbedrag onder bedreiging door de medeverdachte van aangever was weggenomen.
Conclusie
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft zich, samen met de medeverdachte, schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en diefstal door aangever te dwingen de code van zijn internetbankierenapplicatie te geven en via deze applicatie een geldbedrag naar de bankrekening van de medeverdachte over te maken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1op 4 oktober 2024 te Utrecht en Vleuten, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk
[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd, door
- bij die [slachtoffer] in het voertuig te stappen,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] te tonen,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de zijkant van het lichaam en het hoofd van die [slachtoffer] te houden/drukken,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de mond van die [slachtoffer] te duwen,
- met op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan,
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "Je hebt [verdachte] 3 jaar geleden pijn gedaan
en nu zal je daarvoor moeten boeten en pijn lijden. Ik ga je alles afnemen. Ik wil dat
je een bedrag van 700,00 euro overmaakt en je auto overschrijft op mijn naam',
- die [slachtoffer] achter in zijn voertuig te laten zitten,
- achter in het voertuig naast die [slachtoffer] te zitten,
- als bestuurder in het voertuig van die [slachtoffer] te rijden,
- met die [slachtoffer] mee te lopen naar/in zijn woning, en
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "loop door", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 2op 4 oktober 2024 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van de code van de mobiel bankieren app, die geheel aan die [slachtoffer] toebehoort door in het voertuig van die [slachtoffer] :
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] te tonen,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de zijkant van het lichaam van die [slachtoffer] te houden/drukken,
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "Je hebt [verdachte] 3 jaar geleden pijn gedaan
en nu zal je daarvoor moeten boeten en pijn lijden. Ik ga je alles afnemen. Ik wil dat
je een bedrag van 700,00 euro overmaakt en je auto overschrijft op mijn naam',
- die [slachtoffer] een betaalverzoek te sturen via Whatsapp, en
- de code van de mobiel bankieren app te vragen;
Feit 3op 4 oktober 2024 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van 700 euro dat geheel aan [slachtoffer] , toebehoort heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, immers heeft haar mededader zich de toegang verschaft tot de mobiel bankieren app van die [slachtoffer] met gebruikmaking van de aan die [slachtoffer] toebehorende code, waardoor de mededader het geldbedrag van de bankrekening van die [slachtoffer] middels een betaalverzoek heeft overgemaakt naar de bankrekening van de mededader.
Wat meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
ten aanzien van feiten 2 en 3:
de voortgezette handeling van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
  • een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden: meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling;
  • oplegging van de 38-v maatregel, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod rondom de woning en de werklocatie van het slachtoffer, voor de duur van 3 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen ten aanzien van een eventuele strafoplegging. Wel heeft de verdediging erop gewezen dat verdachte vanwege deze strafzaak haar baan als store manager op [bedrijf] heeft verloren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals op de terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met haar medeverdachte, schuldig gemaakt aan het plegen van meerdere strafbare feiten gericht op aangever: wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en diefstal door middel van een valse sleutel. De medeverdachte heeft daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gebruikt en dit tegen de zijkant van het lichaam, het hoofd en in de mond van het slachtoffer gedrukt. De medeverdachte heeft verklaard dat dit wapen niet echt was. Of dat zo was, kan de rechtbank niet vaststellen. Maar feit is dat het slachtoffer dacht dat het om een echt wapen ging. Het slachtoffer heeft, onder dreiging van dit wapen, rond moeten rijden en op de achterbank moeten plaatsnemen in zijn eigen auto. Ook heeft de medeverdachte een geldbedrag van hem afgenomen, door hem te dwingen de code van zijn bank app te geven, waarbij de medeverdachte zelf geld heeft overgemaakt naar zijn eigen rekening via de telefoon van het slachtoffer. Verdachte heeft dat bedrag vervolgens gepind.
Voor het slachtoffer is dit een zeer angstige ervaring geweest. Dit volgt ook uit de slachtofferverklaring en de toelichting op het schadevergoedingsverzoek dat hij heeft ingediend Met hun handelen hebben verdachte en haar medeverdachte fors inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en geen respect getoond voor zijn eigendom. Daarnaast veroorzaken dit soort strafbare feiten ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Verdachte de medeverdachte zijn volledig voorbij gegaan aan de gevolgen voor het slachtoffer, die hij tot op heden ervaart. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie (het ‘strafblad’) betreffende verdachte van 4 maart 2025. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank neemt dit daarom niet strafverhogend of strafmatigend mee.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 20 december 2024. De reclassering merkt op dat zij zorgen heeft over de veiligheid van verdachte en zien een risico voor toekomstig delict gedrag bij voortzetting van de relatie met medeverdachte. Daarbij merkt de reclassering op dat zij de relatie met de medeverdachte ziet als destructief, waarbij sprake lijkt van afhankelijkheidsproblematiek en fysiek geweld. De reclassering vindt forensische behandeling nodig om de kwetsbaarheden in verdachtes psychosociale functioneren en de risicofactoren aan te pakken. Zij adviseren om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.
De oplegging van de straf
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, kan volgens de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank neemt als vertrekpunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor een straatroof met licht geweld is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden wordt genoemd. In deze zaak is daarnaast sprake van vrijheidsberoving. Hiervoor bestaan geen oriëntatiepunten, maar duidelijk is dat de ernst van dit delict fors gewicht in de schaal legt.
Hoewel de bewezen verklaarde feiten oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur rechtvaardigen, is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat verdachte niet meer terug de gevangenis in hoeft. De rechtbank weegt in strafverminderende zin mee dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de medeverdachte het initiatief nam en de leiding heeft gehad en dat verdachte een kleinere rol heeft gespeeld. De medeverdachte heeft gedreigd en geslagen met het op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Verdachte heeft geen geweldshandelingen verricht.
Ook gaat de rechtbank ervan uit dat de medeverdachte verdachte heeft verteld wat zij moest doen, zoals het overnemen van het stuur en het pinnen van het geldbedrag dat hij eerder via de internetbankierenapplicatie van aangever had weggenomen. In het strafdossier bevinden zich namelijk Whatsappberichten waarin de medeverdachte verdachte instructies geeft, zoals het afzeggen van haar werk. In dit verband betrekt de rechtbank ook de bevindingen van de reclassering die benoemt dat er sprake lijkt te zijn van afhankelijkheidsproblematiek bij de medeverdachte. Verdachte heeft op de terechtzitting geen opening van zaken gegeven, maar de rechtbank vermoedt sterk dat dit te maken heeft met deze afhankelijkheidsproblematiek. Zeker omdat verdachte op vragen van de politie heeft verklaard dat zij soms bang is voor de medeverdachte, omdat hij snel boos of geïrriteerd raakt en heel opvliegerig kan zijn. Daarbij heeft verdachte verklaard dat zij vaker heeft ervaren dat hij intimiderend kan overkomen. De rechtbank is, gelet op dit alles,dan ook van oordeel dat aan verdachte een beduidend lagere straf moet worden opgelegd dan aan de medeverdachte, bij wie bovendien ook recidive speelt.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de het voorarrest, waarvan 160 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend is. Aan het voorwaardelijke deel verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De voorwaardelijke gevangenisstraf is bedoeld als een stok achter de deur, wat in de toekomst verdachte er hopelijk van weerhoudt opnieuw betrokken te raken bij het plegen van strafbare feiten. Daarnaast legt de rechtbank, met het oog op vergelding, aan verdachte de maximale taakstraf voor de duur van 240 uren op.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal voor het voorkomen van strafbare feiten bevelen dat verdachte:
  • zich niet ophoudt op of binnen een staal van 100 meter van het adres [adres] in [woonplaats] en op of binnen een straat van 100 meter van [naam] op het adres [adres] in [woonplaats] ;
  • zich onthoudt van contact met [slachtoffer] (geboren op [1998] ).
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 3 jaren. Gedurende die periode zal hier per overtreding maximaal 30 dagen hechtenis tegenover staan met een maximum van zes maanden.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 10.800. Dit bedrag bestaat uit € 800,- materiële schade en € 10.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzochte materiele bedrag kan worden toegewezen. Zij heeft wel aangevoerd dat het bedrag aan immateriële schade lager moet worden vastgesteld tot een bedrag van € 8.000. De officier van justitie heeft verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen over de vordering van de benadeelde partij.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 6.700,-. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en het grootste deel van de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade. Dit betekent dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat materiële schade voor een bedrag van € 700,- voor vergoeding in aanmerking komt. De vordering is voor dat bedrag voldoende onderbouwd, nu uit het rekeningafschrift volgt dat dit bedrag van de rekening van de benadeelde partij ten tijde van de bewezen verklaarde feiten aan de rekening van de medeverdachte is overgemaakt. De overige € 100,- is de dag vóór de bewezenverklaarde feiten door benadeelde overgeschreven naar de bankrekening van de medeverdachte, zodat dat bedrag geen rechtstreekse schade vormt.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer] . Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bestaat recht op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor aangever met zich brengen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen en overweegt als volgt.
De benadeelde partij is gedurende ongeveer 2 uren van zijn vrijheid beroofd geweest. Hij is daarbij onder schot gehouden van een wapen waarvan de benadeelde partij dacht dat deze echt was. Er is met verdachte rondgereden, hij is met het wapen geslagen en hem zijn geld en persoonlijke gegevens afhandig gemaakt. Uit de spreekrechtverklaring volgt dat het leven van het slachtoffer is veranderd als gevolg van de bewezenverklaarde feiten. Hij heeft een tijd niet kunnen werken en kon maanden niet goed slapen. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij volgt dat het slachtoffer binnenkort start met een behandeling bij een psycholoog. De rechtbank begrijpt goed dat het slachtoffer erg angstig is geweest en dat hij tot op heden de gevolgen daarvan ondervindt. De rechtbank is echter van oordeel dat het gevorderde bedrag in het licht van de huidige onderbouwing daarvan te hoog is. De uitspraak waarnaar is verwezen in de vordering is niet geheel vergelijkbaar met de situatie van aangever. Het slachtoffer in de aangehaalde zaak werd vastgebonden en dat geldt niet voor de benadeelde partij. De rechtbank zal de immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 6.000,- euro.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 6.700,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. Als het gaat om de immateriële schade is voorstelbaar dat die nog nader onderbouwd kan gaan worden, nu benadeelde nog moet starten bij de psycholoog. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de vordering voor het niet-ontvankelijk verklaarde deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met haar mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 6.700,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 oktober 2024 tot de dag van volledige. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 68 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 47, 56, 57, 282, 311, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat
  • stelt daarbij
  • als
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
  • als
 zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2, 3524S, Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
Vrijheidsbeperkende maatregel (38v Sr)
  • legt aan verdachte op de
  • beveelt dat verdachte:
  • zich niet ophoudt op of binnen een staal van 100 meter van het adres [adres] in [woonplaats] en op of binnen een straat van 100 meter van het adres [naam] op de [adres] in [woonplaats] ;
  • zich onthoudt van iedere contact – direct en indirect – met [slachtoffer] (geboren op [1998] );
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door maximaal 30 dagen hechtenis, met een maximum van zes maanden;
Benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1, feit 2 en feit 3)
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 6.700,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 6.700,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente 4 oktober 2024 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 68 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom, voorzitter, mr. L.M.M. Heppe en mr. M.J. Terstegge, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Caruso, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 4 oktober 2024 te Utrecht en/of Vleuten, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
[slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
door
- bij die [slachtoffer] in het voertuig te stappen,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die
[slachtoffer] te tonen,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de
zijkant van het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] te houden/drukken,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de mond
van die [slachtoffer] te duwen,
- met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het
hoofd van die [slachtoffer] te slaan,
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "Je hebt [verdachte] 3 jaar geleden pijn gedaan
en nu zal je daarvoor moeten boeten en pijn lijden. Ik ga je alles afnemen. Ik wil dat
je een bedrag van 700,00 euro overmaakt en je auto overschrijft op mijn naam',
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
- die [slachtoffer] achter in zijn voertuig te laten zitten,
- achter in het voertuig naast die [slachtoffer] te zitten,
- als bestuurder in het voertuig van die [slachtoffer] te rijden,
- met die [slachtoffer] mee te lopen naar/in zijn woning, en/of
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "loop door", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
(art. 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
zij op of omstreeks 4 oktober 2024 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van de code van de mobiel bankieren
app, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een
derde toebehoorde(n)
door in het voertuig van die [slachtoffer] :
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die
[slachtoffer] te tonen,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de
zijkant van het lichaam van die [slachtoffer] te houden/drukken,
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "Je hebt [verdachte] 3 jaar geleden pijn gedaan
en nu zal je daarvoor moeten boeten en pijn lijden. Ik ga je alles afnemen. Ik wil dat
je een bedrag van 700,00 euro overmaakt en je auto overschrijft op mijn naam',
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
- die [slachtoffer] een betaalverzoek te sturen via Whatsapp, en/of
- de code van de mobiel bankieren app te vragen;
(art. 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art. 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art. 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
3
zij op of omstreeks 4 oktober 2024 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 700 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag
onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse
sleutel,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang verschaft
tot de mobiel bankieren app van die [slachtoffer] met gebruikmaking van de aan die
[slachtoffer] toebehorende code, waardoor verdachte en/of haar mededader(s) het
geldbedrag van de bankrekening van die [slachtoffer] middels een betaalverzoek
heeft/hebben overgemaakt naar de bankrekening van de mededader;
(art. 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art. 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van
Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, documentcode: 250120.1608.5, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 262. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Alle opgenomen bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.Pagina 6 – 7.
3.Pagina 95.
4.Pagina 16.
5.Pagina 171.
6.Pagina 174.
7.Pagina 181.
8.Pagina 181.
9.Pagina 174.
10.Pagina 181.
11.Pagina 173 –175.
12.Pagina 102 – 104.
13.Pagina 249.
14.Pagina 249.
15.Pagina 249.
16.Pagina 250.