ECLI:NL:RBMNE:2025:1889

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
16/318936-24 (P); 05/269882-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en diefstal door middel van valse sleutel met onvoorwaardelijke gevangenisstraf en contact- en locatieverbod

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte op 4 oktober 2024 in Utrecht en Vleuten een slachtoffer heeft beroofd van zijn vrijheid, heeft afgeperst en heeft gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder bedreiging met een vuurwapen, het slachtoffer heeft gedwongen om geld over te maken en zijn auto op zijn naam over te schrijven. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte als wettig en overtuigend beoordeeld, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden en een contact- en locatieverbod van 3 jaar opgelegd. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 6.700,-, bestaande uit materiële en immateriële schade, en heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/318936-24 (P); 05/269882-20 (TUL)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] in [geboorteplaats] ,
gedetineerd in het [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2025. Op 22 april 2025 is het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schipper en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Houten naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van wat [A] , medewerker Slachtofferhulp Nederland namens de benadeelde partij, [slachtoffer] , naar vorderen heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er op neer dat verdachte:
Feit 1
Op 4 oktober 2024 in Utrecht en Vleuten, samen met een ander, [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd door:
- bij hem in de auto te stappen,
- een vuurwapen te tonen,
- een vuurwapen tegen de zijkant van het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] te houden/drukken,
- een vuurwapen in de mond van die [slachtoffer] te duwen,
- met een vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan,
- tegen [slachtoffer] te zeggen: ‘Je hebt [medeverdachte] 3 jaar geleden pijn gedaan en nu zal je daarvoor moeten boeten en pijn lijden. Ik ga je alles afnemen. Ik wil dat je een bedrag van 700,00 euro overmaakt en je auto overschrijft op mijn naam',
- die [slachtoffer] achter in zijn voertuig te laten zitten en naast hem te gaan zitten,
- als bestuurder in het voertuig van die [slachtoffer] te rijden,
- met die [slachtoffer] mee te lopen naar/in zijn woning, en/of,
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: ‘loop door’;
Feit 2
Op 4 oktober 2024 in Utrecht, samen met een ander, [slachtoffer] door (bedreiging met) geweld heeft afgeperst, door hem te dwingen tot afgifte van de code van de mobiel bankieren app door hem in zijn voertuig:
- een vuurwapen te tonen,
- een vuurwapen tegen de zijkant van het lichaam en/of het hoofd van te houden/drukken,
- tegen hem te zeggen: "Je hebt [medeverdachte] 3 jaar geleden pijn gedaan en nu zal je daarvoor moeten boeten en pijn lijden. Ik ga je alles afnemen. Ik wil dat je een bedrag van 700,00 euro overmaakt en je auto overschrijft op mijn naam",
- een betaalverzoek te sturen via Whatsapp
- te vragen naar de code van de mobiel bankieren app;
Feit 3
Op 4 oktober 2024 in Utrecht, samen met een ander, 700 euro van [slachtoffer] heeft gestolen door zich toegang te verschaffen tot de mobiel bankieren app van die [slachtoffer] met zijn code en het geldbedrag naar de bankrekening van verdachte over te maken door middel van een betaalverzoek.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om een inhoudelijk oordeel over de zaak te geven.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De standpunten van de officier van justitie worden, voor zover van belang voor de beoordeling, besproken in paragraaf 4.3.2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft bekend dat hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de zij van aangever heeft gedrukt, maar hij had daarbij niet het opzet op vrijheidsberoving (feit 1) en ook niet het oogmerk aangever te dwingen de code van zijn bankieren app af te geven (feit 2) of het geldbedrag wederrechtelijk toe te eigenen (feit 3). De verklaringen van aangever zijn niet betrouwbaar, (onder meer) omdat deze niet worden ondersteund door de overige bewijsmiddelen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat van de ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving alleen kan worden bewezen dat verdachte een wapen heeft getoond en dit tegen de zijkant van het lichaam van aangever heeft gehouden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
De bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , voor zover inhoudende:
Op 4 oktober 2024 omstreeks 10:50 uur verliet ik mijn woning te [woonplaats] . Ik stapte in mijn voertuig. Ik stuurde mijn locatie door naar [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Omstreeks 11:00 uur zag ik dat [verdachte] kwam aanlopen met [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] )
.Ik zag dat [verdachte] naast mij in mijn voertuig stapte en [medeverdachte] achterin ging zitten. Ik zag dat [verdachte] een vuurwapen in zijn handen had. Hij hield het vuurwapen tegen mijn rechterzij aan gedrukt. Ik hoorde [verdachte] het volgende zeggen: 'Je hebt [medeverdachte] 3 jaar geleden pijn gedaan en nu zal je daarvoor moeten boeten en pijn lijden. Ik ga je alles afnemen. Ik wil dat je een bedrag van 700,00 euro overmaakt en je auto overschrijft op mijn naam'. Ik zag dat [verdachte] mij een betaalverzoek stuurde via WhatsApp. Op dat moment had [verdachte] mijn telefoon vast. [verdachte] vroeg de code van mijn betaalapp. Onder bedreiging met vuurwapen in mijn zij heb ik de code gegeven en heeft [verdachte] het geld overgemaakt. Na het overboeken van het geld, moest ik van [verdachte] achter in mijn voertuig gaan zitten. [verdachte] kwam naast mij zitten en [medeverdachte] ging achter het stuur. Ik zag dat [medeverdachte] richting het bos reed bij de Gageldijk. [verdachte] heeft het vuurwapen in mijn mond geduwd. Toen het vuurwapen in mijn mond zat, proefde ik het ijzer van het vuurwapen. Ik denk dat we ongeveer 20 minuten hier hebben stil gestaan. [verdachte] heeft mij hier meerdere keren hard geslagen met het vuurwapen tegen de linker zijkant van mijn hoofd. Na ongeveer 20 minuten zag ik dat [medeverdachte] weg reed in de richting van Leidsche Rijn. Tijdens deze rit hield [verdachte] het vuurwapen tegen de linker zijkant van mijn hoofd. In Vleuten zag ik dat [medeverdachte] het geld ging pinnen met de betaalpas van [verdachte] . Ik hoorde haar zeggen dat ze alles had gepind.
Tijdens het terug rijden hoorde ik dat [verdachte] meerdere keren aan het bellen was. Ik hoorde dat hij een auto op mijn naam wilde laten zetten, omdat ik een eigen bedrijf heb. Ik hoorde hem zeggen dat hij het door middel van mijn KVK nummer wilde regelen.
Ik had door dat we in de richting reden van mijn woning te [woonplaats] . Omstreeks 13:30 uur stopte [medeverdachte] aan de zijkant van mijn woning. Om zo snel mogelijk van hen af te komen, loog ik dat mijn moeder medicatie nodig had en ik haar dat met spoed moest geven. [verdachte] zei dat hij mij niet geloofde en mee naar binnen wilde gaan.
[verdachte] liep achter mij en dreigde steeds dat ik door moest lopen. Ik zag dat hij het vuurwapen weer uit zijn tas had gehaald en vasthield in de zakken van zijn hoodie. [2]
Een proces-verbaal van bevindingen over een gesprek met [slachtoffer] op 8 oktober 2024, voor zover inhoudende:
Op dinsdag 8 oktober 2024 bevond ik mij op de [adres] te [woonplaats] . Ik was hier voor de afname van een getuige verhoor van de moeder van [slachtoffer] . Her was zelf ook thuis. Hij vertelde mij het volgende:
Toen we op de achterbank zaten en ik mijn kant van het verhaal wilde vertellen onderbrak [medeverdachte] mij en zei telkens: “Je liegt!”. [3]
Een bijlage bij een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , betreffende een bankafschrift, voor zover inhoudende:
Rekeningnummer: [rekeningnummer] (de rechtbank begrijpt: rekeningnummer aangever)
Tegenrekening: [slachtoffer]
Naam: [slachtoffer] via Betaalverzoek
Bedrag - €700,00
Omschrijving: Gift [slachtoffer]
Uitvoering: 4 oktober 2024, 11:31 uur [4]
Een proces-verbaal van bevindingen van uitlezen telefoon verdachte, inclusief bijlagen chats, voor zover inhoudende:
Ik, verbalisant, bekeek de inhoud van de telefoon Apple Iphone SE. [5]
De simkaart voorzien van telefoonnummer [telefoonnummer] heeft in de Apple Iphone SE, in gebruik bij verdachte [verdachte] , gezeten. [6]
Chats
From [telefoonnummer] @s.whatsapp.net […] to [telefoonnummer] @s.whatsapp.net […]
4-10-2024 10:10:37
Heb je vandaag iets te doen? [7]
From [telefoonnummer] @s.whatsapp.net […] to [telefoonnummer] @s.whatsapp.net […]
4-10-2024 10:10:47
Ik moet iemand serieus bedijen vandaag [8]
Opmerking: Bedijen is straattaal voor afdwingen/bedreigen/ onderdrukken. [9]
From [telefoonnummer] @s.whatsapp.net […] to [telefoonnummer] @s.whatsapp.net […]
4-10-2024 13:28:24
Heb het al geregeld [10]
Video’s
1e video van 4 oktober 2024 11.41 uur
Te zien en te horen is dat aangever [slachtoffer] op voornoemd datum en tijdstip met een andere man achter in een auto zit. De man zelf is niet te zien maar je hoort wel zijn stem. Door collega’s werd aangever herkend op de video.
Het volgende wordt in de video gezegd:
Man: “Helemaal hierzo, Kijk me aan”. “Kijk me aan”. (zegt dit laatste op een dwingende toon)
Dan is zien dat aangever kort naar hem kijkt.
Man: “Hoe gaat het met jou”?
Aangever: "Rustig, man”
Man: “rustig?”
Aangever: (ntv)...
Man: “Hoe bedoel je rustig man, hoe bedoel je rustig”.
Dan is te zien dat de man de telefoon naar de linkerzij van aangever verschuift. Dan is te zien dat de man een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn linkerhand heeft. Het vuurwapen wordt tussen de bank en rug van de aangever gedrukt. Alleen de achterzijde van het vuurwapen en een deel van de slede is te zien.
Dan wordt er gezegd:
Aangever: “Nee, nee, nee”
Man: “Nee toch, gaan niet zo rustig toch”
Einde video. [11]
Een proces-verbaal van bevindingen van uitkijken beelden, voor zover inhoudende:
Ik, verbalisant, heb de beelden bekeken van de Albert Heijn gelegen aan de Fritzgeraldplein 6 in Utrecht. Het betreft de tijdsperiode van 4 oktober 2024 van 11:15 uur tot en met 11:45 uur.
11:39 Op bewegende beelden is zichtbaar dat de verdachte (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) aan komt rennen.
11:40 Op de bewegende beelden is zichtbaar dat de verdachte richting de pinautomaat loopt
11:41 Op bewegende beelden is zichtbaar dat verdachte gaat pinnen bij de pinautomaat
11:43 Op bewegende beelden is zichtbaar dat verdachte weer weg loopt. [12]
Een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] op 6 oktober 2024, voor zover inhoudende:
A: Er werd gevraagd of ik het stuur over wilde nemen. Toen ben ik gaan rijden en er werd mij verteld waar ik heen moest rijden. [13]
V: Waar zijn jullie naar toe gegaan?
A: Wij zijn naar een Albert Heijn gereden in Utrecht.
V: Wat is daar gebeurd?
A: Daar heeft [verdachte] gevraagd of ik met zijn pinpas geld op wilde nemen. Dat heb ik toen gedaan. [14]
Een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] op 9 oktober 2024, voor zover inhoudende:
A: Wat er is gebeurd is dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) in de ochtend vertelde dat hij zou gaan sporten met een persoon. Toen ik wist wie die persoon was heb ik verteld dat ik drie jaar geleden met hem zou afspreken. Dat liep toen heel anders dan ik had verwacht. Hij reed ergens heen en probeerde mij te zoenen. Hij trok zich af naast mij en toen verstijfde ik. [15]
O: De aangever verklaarde dat telkens als hij iets vertelde, jij hem onderbrak met: "Je liegt!”
V: Wat kan je hierover verklaren?
A: Wanneer zou ik dat gezegd hebben precies?
O: Tijdens dat jullie in de auto zaten.
A: Er was een moment dat de aangever zei dat wij een verleden hadden en dat wij gezoend hadden. Toen heb ik aangegeven dat hij erover loog. [16]
De verklaring van verdachte op de terechtzitting op 7 april 2025, voor zover inhoudende:
In de ochtend van 4 oktober 2024 liet ik de medeverdachte [medeverdachte] een foto zien van aangever. Zij vertelde mij dat hij een paar jaar geleden ongewenst seksueel gedrag heeft vertoond richting haar. Dat raakte mij emotioneel.
Later die ochtend kwam ik samen met de medeverdachte aan bij de auto van aangever en stapte naast hem in zijn auto. De medeverdachte stapte achterin. Ik vroeg aangever of hij haar kende en of hij een verleden had met haar. Eerst ontkende hij dit, maar later verklaarde hij dat hij haar wel kende en dat zij hadden gezoend. Medeverdachte [medeverdachte] zei toen dat dat niet klopte.
Ik heb aangever bedreigd met een wapen.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft met mijn pinpas de € 700 gepind die in de auto van de rekening van aangever op mijn rekening was bijgeschreven.
Het klopt dat ik Whatsappberichten heb verstuurd die onder meer gaan over ‘bedijen’. De telefoon die door de politie is onderzocht is van mij.
Het klopt dat ik in de auto een foto’s heb gemaakt van de beveiligerspas van aangever, de contactgegevens met onder andere zijn bsn-nummer en het btw-nummer van zijn bedrijf, en van een enveloppe van een verkeersboete geadresseerd aan aangever.
Het klopt ook dat ik samen met aangever naar zijn woning ben gegaan. Ik ben binnen geweest en ik had het wapen bij me.
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Wat is er gebeurd?
Gelet op de inhoud van het dossier en de behandeling van de zaak op de terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 4 oktober 2024 is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] naar aangever toe gegaan en zij zijn bij hem in de auto gestapt. Verdachte heeft aangever toen gevraagd of hij de medeverdachte kende en een verleden met haar had, wat aangever in eerste instantie ontkende. Later heeft aangever gezegd dat hij met de medeverdachte had gezoend. De medeverdachte zei daarop dat aangever loog. Over wat er verder precies is gebeurd, lopen de verklaringen uiteen.
Betrouwbaarheid verklaringen aangever
Anders de verdediging vindt de rechtbank de verklaringen van aangever betrouwbaar. Aangever heeft meerdere verklaringen afgelegd bij de politie en is daarin uitgebreid, gedetailleerd en op grote lijnen consistent geweest. Daarnaast vinden de verklaringen van aangever op belangrijke punten steun in andere bewijsmiddelen, zoals het naar verdachtes bankrekening overgemaakte en kort daarna gepinde geldbedrag, de door verdachte in zijn eigen telefoon overgenomen persoonsgegevens van aangever, het door verdachte meegebrachte wapen en de berichten in verdachtes telefoon die erop duiden dat hij op 4 oktober 2024 van plan was iemand te bedreigen (“Ik moet iemand serieus bedijen vandaag”. ‘Bedijen’ is volgens de politie straattaal voor afdwingen, bedreigen of onderdrukken) en dat ook daadwerkelijk heeft gedaan (kort na afloop van het ten laste gelegde stuurde verdachte “Heb het al geregeld”).
Alternatief scenario verdachte
Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat er weliswaar is gesproken over het voorval tussen aangever en de medeverdachte van drie jaren geleden, maar dat was alleen toen verdachte en de medeverdachte bij aangever in de auto stapten en op het (latere) moment dat de medeverdachte de auto had verlaten om geld te pinnen. Tussendoor is volgens verdachte gesproken over andere zaken, zoals (samen) sporten en het hebben van een eigen bedrijf. Alleen op het moment dat de medeverdachte ging pinnen escaleerde het en heeft verdachte, zo verklaarde hij, een nepvuurwapen getoond. De reden dat er € 700,- van aangever op verdachtes bankrekening is bijgeschreven is dat, tijdens de autorit die verdachte, medeverdachte en aangever samen maakten, overeengekomen was dat aangever sportlessen bij verdachte zou gaan volgen.
De rechtbank vindt het scenario van verdachte ongeloofwaardig. De verklaringen die verdachte heeft afgelegd zijn, anders de verklaringen van aangever, niet consistent en vinden op geen enkele manier steun in het procesdossier.
Verdachte heeft in eerste instantie ontkend dat hij een vuurwapen bij zich had bij de ontmoeting met aangever. Pas nadat hij geconfronteerd werd met de bevindingen van de politie over het filmpje in zijn telefoon heeft verdachte toegegeven dat hij aangever met een (nep)wapen heeft bedreigd en dat hij dit wapen in de zij van aangever heeft gedrukt. Dat gedurende de ontmoeting met aangever (slechts) op twee verschillende momenten (kortdurend) is gesproken over het voorval tussen aangever en de medeverdachte en dat er tussendoor en nadien ook nog zaken zijn gedaan tussen aangever en verdachte, waarbij het geldbedrag van € 700,- is overgemaakt voor sportlessen vindt de rechtbank onvoorstelbaar. Niet valt in te zien dat iemand in de context als hiervoor geschetst sportlessen zou willen volgen en daarvoor vrijwillig € 700,- overmaakt. Dat het geldbedrag is overgemaakt onder de vermelding van ‘gift’ en dit bedrag vrijwel meteen daarna contant is opgenomen valt ook slecht te rijmen met dit scenario. Daarbij komt dat verdachte in de auto verschillende foto’s van diverse persoonsgegevens van aangever, waaronder zijn beveiligerspas. Dat verdachte dit deed om een factuur op te kunnen maken en/of om “zichzelf in te kunnen dekken” vindt de rechtbank even onbegrijpelijk als ongeloofwaardig.
Voornoemde omstandigheden, in combinatie bezien met het Whatsappbericht van 4 oktober 2024 van verdachte naar een onbekend gebleven persoon dat hij iemand serieus moest bedreigen die dag, het vervolgens filmen van de daadwerkelijke bedreiging van aangever met een wapen en het Whatsappbericht naar dezelfde onbekend gebleven persoon waarin staat dat verdachte ‘het’ heeft geregeld, passen veel beter bij het verhaal van aangever dan dat van verdachte. Gelet op dit alles, gaat de rechtbank voorbij aan het scenario van verdachte.
Conclusie
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft zich, samen met de medeverdachte, schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en diefstal door aangever te dwingen de code van zijn internetbankierenapplicatie te geven en via deze applicatie een geldbedrag naar de bankrekening van verdachte over te maken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1op 4 oktober 2024 te Utrecht en Vleuten, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd, door
- bij die [slachtoffer] in het voertuig te stappen,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] te tonen,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de zijkant van het lichaam en het hoofd van die [slachtoffer] te houden/drukken,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de mond van die [slachtoffer] te duwen,
- met op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan,
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "Je hebt [medeverdachte] 3 jaar geleden pijn gedaan
en nu zal je daarvoor moeten boeten en pijn lijden. Ik ga je alles afnemen. Ik wil dat
je een bedrag van 700,00 euro overmaakt en je auto overschrijft op mijn naam',
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
- die [slachtoffer] achter in zijn voertuig te laten zitten,
- achter in het voertuig naast die [slachtoffer] te zitten,
- als bestuurder in het voertuig van die [slachtoffer] te rijden,
- met die [slachtoffer] mee te lopen naar/in zijn woning, en
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "loop door", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 2op 4 oktober 2024 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van de code van de mobiel bankieren app, die geheel aan die [slachtoffer] toebehoort door in het voertuig van die [slachtoffer] :
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] te tonen,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de zijkant van het lichaam van die [slachtoffer] te houden/drukken,
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "Je hebt [medeverdachte] 3 jaar geleden pijn gedaan
en nu zal je daarvoor moeten boeten en pijn lijden. Ik ga je alles afnemen. Ik wil dat
je een bedrag van 700,00 euro overmaakt en je auto overschrijft op mijn naam',
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
- die [slachtoffer] een betaalverzoek te sturen via Whatsapp, en
- de code van de mobiel bankieren app te vragen;
Feit 3op 4 oktober 2024 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van 700 euro dat geheel aan [slachtoffer] , toebehoort heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, immers hebben verdachte en zijn mededader zich de toegang verschaft tot de mobiel bankieren app van die [slachtoffer] met gebruikmaking van de aan die [slachtoffer] toebehorende code, waardoor verdachte het geldbedrag van de bankrekening van die [slachtoffer] middels een betaalverzoek heeft overgemaakt naar de bankrekening van verdachte;
Wat meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
ten aanzien van feiten 2 en 3
de voorgezette handeling van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest;
- oplegging van een 38v-maatregel, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod rondom de woning en de werklocatie van het slachtoffer, voor de duur van 3 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte inmiddels ongeveer 6 maanden in detentie heeft doorgebracht en dat in een vergelijkbare zaak een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden werd opgelegd. De rechtbank leidt hieruit af dat de raadsman verzoekt om verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals op de terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met zijn medeverdachte, schuldig gemaakt aan het plegen van meerdere strafbare feiten gericht op aangever: wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en diefstal door middel van een valse sleutel. Verdachte heeft hierbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gebruikt en dit tegen de zijkant van het lichaam, het hoofd en in de mond van het slachtoffer gedrukt en ermee geslagen. Verdachte heeft verklaard dat dit wapen niet echt was. Of dat zo was, kan de rechtbank niet vaststellen, maar feit is dat het slachtoffer dacht dat het om een echt wapen ging. Het slachtoffer heeft, onder dreiging van dit wapen, rond moeten rijden en op de achterbank moeten plaatsnemen in zijn eigen auto. Ook hebben verdachte en de medeverdachte een geldbedrag van het slachtoffer afgenomen.
Voor het slachtoffer is dit een zeer angstige ervaring geweest. Dit volgt ook uit de slachtofferverklaring en de toelichting op het schadevergoedingsverzoek dat hij heeft ingediend. Met hun handelen hebben verdachte en zijn medeverdachte fors inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en geen respect getoond voor zijn eigendom. Daarnaast veroorzaken dit soort strafbare feiten ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Verdachte en de medeverdachte zijn volledig voorbij gegaan aan de gevolgen voor het slachtoffer, die hij tot op heden ervaart. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie (het ‘strafblad’) van verdachte van 10 december 2024. Hieruit volgt dat verdachte, onder meer, eerder is veroordeeld voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en dat hij bovendien nog in een proeftijd liep van die veroordeling. Dit weegt strafverhogend.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 4 april 2025. De reclassering merkt op dat zij met de beschikbare informatie niet kan adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn. Verdachte is gedurende een lopend toezicht ernstig gerecidiveerd voor een gelijksoortig feit, wat volgens de reclassering onderstreept dat een toezicht met bijzondere voorwaarden voor verdachte niet voor recidivebeperking of gedragsverandering heeft kunnen zorgen. Desondanks acht de reclassering behandeling wel noodzakelijk. Eerdere hulpverlening is niet van de grond gekomen. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog.
De oplegging van de straf
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, kan volgens de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank neemt als vertrekpunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor een straatroof met licht geweld en recidive is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. In deze zaak is daarnaast sprake van vrijheidsberoving. Hiervoor bestaan geen oriëntatiepunten, maar duidelijk is dat de ernst van dit delict fors gewicht in de schaal legt.
De rechtbank weegt verder in strafverzwarende zin mee dat verdachte heeft gefilmd toen hij met het slachtoffer in de auto zat en hem bedreigde met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Daarbij hebben de bewezenverklaarde feiten (grotendeels) plaatsgevonden in de eigen auto waarin slachtoffer ongeveer twee uren tegen zijn wil werd vastgehouden, is verdachte met het wapen bij zich met aangever mee zijn woning in geweest en is sprake geweest van medeplegen. Verdachte was bovendien net uit detentie na een veroordeling voor een soortgelijk feit en liep in een proeftijd.
Hoewel verdachte op de terechtzitting op vragen van de rechtbank uiteindelijk heeft aangegeven open te staan voor hulp, acht de rechtbank een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden niet passend. Eerdere hulpverlening is niet van de grond is gekomen, waarbij verdachte een heel andere lezing van de oorzaken daarvan heeft dan de reclassering. De houding van verdachte op de terechtzitting ten aanzien van de verdenkingen draagt evenmin bij aan het vertrouwen in het nut van een hulpkader.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden is.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal voor het voorkomen van strafbare feiten bevelen dat verdachte:
  • zich niet ophoudt op of binnen een staal van 100 meter van het adres [adres] in [woonplaats] en op of binnen een straat van 100 meter van [naam] op het adres [adres] in [woonplaats] ;
  • zich onthoudt van contact met [slachtoffer] (geboren op [1998] ).
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 3 jaren. Gedurende die periode zal hier per overtreding maximaal 30 dagen hechtenis tegenover staan met een maximum van zes maanden.
Namens verdachte is aangevoerd dat het locatieverbod voor het werk van aangever ( [naam] ) een beperking oplevert voor verdachte om zijn werk uit te voeren. Als zelfstandige geeft verdachte les op deze locatie. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om het locatieverbod in te perken. Aangevers belang om tijdens zijn werk niet geconfronteerd te worden met verdachte weegt zwaarder dan het belang van verdachte om training te geven op die locatie. De rechtbank is bovendien niet gebleken dat verdachte zijn diensten niet op een andere locatie of sportschool kan aanbieden.
9 BENADEELDE PARTIJ
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 10.800,-. Dit bedrag bestaat uit € 800,- materiële schade en € 10.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzochte materiele bedrag kan worden toegewezen. Zij heeft wel aangevoerd dat het bedrag aan immateriële schade lager moet worden vastgesteld tot een bedrag van € 8.000,-. De officier van justitie heeft verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat slechts een bedrag van € 700,- aan materiële schade kan worden toegewezen, omdat het causale verband tussen het bewezen verklaarde en de overige gevorderde € 100,- ontbreekt. Daarnaast heeft de verdediging verzocht het bedrag aan immateriële schade flink lager te vast te stellen, gelet op bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 6.700,-. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte en het grootste deel van de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade. Dit betekent dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat materiële schade voor een bedrag van € 700,- voor vergoeding in aanmerking komt. De vordering is voor dat bedrag voldoende onderbouwd, nu uit het rekeningafschrift volgt dat dit bedrag van de rekening van de benadeelde partij ten tijde van de bewezen verklaarde feiten naar de rekening van verdachte is overgemaakt. De overige € 100,- is de dag vóór de bewezen verklaarde feiten door benadeelde partij overgeschreven naar de bankrekening van verdachte, zodat dat bedrag geen rechtstreekse schade vormt.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer] . Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bestaat recht op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor aangever met zich brengen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen en overweegt als volgt.
De benadeelde partij is gedurende ongeveer twee uren van zijn vrijheid beroofd geweest. Hij is daarbij onder schot gehouden van een wapen waarvan de benadeelde partij dacht dat het om een echt wapen ging. Er is met verdachte rondgereden, hij is met het wapen geslagen en hem zijn geld en persoonlijke gegevens afhandig gemaakt. Uit de spreekrechtverklaring volgt dat het leven van het slachtoffer is veranderd als gevolg van de bewezen verklaarde feiten. Hij heeft een tijd niet kunnen werken en kon maanden niet goed slapen. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij volgt dat het slachtoffer binnenkort start met een behandeling bij een psycholoog. De rechtbank begrijpt goed dat het slachtoffer erg angstig is geweest en dat hij tot op heden de gevolgen daarvan ondervindt. De rechtbank is echter van oordeel dat het gevorderde bedrag in het licht van de huidige onderbouwing daarvan te hoog is. De uitspraak waarnaar is verwezen in de vordering vindt de rechtbank niet geheel vergelijkbaar met de situatie van aangever. Het slachtoffer in de aangehaalde zaak werd vastgebonden en dat geldt niet voor de benadeelde partij. De rechtbank zal de immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 6.000,- euro.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 6.700,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Als het gaat om de immateriële schade is voorstelbaar dat die nog nader onderbouwd kan gaan worden, nu benadeelde nog moet starten bij de psycholoog. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de vordering voor het niet-ontvankelijk verklaarde deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 6.700,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 oktober 2024 tot de dag van volledige. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 68 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging geheel toe te wijzen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering slechts gedeeltelijk toe te wijzen en daarnaast de proeftijd met één jaar te verlengen. Verdachte wil meewerken aan behandeling.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland van 24 juni 2021 (parketnummer 05/269882-20) is verdachte een gevangenisstraf voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten en heeft daarmee de voorwaarden die verbonden waren aan het eerdergenoemde vonnis niet nageleefd. Daarbij merkt de rechtbank op dat twee van de feiten waarvoor verdachte in dit vonnis wordt veroordeeld gelijksoortig zijn aan feiten waarvoor verdachte destijds is veroordeeld, namelijk wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing. De rechtbank vindt dat verdachte moet ervaren dat het overtreden van de voorwaarden bij een voorwaardelijke straf - zeker in deze ernstige mate - consequenties heeft. Om die reden zal de rechtbank bevelen dat deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 38w, 47, 56, 57, 282, 311, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vrijheidsbeperkende maatregel(38v Sr)
  • legt aan verdachte op de
  • beveelt dat verdachte:
  • zich niet ophoudt op of binnen een staal van 100 meter van het adres [adres] in [woonplaats] en op of binnen een straat van 100 meter van [naam] op het adres [adres] in [woonplaats] ;
  • zich onthoudt van ieder contact – direct en indirect – met [slachtoffer] (geboren op [1998] );
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door maximaal 30 dagen hechtenis, met een maximum van zes maanden;
Benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1, feit 2 en feit 3)
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 6.700,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 6.700,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente 4 oktober 2024 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 68 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 05/269882-20
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de meervoudige kamer in de rechtbank Zutphen bij vonnis van 24 juni 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom, voorzitter, mr. L.M.M. Heppe en mr. M.J. Terstegge, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Caruso, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 4 oktober 2024 te Utrecht en/of Vleuten, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
[slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
door
- bij die [slachtoffer] in het voertuig te stappen,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die
[slachtoffer] te tonen,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de
zijkant van het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] te houden/drukken,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de mond
van die [slachtoffer] te duwen,
- met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het
hoofd van die [slachtoffer] te slaan,
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "Je hebt [medeverdachte] 3 jaar geleden pijn gedaan
en nu zal je daarvoor moeten boeten en pijn lijden. Ik ga je alles afnemen. Ik wil dat
je een bedrag van 700,00 euro overmaakt en je auto overschrijft op mijn naam',
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
- die [slachtoffer] achter in zijn voertuig te laten zitten,
- achter in het voertuig naast die [slachtoffer] te zitten,
- als bestuurder in het voertuig van die [slachtoffer] te rijden,
- met die [slachtoffer] mee te lopen naar/in zijn woning, en/of
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "loop door", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
(art. 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 4 oktober 2024 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van de code van de mobiel bankieren
app, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een
derde toebehoorde(n)
door in het voertuig van die [slachtoffer] :
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die
[slachtoffer] te tonen,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de
zijkant van het lichaam van die [slachtoffer] te houden/drukken,
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "Je hebt [medeverdachte] 3 jaar geleden pijn gedaan
en nu zal je daarvoor moeten boeten en pijn lijden. Ik ga je alles afnemen. Ik wil dat
je een bedrag van 700,00 euro overmaakt en je auto overschrijft op mijn naam',
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
- die [slachtoffer] een betaalverzoek te sturen via Whatsapp, en/of
- de code van de mobiel bankieren app te vragen;
(art. 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art. 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art. 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 4 oktober 2024 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 700 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan H.
[slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag
onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse
sleutel,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang verschaft
tot de mobiel bankieren app van die [slachtoffer] met gebruikmaking van de aan die
[slachtoffer] toebehorende code, waardoor verdachte en/of zijn mededader(s) het
geldbedrag van de bankrekening van die [slachtoffer] middels een betaalverzoek
heeft/hebben overgemaakt naar de bankrekening van verdachte;
(art. 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art. 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van
Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, documentcode: 250120.1608.5, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 262. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Alle opgenomen bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.Pagina 6 –7.
3.Pagina 95.
4.Pagina 16.
5.Pagina 171.
6.Pagina 174.
7.Pagina 181.
8.Pagina 181.
9.Pagina 174.
10.Pagina 181.
11.Pagina 174 –176.
12.Pagina 102 – 104.
13.Pagina 52.
14.Pagina 52.
15.Pagina 156.
16.Pagina 157.