ECLI:NL:RBMNE:2025:1768

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
11428753
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.S. Koppert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige leasetermijnen en opzegvergoeding na voortijdige beëindiging van leaseovereenkomst

In deze zaak heeft eiseres, Broekhuis Lease BV, een operational lease overeenkomst gesloten met gedaagde voor een Audi Q4 E-tron, met een looptijd van 60 maanden. Gedaagde heeft echter niet alle leasetermijnen betaald, wat heeft geleid tot de voortijdige beëindiging van de overeenkomst door Broekhuis. Eiseres vordert nu betaling van de achterstallige leasetermijnen, verkeersboetes en een opzegvergoeding. Gedaagde erkent de achterstallige leasetermijnen, maar betwist de hoogte van de opzegvergoeding en stelt dat zij de verkeersboetes al heeft betaald. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van Broekhuis, met uitzondering van de verkeersboetes, zijn toegewezen. Gedaagde is verplicht om de achterstallige leasetermijnen en de opzegvergoeding te betalen, evenals de proceskosten. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de verkeersboetes afgewezen, omdat gedaagde heeft aangetoond deze al te hebben voldaan. De opzegvergoeding is vastgesteld op € 29.605,28, wat 60% van de resterende leasetermijnen vertegenwoordigt. Gedaagde heeft ook verzocht om een herziening van de vordering en om een regeling, maar deze verzoeken zijn afgewezen. De kantonrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11428753 \ UC EXPL 24-8100
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van
BROEKHUIS LEASE BV,
gevestigd te Harderwijk,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Broekhuis,
gemachtigde: mr. H.H.M. Meijroos,
tegen
[gedaagde] ,
MEDE HANDELEND ONDER DE NAAM [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 november 2024,
- de conclusie van antwoord van 30 november 2024,
- het proces-verbaal van de civiele rolzitting van 4 december 2024,
- de akte van de zijde van [gedaagde] van 28 februari 2025.
1.2.
Op 10 maart 2025 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij waren namens Broekhuis meneer [A] , meneer [B] en haar gemachtigde, meneer mr. H.M.M. Meijroos aanwezig. Mevrouw [gedaagde] was aanwezig met haar partner. Partijen hebben de vragen van de kantonrechter beantwoord en hebben op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen aangegeven nader met elkaar in gesprek te willen gaan om tot een gezamenlijke oplossing te komen. De kantonrechter heeft de procedure daarom twee weken geschorst. Op 23 maart 2025 hebben partijen laten weten dat ze er niet uit gekomen zijn en dat zij de kantonrechter verzoeken om een vonnis te wijzen.
1.4.
Ten slotte heeft de kantonrechter partijen laten weten dat het vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
Broekhuis en [gedaagde] hebben een operational lease overeenkomst gesloten voor een Audi Q4 E-tron. Deze overeenkomst liep voor de duur van 60 maanden. Omdat [gedaagde] niet alle leasetermijnen betaalde, heeft Broekhuis de overeenkomst voortijdig beëindigd. Zij vordert nu betaling van de achterstallige leasetermijnen, niet betaalde verkeersboetes en een opzegvergoeding van [gedaagde] . [gedaagde] zegt dat zij de verkeersboetes al betaald heeft. De achterstallige leasetermijnen erkent zij verschuldigd te zijn, maar van de opzegvergoeding wil zij maar een deel betalen. Zij vindt dat de opzegvergoeding onredelijk hoog is, zeker omdat Broekhuis de auto opnieuw heeft uitgegeven en tegen haar heeft gezegd rekening te houden met haar belangen bij het bepalen van de hoogte van de opzegvergoeding. De kantonrechter oordeelt dat alle vorderingen van Broekhuis behalve de verkeersboetes, toegewezen worden. [gedaagde] moet ook de kosten van de procedure betalen.

3.De beoordeling

In conventie
[gedaagde] moet de achterstallige leasetermijnen betalen
3.1.
Het eerste deel van de vordering van Broekhuis bestaat uit achterstallige leasetermijnen. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend de achterstallige leasetermijnen verschuldigd te zijn. In totaal bedragen de achterstallige leasetermijnen € 6.508,67. Dit bedrag is de optelsom van de bedragen die op de overgelegde facturen zijn te vinden, waaronder ook de creditfactuur ter grootte van € 139,83 omdat deze ook deels op een leasetermijn zag. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] deze € 6.508,67 aan Broekhuis moet betalen.
[gedaagde] hoeft de door Broekhuis gevorderde verkeersboetes niet te betalen
3.2.
Het tweede deel van de vordering van Broekhuis bestaat uit twee verkeersboetes die Broekhuis heeft ontvangen omdat [gedaagde] te hard heeft gereden in de leaseauto. [gedaagde] erkent deze boetes te moeten betalen, maar heeft gezegd dat zij dit al gedaan heeft. Zij heeft namelijk op 5 november 2024 een bedrag van € 250,00 betaald aan Broekhuis. Broekhuis heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat [gedaagde] deze betaling heeft gedaan. De verkeersboetes bedroegen in totaal € 102,00. Met de betaling zijn deze boetes voldaan. De kantonrechter zal daarom dit deel van de vordering van Broekhuis afwijzen. Het resterende deel van de betaling van 5 november, € 148,00, zal in mindering strekken op het resterende deel van de hoofdsom.
[gedaagde] moet de opzegvergoeding betalen
3.3.
Het derde en grootste deel van de vordering van Broekhuis bestaat uit de opzegvergoeding voor de voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst tussen partijen. Broekhuis heeft hiervoor € 29.605,28 in rekening gebracht. [gedaagde] moet deze opzegvergoeding betalen.
3.4.
Broekhuis heeft aangevoerd dat zij en [gedaagde] een overeenkomst hebben gesloten, en dat [gedaagde] deze overeenkomst niet is nagekomen. [gedaagde] heeft namelijk niet alle leasetermijnen betaald. Uit de algemene voorwaarden bij de overeenkomst volgt dat Broekhuis daarom de overeenkomst met [gedaagde] mocht beëindigen. [1] [gedaagde] moest vervolgens de leaseauto aan Broekhuis teruggeven. Dit heeft zij ook gedaan.
3.5.
Als vergoeding voor de vroegtijdige beëindiging en het verlies dat Broekhuis hierdoor maakt, vordert zij een opzegvergoeding. In de algemene voorwaarden staat hierover het volgende opgenomen:
‘14.4. In bovengenoemde situatie is, zonder enige ingebrekestelling, cliënt in verzuim en zal cliënt gehouden zijn leasegever geheel schadeloos te stelen. De som van de resterende leasetermijnen is door cliënt direct verschuldigd en door leasegever opeisbaar. Daarnaast heeft leasegever recht op vergoeding door cliënt van alle overige ten gevolge van de ontbinding opkomende kosten, schade en interesten, waaronder vergoeding van winstdervingen kosten voor juridische- en andere bijstand.’ [2]
Partijen zijn dus overeengekomen dat [gedaagde] alle resterende leasetermijnen moet betalen als de overeenkomst wordt beëindigd vanwege wanprestatie. Broekhuis heeft onderbouwd dat de opzegvergoeding die zij vordert bestaat uit deze resterende leasetermijnen. De overeenkomst is beëindigd na 22 maanden, wat betekent dat [gedaagde] de termijnbedragen van 38 maanden aan Broekhuis zou moeten betalen. Dit komt, inclusief btw, neer op een bedrag van ongeveer € 49.000,00. Broekhuis zegt van dit bedrag maar 60% van [gedaagde] te vorderen. De opzegvergoeding die zij vordert is daarom € 29.605,28. [gedaagde] heeft de opbouw van de opzegvergoeding niet betwist. Op grond van de overeenkomst die partijen hebben gesloten, zal [gedaagde] de gevorderde opzegvergoeding moeten betalen.
3.6.
[gedaagde] heeft tegen de vordering meerdere verweren aangevoerd, maar deze slagen allen niet. Allereerst stelt zij dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dat Broekhuis een hoge opzegvergoeding eist, omdat Broekhuis de door [gedaagde] geleasede auto opnieuw heeft uitgegeven. [gedaagde] stelt dat Broekhuis geen schade heeft geleden omdat zij nu leasetermijnen ontvangt van de nieuwe leasenemer. Broekhuis vordert echter geen vergoeding van de schade die zij heeft geleden. Zij vordert nakoming van de overeenkomst tussen partijen. Dat de auto opnieuw voor lease is uitgegeven, maakt niet dat de overeenkomst tussen Broekhuis en [gedaagde] anders zou luiden. Zoals hiervoor omschreven staat in de overeenkomst duidelijk opgenomen dat Broekhuis alle resterende leasetermijnen van [gedaagde] mag vorderen, wanneer de overeenkomst vanwege wanbetaling wordt beëindigd. Er is bijvoorbeeld geen voorbehoud gemaakt dat Broekhuis minder zou mogen vorderen wanneer de auto opnieuw uitgegeven wordt, of dat Broekhuis alleen de schade die zij lijdt zou mogen vorderen. Broekhuis mag op grond van de overeenkomst alle resterende termijnen vorderen, ongeacht of de auto wel of niet opnieuw uitgegeven wordt. Het is ook niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat Broekhuis deze opzegvergoeding vordert. [gedaagde] is zelf de overeenkomst aangegaan waarin de hoge opzegvergoeding was opgenomen. Voor zover zij het in strijd met de redelijkheid en billijkheid vindt dat Broekhuis nakoming van die overeenkomst vraagt, overweegt de kantonrechter op dat Broekhuis de opzegvergoeding heeft gematigd tot 60 % van de eigenlijk verschuldigde opzegvergoeding, hoewel Broekhuis daartoe niet verplicht was.
3.7.
[gedaagde] heeft ook gezegd dat zij met Broekhuis heeft afgesproken dat Broekhuis haar tegemoet zou komen en dat partijen samen een lagere eindafrekening zouden afspreken. Volgens haar heeft Broekhuis gezegd dat de eindafrekening op een bedrag rond de € 10.000,00 à € 15.000,00 zou uitkomen. Deze stelling is door haar onvoldoende onderbouwd. Broekhuis heeft de stelling ook betwist. Daarnaast blijkt dat Broekhuis wel degelijk met haar heeft meegedacht, aangezien ze niet alle resterende termijnen vordert, maar slechts 60%, terwijl ze op grond van de overeenkomst wel alle resterende termijnen had mogen vorderen.
3.8.
Ook het feit dat het proces tussen partijen niet altijd lekker is gelopen, verandert het oordeel van de kantonrechter niet. [gedaagde] wilde een betalingsregeling aangaan met Broekhuis om zo tot een gezamenlijke oplossing te komen. De regelingen die [gedaagde] aan Broekhuis aanbood waren voor Broekhuis onvoldoende. Het is vervelend voor [gedaagde] dat partijen er niets samen uit zijn gekomen, maar Broekhuis stond in zijn recht om dit geschil bij de kantonrechter aan te brengen. Dat Broekhuis niet akkoord is gegaan met de voorstellen voor een regeling die [gedaagde] haar heeft aangeboden, maakt dan ook niet dat de vordering afgewezen zou moeten worden. Ook dat de deurwaarder een open enveloppe bij [gedaagde] heeft achtergelaten met vertrouwelijke stukken, maakt niet dat de vordering van Broekhuis moet worden afgewezen.
3.9.
[gedaagde] moet de opzegvergoeding en de achterstallige leasetermijnen aan Broekhuis betalen, verminderd met de € 148,00 die over is gebleven van de betaling op de verkeersboetes. Dit komt neer op een bedrag van € 35.965,95 (€ 6.508,67 + € 29.605,28 - € 148,00).
[gedaagde] moet de rente betalen
3.10.
In de algemene voorwaarden bij de overeenkomst tussen Broekhuis en [gedaagde] staat dat [gedaagde] 1% rente per maand verschuldigd wordt wanneer zij niet tijdig betaalt. [3] Broekhuis vordert betaling van deze contractuele rente van [gedaagde] . Vanaf de datum van verzuim tot en met 6 november 2024 heeft zij deze berekend en bedraagt deze € 845,47. Verder vordert Broekhuis de contractuele rente vanaf 7 november 2025. De kantonrechter zal de contractuele rente toewijzen zoals door Broekhuis is gevorderd. [gedaagde] heeft er immers niets tegenin gebracht.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.11.
Broekhuis vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 5.432,39. Dat zijn kosten die Broekhuis heeft gemaakt om te proberen te voorkomen dat zij naar de rechter moest stappen. Broekhuis heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Daarom moet [gedaagde] daarvoor een vergoeding betalen. Voor die vergoeding gelden vaste tarieven, die afhangen van de hoogte van de vordering. Deze tarieven zijn bepaald in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het bedrag dat Broekhuis heeft gevorderd is hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. De kantonrechter zal het bedrag daarom matigen tot € 1.137,16. [gedaagde] moet ook de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten betalen, op de wijze zoals in het dictum is vermeld.
3.12.
De kantonrechter gaat niet mee in het verweer van [gedaagde] dat zij de buitengerechtelijke incassokosten niet zou hoeven betalen, omdat een incassoprocedure niet nodig was vanwege de lopende onderhandelingen tussen partijen. [gedaagde] geeft aan dat zij voortdurend bereid is geweest om tot een voor beide partijen acceptabele oplossing te komen. Broekhuis zegt echter dat de oplossingen die [gedaagde] aanbood voor haar niet acceptabel waren. Uit wat hiervoor is overwegen blijkt dat de vorderingen van Broekhuis terecht zijn ingesteld. Broekhuis had dan ook het recht om een incassoprocedure te beginnen, ook al wilde [gedaagde] dit niet.
[gedaagde] moet de beslagkosten betalen
3.13.
Voorafgaand aan deze rechtszaak heeft Broekhuis bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend om beslag te laten leggen onder [gedaagde] . Broekhuis heeft hiervoor € 2.303,64 aan kosten gemaakt, namelijk € 688,00 aan griffierecht, € 1.214,00 aan kosten advocaat (1 punt x tarief € 1.214,00) en € 401,64 aan exploot- en betekeningskosten. Dit bedrag vordert zij terug van [gedaagde] . Uit de stukken die Broekhuis heeft overgelegd, blijkt dat de voorzieningenrechter op 7 november 2024 verlof heeft verleend om beslag te laten leggen. In de wet staat dat deze kosten kunnen worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. [4] Daarvan is niet gebleken. Daarom wijst de kantonrechter dit deel van de vordering toe. [gedaagde] moet ook de wettelijke rente over de beslagkosten betalen, op de wijze zoals in het dictum is vermeld.
[gedaagde] moet de proceskosten in conventie betalen
3.14.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Broekhuis worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding/kvk
123,92
- griffierecht
721,00
(€ 1.409,00 - € 688,00 aan griffierecht voor het gelegde beslag)
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.609,92
3.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
De beslissing in conventie zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard
3.16.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door Broekhuis. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
In reconventie
[gedaagde] is deels niet-ontvankelijk in haar eis in reconventie
3.17.
Op 28 februari 2025 heeft [gedaagde] in een akte een eis in reconventie willen instellen. Op grond van de wet had de vordering in reconventie tegelijk met de conclusie van antwoord moeten worden ingesteld. [5] De conclusie van antwoord van [gedaagde] is van 30 november 2024. De eis in reconventie in de akte van 28 februari 2025 is dan ook te laat ingesteld. Echter, in de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] enkele verzoeken aan de kantonrechter opgenomen. Zij heeft deze verzoeken niet ‘vordering in reconventie’ genoemd, maar deze kunnen wel als zodanig opgevat worden. Deze vier punten uit de conclusie van antwoord kunnen daarom als eis in reconventie behandeld worden. Voor de andere punten uit de akte van 28 februari 2025 is [gedaagde] niet-ontvankelijk.
3.18.
Dat meneer [A] tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd dat de gehele vordering in reconventie tijdens de mondelinge behandeling besproken kon worden, maakt dit niet anders. Na het formele verweer van meneer mr. Meijroos tegen de vordering in reconventie, kan de opmerking van meneer [A] ook niet opgevat worden als toestemming om toch de gehele vordering in reconventie in het vonnis inhoudelijk te beoordelen, ook omdat meneer [A] meteen blijk gaf van zijn intentie om de zaak namens Broekhuis met [gedaagde] te schikken. Daarnaast is de ontvankelijkheid van een vordering vanwege het tijdig indienen, een punt waar de kantonrechter ambtshalve op moet oordelen.
De vorderingen in reconventie worden afgewezen
3.19.
[gedaagde] is in reconventie ontvankelijk voor de vier verzoeken die zij in haar conclusie van antwoord heeft gedaan. Ten eerste heeft [gedaagde] de kantonrechter verzocht de vordering van Broekhuis te herzien omdat de vordering gezien de huidige waarde van de leaseauto en het opnieuw uitgeven van de auto, niet gerechtvaardigd is. De kantonrechter zal deze vordering afwijzen. Uit het hiervoor overwogene in 3.3-3.9 blijkt dat de vordering van Broekhuis toegewezen kan worden en dus wel gerechtvaardigd is.
3.20.
Vervolgens heeft [gedaagde] verzocht het conservatoire beslag op het aandeel in de onroerende zaak van haar en haar partner, op te heffen. Omdat de vorderingen van Broekhuis toewijsbaar zijn, zal de kantonrechter deze vordering afwijzen.
3.21.
Ten derde verzoekt [gedaagde] dat de kantonrechter Broekhuis verzoekt om de communicatie te heropenen voor het sluiten van een regeling, die rekening houdt met haar huidige financiële omstandigheden en medische situatie. Ook deze vordering zal de kantonrechter afwijzen. De kantonrechter kan niet aan partijen opdragen om te overleggen om tot een regeling te komen. Een betalingsregeling kan alleen tot stand komen, wanneer beide partijen dit willen. De kantonrechter heeft op verzoek van partijen de procedure wel geschorst, maar hierna is vonnis gevraagd omdat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen gedurende die schorsing.
3.22.
Als laatste vordert [gedaagde] verwijdering van eventuele negatieve aantekeningen bij de gerechtsdeurwaarder en het BKR, omdat deze volgens haar niet gerechtvaardigd zouden zijn. Ook deze laatste vordering van [gedaagde] wordt door de kantonrechter niet toegewezen. Broekhuis heeft immers een toewijsbare vordering op [gedaagde] en [gedaagde] heeft niet betaald.
3.23.
De proceskosten in reconventie zullen worden gecompenseerd, nu er geen separate proceshandelingen in reconventie zijn verricht.

4.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Broekhuis te betalen een bedrag van € 36.811,42 (de hoofdsom van € 35.965,95 vermeerderd met de overeengekomen rente berekend tot 7 november 2024, € 845,47), te vermeerderen met de overeengekomen rente van 1% per maand over € 35.965,95, met ingang van 7 november 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Broekhuis te betalen een bedrag van € 1.137,16 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 2.303,64, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.609,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie
4.7.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.
62938

Voetnoten

1.Zie artikel 14.1 Algemene Voorwaarden Broekhuis Lease. Versie 08/02. Productie 2 bij de dagvaarding.
2.Zie artikel 14.4 Algemene Voorwaarden Broekhuis Lease. Versie 08/02. Productie 2 bij de dagvaarding.
3.Zie artikel 10.2 Algemene Voorwaarden Broekhuis Lease. Versie 08/02. Productie 2 bij de dagvaarding.
4.Dit staat in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.Dit staat in artikel 137 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.