In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. Verzoekster, gevestigd te [plaats], had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen parkeerbelastingen die door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht waren opgelegd. Na meerdere beslissingen op bezwaar, waarin de bezwaren van verzoekster ongegrond werden verklaard, heeft verweerder op 15 oktober 2024 medegedeeld dat hij terugkomt op de beslissingen en de naheffingsaanslagen heeft vernietigd. Verzoekster trok hierop haar beroep in en vroeg om vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank overweegt dat op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) alleen kosten die zijn gemaakt door een professionele juridische hulpverlener voor vergoeding in aanmerking komen. Aangezien verzoekster geen advocaat of andere professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld, zijn er geen kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder wel het griffierecht van € 51,- aan verzoekster moet betalen, wat rechtstreeks uit de wet voortvloeit. Verzoekster kan zich hiervoor tot verweerder wenden.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, maar bevestigt dat het griffierecht moet worden terugbetaald. Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2025.