ECLI:NL:RBMNE:2025:181

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
16/263865-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor poging tot zware mishandeling met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1983, die beschuldigd werd van het meermalen met een stofzuigerstang slaan op het hoofd van het slachtoffer op 17 augustus 2024 in Amersfoort. De tenlastelegging omvatte poging tot doodslag, zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. Tijdens de zitting op 15 januari 2025 heeft de officier van justitie, mr. M. de Nooij, de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen geacht, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. W.J.F. Kramer, vrijspraak voor deze beschuldigingen heeft bepleit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie van de verdachte om het slachtoffer te doden, en heeft daarom vrijspraak uitgesproken voor zowel de poging tot doodslag als de zware mishandeling. Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, aangezien de verdachte met opzet en met kracht het slachtoffer heeft geslagen, wat leidde tot lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij materiële en immateriële schadevergoeding is toegewezen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een lichte tot matige verstandelijke beperking en een aanpassingsstoornis. De rechtbank heeft besloten om geen contactverbod op te leggen, omdat er geen aanwijzingen waren dat de verdachte opnieuw strafbare feiten zou plegen tegen het slachtoffer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/263865-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. de Nooij en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. W.J.F. Kramer, advocaat te Utrecht, alsmede [A] van Slachtofferhulp Nederland (namens de benadeelde partij [slachtoffer] ) naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 augustus 2024 in Amersfoort meermalen met een stofzuigerstang met kracht op het hoofd dan wel tegen het gezicht van aangever heeft geslagen. Dat is primair ten laste gelegd als poging tot doodslag, subsidiair als zware mishandeling en meer subsidiair als een poging daartoe.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen. Voor zover relevant wordt het standpunt van de officier van justitie hierna besproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewezenverklaring
De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer zwaar te mishandelen (het meer subsidiair ten laste gelegde). De rechtbank bespreekt eerst de bewijsmiddelen en geeft daarna een toelichting op haar oordeel.
Verdachte heeft voor de feitelijk ten laste gelegde handelingen, voor zover hierna bewezen verklaard, een bekennende verklaring afgelegd. De verdediging heeft in zoverre ook geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden hoeft de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de bewijsmiddelen niet uit te werken, maar kan worden volstaan met het opsommen van de bewijsmiddelen en een aanvullende overweging over het bewezenverklaarde opzet. De rechtbank heeft voor het bewijs de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
 een proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever van 18 augustus 2024; [1]
 de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank overweegt dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat verdachte met haar handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het slaan met de stofzuigerstang was namelijk telkens gericht op kwetsbare plekken van het lichaam (namelijk in het gezicht en tegen het hoofd). Dat zij met enige kracht heeft geslagen blijkt ook wel uit de verklaring van verdachte zelf, de verklaring van [slachtoffer] en uit de omstandigheid dat er letsel is ontstaan. Dergelijk handelen roept naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in het leven dat zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Daarnaast kan het gedrag van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. Daarom is er sprake van voorwaardelijk opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
4.3.2
Vrijspraak van poging tot doodslag
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte heeft het slachtoffer met een stofzuigerstang meermalen met kracht in het gezicht en tegen het hoofd geslagen, ook nadat het slachtoffer bewusteloos was, althans nergens op reageerde. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dat kwalificeert als een poging tot doodslag.
Een poging tot doodslag vereist opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) op de dood van het slachtoffer. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de bedoeling had om het slachtoffer te doden (er is dus geen sprake van vol opzet). De vraag is vervolgens of verdachte met haar handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer zou komen te overlijden en deze kans ook bewust heeft aanvaard (en dus of er sprake is van voorwaardelijk opzet).
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting is onvoldoende duidelijk geworden hoe vaak en met welke kracht verdachte het geweld heeft uitgeoefend. Daarmee kan de rechtbank onvoldoende vaststellen dat de kans aanmerkelijk was dat het slachtoffer zodanig gewond zou raken dat hij daaraan zou komen te overlijden. Ook uit de door het slachtoffer aangeleverde medische gegevens (als bijlage aan de vordering benadeelde partij) kan niet worden afgeleid dat er door het toegepaste geweld een levensbedreigend risico is ontstaan. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.3.3
Vrijspraak van zware mishandeling
Op basis van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer door de mishandeling lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een opgezwollen oogkas, kapotte huid op het hoofd, bij de mond en de kin en een zwelling van het oor. De verwondingen zijn gehecht en het slachtoffer heeft hieraan littekens overgehouden. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dat als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank oordeelt als volgt. Voor de beantwoording van de vraag of het toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt, kijkt de rechtbank naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel. De rechtbank is van oordeel dat de aard van het letsel van relatief geringe ernst is en dat het slachtoffer medische ingrepen van relatief geringe ernst heeft moeten ondergaan, te weten hechtingen. Hoewel het slachtoffer littekens in het gezicht heeft en dat onder omstandigheden kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel, is de rechtbank van oordeel dat de littekens in dit geval niet dermate ontsierend zijn dat hier sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van de subsidiair ten laste gelegd zware mishandeling.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 17 augustus 2024 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met kracht met een stofzuigerstang op het gezicht en hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met aftrek van het voorarrest;
  • een vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een contactverbod met het slachtoffer en de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt aan verdachte op te leggen een taakstraf, al dan niet voorwaardelijk. De raadsman verzoekt hierbij af te zien van oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, omdat dergelijke voorwaarden zijn bedoeld om risico te verlagen en er van verdachte geen risico uitgaat. En verdachte krijgt al hulp en minder instanties is wenselijk.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een stofzuigerslang meermalen op het hoofd en in het gezicht van het slachtoffer – een bekende van verdachte – te slaan. Daarmee heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
8.3.2
De persoon van verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 5 december 2024. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Dit weegt de rechtbank niet in strafverzwarende of strafverminderende zin mee.
Pro Justitia-rapport
Verdachte heeft meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek, verricht door M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog. De bevindingen en adviezen staan in een rapportage Pro Justitia van 21 november 2024. In diagnostische zin is bij verdachte sprake van een lichte tot matige verstandelijke beperking, een chronische aanpassingsstoornis met gemengd angstige en sombere stemming en een stoornis in het gebruik van speed. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het bewezen verklaarde feit en waren van invloed op de gedragskeuzes van verdachte. Verdachte is niet goed in staat om spanningen te reguleren, adequaat om hulp te vragen, haar grenzen duidelijk aan te geven en te anticiperen op naderende problemen. De psycholoog adviseert om het bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De kans op recidive wordt door de psycholoog ingeschat als matig en de psycholoog adviseert om aan verdachte reclasseringstoezicht in het kader van bijzondere voorwaarden op te leggen, waaronder een beschermde woonvorm, omdat verdachte in het zelfstandig wonen wordt overvraagd.
Reclasseringsrapport
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de reclasseringsrapportage van 13 januari 2025. De reclassering stelt dat er bij verdachte momenteel geen beschermende factoren zijn. Verdachte is beperkt zelfredzaam en heeft geen probleeminzicht. Daarnaast vindt verdachte het moeilijk om zich aan de meldplichtafspraken te houden en de responsiviteit wordt negatief beïnvloed door een gebrekkige mate van probleeminzicht. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld en adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: (i) meldplicht bij de reclassering, (ii) begeleid wonen of maatschappelijke opvang, (iii) dagbesteding en (iv) meewerken aan middelencontrole.
8.3.3
De straf
Gelet op het persoonlijkheidsonderzoek en het reclasseringsrapport vindt de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld ten behoeve van vermindering van de kans op recidive. De rechtbank acht ook begeleid wonen noodzakelijk. Op dit moment ontvangt verdachte reeds ambulante begeleiding en is het traject van begeleid wonen in een vrijwillig kader al in gang gezet. Verdachte heeft aangegeven liever niet begeleid te wonen, maar daaraan wel mee te werken als het moet. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat verdachte zich hiervoor inzet en wil verdachte dan ook de kans bieden om het begeleid wonen in een vrijwillig kader op te pakken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank acht de rechtbank passend en geboden een taakstraf voor de duur van 150 uren. De rechtbank zal naast de taakstraf dan ook opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het begeleid wonen. De straf valt lager uit dan de eis van de officier van justitie, mede doordat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om aan verdachte een contactverbod in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. De rechtbank heeft geen aanwijzingen om aan te nemen dat verdachte wederom strafbare feiten zal plegen jegens het slachtoffer. Het enkele feit dat verdachte het slachtoffer met kerst een kort bericht heeft gestuurd maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.738,04, bestaande uit € 738,04 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte tenlastegelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt om de materiële schade wat betreft het gehoorapparaat toe te wijzen en voor het overige af te wijzen, omdat onvoldoende vaststaat dat er sprake is van een rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit. De officier van justitie verzoekt om de immateriële schade toe te wijzen zoals gevorderd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vordering ten aanzien van de materiële schade af te wijzen en de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1
Materiele schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Anders dan de raadsman acht de rechtbank de gevorderde schade met betrekking tot het gehoorapparaat voldoende onderbouwd, zodat deze schade (te weten € 193,54) zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2024. Met officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade met betrekking tot de zonnebril en de fiets moet worden afgewezen, omdat onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van een rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit.
9.3.2
Immateriële schade
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de poging zware mishandeling immateriële schade heeft opgelopen. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bestaat recht op vergoeding van immateriële schade als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In dit geval is sprake van lichamelijk letsel. Gelet op het letsel en op wat in soortgelijke zaken aan schadevergoeding wordt toegekend is de rechtbank van oordeel dat naar billijkheid een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2024 tot aan de dag van volledige betaling. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
9.3.3
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.193,54, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 21 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 150 uren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 maand;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Inforsa reclassering op het adres Utrechtseweg 11-13, 3811NA in Amersfoort. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich inspant voor het vinden en behouden van dagbesteding, met een vaste structuur;
* meewerkt aan controle van het gebruik van middelen om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.193,54;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.193,54 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 21 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. van den Brink, voorzitter, mr. A.J. Reitsma en mr. L.M.G. de Weerd, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Buel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 januari 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 17 augustus 2024 te Amersfoort
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal met kracht met een stofzuigerstang op het
gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 17 augustus 2024 te Amersfoort
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas, een gescheurde lip, een
gescheurde oorlel, een snede in de kin en/of een snede in de wenkbrauw, heeft
toegebracht door meermalen, althans eenmaal met kracht met een stofzuigerstang
op het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] te slaan;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 17 augustus 2024 te Amersfoort
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans eenmaal met kracht met een stofzuigerstang op het
gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Dit betreft een door politie Midden-Nederland op ambtseed en in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2024259546-17.