ECLI:NL:RBMNE:2025:179

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
585424
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De zaak betreft [minderjarige], geboren in 2010, die sinds augustus 2024 verblijft in een jeugdhulpaccommodatie. De kinderrechter had eerder al maatregelen genomen, waaronder een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, vanwege zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige]. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft verzocht om verlenging van deze maatregelen, omdat de zorgen nog steeds aanwezig zijn en de moeder niet meewerkt aan hulpverleningstrajecten. Tijdens de zitting op 14 januari 2025 zijn de ouders en de GI gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de oma de problemen rond [minderjarige] bagatelliseren en niet openstaan voor hulpverlening. De rechtbank heeft besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 10 februari 2026, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. De rechtbank benadrukt het belang van een veilige en gestructureerde omgeving voor [minderjarige] en de noodzaak van verdere begeleiding en ondersteuning.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/585424 / JE RK 24-1989
Datum uitspraak: 28 januari 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, de GI,
gevestigd in Amsterdam-Zuidoost,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[moeder], de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[vader], de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De rechtbank merkt als informant aan:
[oma mz], de oma moederszijde (mz),
wonende in [woonplaats 1] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 10 december 2024;
  • het gewijzigde verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 23 december 2024;
  • het bericht van de vader van 10 januari 2025;
  • het bericht van de vader van 13 januari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren door de meervoudige kamer (drie rechters) heeft plaatsgevonden op 14 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en de oma mz (beiden telefonisch);
  • de vader (via een videoverbinding);
- [A] namens de GI (via een videoverbinding).
1.3.
De rechtbank heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen mening gegeven.
1.4.
Na de zitting hebben de ouders, de vader op 15 januari 2025 en de moeder op
22 januari 2025, e-mailberichten aan de rechtbank gestuurd. Omdat deze berichten na de zitting zijn binnengekomen, heeft de rechtbank hiervan geen kennisgenomen. Deze berichten maken geen deel uit van het dossier.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn samen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft sinds 20 augustus 2024 op de observatiegroep van een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten [instelling] in [plaats] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft [minderjarige] bij beschikking van
10 februari 2023 onder toezicht gesteld tot 10 februari 2024. Daarna is de ondertoezichtstelling bij beschikking van 6 februari 2024 verlengd tot 10 februari 2025.
2.4.
Bij beschikking van 1 mei 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 10 februari 2025.
2.5.
Bij beschikking van 6 augustus 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank opnieuw een machtiging uithuisplaatsing verleend, dit keer van 6 augustus 2024 tot
10 februari 2025. Dit omdat de eerdere machtiging niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden ten uitvoer kon worden gelegd, waardoor deze machtiging van rechtswege was komen te vervallen en een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing nodig was.
2.6.
Op 6 december 2024 heeft de GI aan de moeder schriftelijk bevestigd wat de GI op die dag met de moeder heeft besproken. In dit bericht staat dat de GI vindt dat [minderjarige] niet bij de moeder kan opgroeien en dat de GI niet meer zal werken aan thuisplaatsing van [minderjarige] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar, dus tot 10 februari 2026. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Volgens de GI is het noodzakelijk dat de beide maatregelen worden verlengd, omdat de gronden daarvoor nog aanwezig zijn. De zorgen zijn al jarenlang dezelfde. [minderjarige] wordt nog steeds bedreigd in zijn ontwikkeling. Al vanaf 2010 werkt de moeder niet mee aan hulpverleningstrajecten. Adviezen worden niet opgevolgd. [minderjarige] heeft eerder onder toezicht gestaan van 9 augustus 2016 tot 9 augustus 2019. De GI vindt dat de zorgen sindsdien in wezen onveranderd zijn. De moeder erkent die zorgen niet. [minderjarige] heeft overgewicht en gedragsproblemen. De moeder kan [minderjarige] niet de juiste stimulans en begeleiding bieden. Voor [minderjarige] is duidelijke regievoering nodig om het verloop van hulpverleningstrajecten in de gaten te houden en te voorkomen dat steeds andere hulp wordt ingezet. Daarbij moet worden gezocht naar een geschikte vervolgplek voor [minderjarige] . Het is belangrijk dat er zicht komt op het ontwikkelingsniveau van [minderjarige] . Zo zal een nieuw diagnostisch onderzoek moeten worden uitgevoerd.
3.3.
De GI vindt dat niet meer moet worden gewerkt aan thuisplaatsing van [minderjarige] . Hij kan niet bij de moeder opgroeien. De GI is geen perspectiefonderzoek gestart, omdat niet is voldaan aan de randvoorwaarden daarvoor. Eén van de randvoorwaarden is dat de moeder over eigen woonruimte beschikt. Dat is niet het geval want zij woont bij de oma mz. Verder is de moeder niet bereid om mee te werken aan een perspectiefonderzoek. Zij is onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige] . Het lukt haar niet om zich aan de bezoekafspraken te houden. Zij beschikt niet over een eigen telefoon en reageert niet op e-mailberichten van de GI. Het is ingewikkeld om rechtstreeks contact te hebben met de moeder, omdat alle contacten via oma mz verlopen. Gebleken is dat de moeder niet aan haar eigen problematiek werkt. Hulpverlening en de woningbouwvereniging worden niet altijd binnen gelaten.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het oneens met de verzoeken van de GI. Ook is zij het oneens met het perspectiefbesluit van de GI om niet langer toe te werken aan een thuisplaatsing van [minderjarige] . Zij vindt dat [minderjarige] weer bij haar kan wonen.
4.2.
De vader is het eens met de verzoeken van de GI en het perspectiefbesluit.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank zal de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen met een jaar, dus tot 10 februari 2026. De rechtbank zal de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Hierna legt de rechtbank uit waarom zij deze beslissing neemt.
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.2.
Op basis van de stukken en de zitting volgt dat is voldaan aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling (artikel 1:255 BW) en de verlenging daarvan (artikel 1:260 BW). [minderjarige] wordt namelijk nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Want hoewel [minderjarige] op dit moment niet bij de moeder en de oma mz verblijft, zijn er nog steeds grote zorgen over zijn mentale en fysieke gezondheid.
5.3.
Het is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en voor het doen van onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid noodzakelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder wordt verlengd (artikel 1:265b en 1:265c, tweede lid, BW).
5.4.
Het is zorgelijk dat de moeder en oma mz de problemen rond [minderjarige] nog steeds bagatelliseren en de oorzaken daarvan nog steeds buiten zichzelf lijken te zoeken. Zo zijn de zorgen om het overgewicht van [minderjarige] onveranderd. De moeder heeft daarover op de zitting slechts verklaard dat [minderjarige] in de groei is en langer wordt. De vader heeft verklaard dat [minderjarige] de afgelopen jaren voornamelijk in de breedte groeit. Verder vindt de rechtbank het zorgelijk dat de moeder en oma mz nog steeds niet openstaan voor hulpverlening in de thuissituatie. In april 2024 was de woning zo ernstig vervuild dat deze chemisch gereinigd moest worden.
5.5.
De GI heeft van de woningbouwvereniging begrepen dat huisbezoeken naar aanleiding van een aanwijzing aan de oma mz niet konden doorgaan en dat het ingewikkeld was om een afspraak te maken. Hoewel de oma mz op de zitting heeft verklaard dat de woning niet is vervuild en dat er geen klachten over de woning zijn, heeft de jeugdbeschermer verklaard dat zij net voor kerst 2024 op bezoek was bij de moeder en oma mz en vond dat de woning vervuild was. Er lagen sigarettenpeuken op de grond en te zien was dat er lang niet was gestofzuigd. De jeugdbeschermer denkt dat de woningbouwvereniging bezig is met dossieropbouw, mogelijk leidend tot een huisuitzetting van de oma mz en daarmee ook de moeder. De moeder staat namelijk niet op het huurcontract. Uit de door de GI overgelegde e-mailcorrespondentie tussen Sociaal Team [locatie] en de GI blijkt dat de moeder een Woningnet-inschrijving nodig heeft om te kunnen reageren op een eigen woning, maar dit heeft de moeder nog steeds niet geregeld.
5.6.
Uit de stukken en de verklaringen op de zitting is gebleken dat de moeder [minderjarige] nog steeds niet de juiste stimulans en begeleiding kan bieden. [minderjarige] had in april vorig jaar vreemde moedervlekken op zijn lichaam. De huisarts heeft dit laten onderzoeken en concludeerde dat de plekken zijn gekomen door onvoldoende persoonlijke verzorging. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat hij duidelijkheid en structuur heeft, ook als het gaat om persoonlijke verzorging en zijn gezondheid. Als hij niet de juiste begeleiding krijgt, zal hij steeds ongezonder worden, zwaarder worden en slechter voor zichzelf zorgen. [minderjarige] heeft het nodig dat hij dagelijks wordt aangesproken op zijn persoonlijke hygiëne, anders doucht hij niet, trekt hij vieze kleding aan en poetst hij zijn tanden niet. Daarbij heeft hij aansturing nodig bij de hoeveelheid eten. Krijgt [minderjarige] geen begeleiding bij het invullen van zijn vrije tijd, dan zit hij alleen maar op zijn telefoon. Uit het door de GI overgelegde verslag van 21 november 2024 van het observatiecentrum van de bezoekmomenten van de moeder blijkt onder meer dat de moeder het lastig vindt om op een natuurlijke manier echt inhoudelijk contact te maken met [minderjarige] . De groepsleiding moet de moeder motiveren om met [minderjarige] te praten, omdat zij dit zelf niet doet. [minderjarige] doet dan zijn eigen dingen. Ook blijkt uit het verslag dat zij [minderjarige] niet aanspreekt in risicovolle situaties. Als voorbeeld wordt genoemd het moment dat [minderjarige] met de moeder buiten zou gaan wandelen en [minderjarige] op zijn blote voeten naar buiten liep, waar het koud was en hij bovendien op iets scherps zou kunnen stappen. Verder blijkt uit de verslagen van de bezoekmomenten dat de moeder niet altijd haar afspraken met [minderjarige] (en de begeleiding), bijvoorbeeld over omgangsmomenten, nakomt. Zij heeft geen eigen telefoon, reageert niet op e-mailberichten en alle communicatie verloopt via oma mz.
Perspectiefbesluit
5.7.
De GI heeft een perspectiefbesluit genomen dat [minderjarige] niet meer bij de moeder en oma mz kan wonen. De GI is van mening dat hiervoor geen nader onderzoek nodig is.
5.8.
Op grond van het bovenstaande, zoals is overwogen in 5.2. tot en met 5.6. onderschrijft de rechtbank dat [minderjarige] niet meer bij de moeder kan opgroeien, omdat de moeder (samen met de oma mz) [minderjarige] niet kan bieden wat hij nodig heeft om veilig op te groeien. Verder is gebleken dat het met [minderjarige] goed gaat op de observatiegroep. Waar hij in het begin alleen maar wilde gamen of op zijn telefoon zat, beweegt hij inmiddels meer en voetbalt hij. Ook is hij in drie maanden tijd ruim vijf kilo afgevallen. De GI en [instelling] vinden het noodzakelijk dat [minderjarige] opgroeit in een gezinshuis. De rechtbank kan zich daarin vinden omdat het belangrijk is dat [minderjarige] in een huiselijke omgeving opgroeit. De GI heeft verklaard op zoek te gaan naar een gezinshuis in de omgeving van [plaats] . Daar woont de vader. Die werkt in de scheepvaart, waarbij hij drie maanden thuis is en vervolgens vier maanden achtereen op zee. Wanneer de vader niet op zee is, heeft hij op regelmatige basis omgang met [minderjarige] waarbij hij [minderjarige] ophaalt en weer terugbrengt naar [instelling] . De rechtbank kan de keuze van de GI voor een gezinshuis in de omgeving van [plaats] dan ook goed begrijpen. In [plaats] is ook het netwerk van de vader, onder meer bestaande uit zijn ouders en zus, met wie [minderjarige] regelmatig contact heeft. De verwachting is dus dat hij in die omgeving meer contact en omgang met familie kan hebben dan in de omgeving van de moeder en de oma mz. De rechtbank is het ook eens met de GI dat zoeken naar een gezinshuis midden tussen de twee woonplaatsen [woonplaats 1] (van de moeder en de oma mz) en [woonplaats 2] (van de vader) niet de voorkeur heeft, omdat dat niet zal bijdragen aan een regelmatig contact tussen [minderjarige] en de moeder. Het lukt de moeder namelijk nu al niet goed om [minderjarige] te bezoeken. Zij heeft geen netwerk en is afhankelijk van het openbaar vervoer en lijkt het moeilijk te vinden om zelfstandig te reizen. Maar als [minderjarige] in een gezinshuis woont, kunnen medewerkers van het gezinshuis [minderjarige] bijvoorbeeld (helemaal of halverwege) naar de moeder brengen.
5.9.
De GI heeft op de zitting toegelicht dat in het komende jaar onderzocht zal worden hoe het gezag over [minderjarige] het beste geregeld kan worden en wat een geschikte vervolgplek voor hem is. Ook is duidelijke regievoering nodig, waarbij het verloop van trajecten in de gaten wordt gehouden en wordt voorkomen dat steeds andere hulp wordt ingezet, zonder dat iets met de uitkomst wordt gedaan. Verder zal een nieuw diagnostisch onderzoek moeten worden uitgevoerd om de begeleidingsbehoeften van [minderjarige] in kaart te brengen. In het komende jaar moet dus (verder) gewerkt worden aan de (eerder) geformuleerde doelen:
  • [minderjarige] wordt voorzien in zijn basisbehoeften (onderdak, gezonde voeding, emotionele aandacht);
  • het is duidelijk wie [minderjarige] is en welke begeleiding hij nodig heeft om zich goed te kunnen ontwikkelen;
  • [minderjarige] heeft op een fijne manier contact met zijn familie.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 10 februari 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 10 februari 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. T. Dopheide (voorzitter), mr. G.L.M. Urbanus en
mr. M.W.J. van Elsdingen, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Sie als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.