ECLI:NL:RBMNE:2025:176

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
10626668
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van ledenbijdrage door leden van een vereniging naar Frans recht

In deze zaak vordert de rechtspersoon naar buitenlands recht, de Vereniging naar Buitenlands Recht, gevestigd in Frankrijk, betaling van een ledenbijdrage door gedaagde, die in Nederland woont. De kantonrechter heeft op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in de zaak, waarin de Nederlandse rechter bevoegd is verklaard. De eisende partij heeft gedaagde een factuur gestuurd voor het algemeen beheer van de woning voor het jaar 2023, maar gedaagde heeft slechts een deel van het bedrag betaald. De vordering betreft een openstaand bedrag van € 1.165,96, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat hij geen lid is van de eisende vereniging, maar van een andere vereniging, en dat de eisende partij niet rechtsgeldig is vertegenwoordigd. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de eisende partij ontvankelijk is in haar vordering en dat gedaagde de ledenbijdrage moet betalen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de wettelijke rente verschuldigd is, omdat gedaagde in verzuim is. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat de aanmaningen niet voldeden aan de wettelijke eisen. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 962,57.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 10626668 \ AC EXPL 23-1675
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
DE VERENIGING NAAR BUITENLANDS RECHT [naam 1] [....],
gevestigd in [gemeente] , Frankrijk,
eisende partij,
hierna te noemen: [naam 1] ,
gemachtigde: Juristu Incasso Juristen B.V.,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] ,
gemachtigde: mr. E.R. Jonker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 8 november 2023
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6
- de brief namens [naam 1] van 17 november 2023 met aanvullende producties 1 tot en met 6
- de brief namens [gedaagde sub 1] van 26 november 2024 met aanvullende productie 7
- de mondelinge behandeling van 6 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Namens [naam 1] zijn op de zitting verschenen [A] , voorzitter, en [B] , penningmeester. [gedaagde sub 1] was aanwezig, bijgestaan door mr. Jonker, gemachtigde. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
In de gemeente [gemeente] in Frankrijk ligt een villawijk (quartier), aangeduid als ‘ [....] ’. [naam 1] is een vereniging met als doel onder meer het beheer en het onderhoud van de gemeenschappelijke terreinen, bouwwerken en voorzieningen die deel uitmaken van [....] , met uitzondering van de privégedeeltes van de verschillende leden. De familie [gedaagde sub 1] is eigenaar van een woning die is gelegen in het quartier van [naam 1] (de woning).
2.2.
[naam 1] heeft [gedaagde sub 1] op 1 januari 2023 een factuur gestuurd voor het algemeen beheer van de woning voor de periode 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 van € 1.354,96. Omdat [gedaagde sub 1] de factuur niet op tijd heeft betaald, heeft [naam 1] [gedaagde sub 1] daarna ook aanmaningskosten en rente in rekening gebracht, in totaal € 1.490,96. Op 28 april 2023 heeft [gedaagde sub 1] € 325,00 aan [naam 1] betaald. Het resterende bedrag van (€ 1.490,96 - € 325,00 =)
€ 1.165,96, is door [gedaagde sub 1] niet betaald. [naam 1] vordert veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten.
2.3.
Naar aanleiding van de door [gedaagde sub 1] hiertegen opgeworpen incidenten heeft de kantonrechter op 8 november 2023 beslist dat de Nederlandse rechter bevoegd is, dat [naam 1] naar het voorlopig oordeel ontvankelijk is in haar vordering en dat [naam 1] [gedaagde sub 1] afschriften dient te verstrekken van de notulen en financiële jaarverslagen van de afgelopen drie boekjaren.
2.4.
[gedaagde sub 1] voert als belangrijkste verweer dat [naam 1] niet-ontvankelijk is omdat zij niet bestaat. [gedaagde sub 1] is ook geen lid van [naam 1] maar lid van de vereniging ‘ [naam 2] ’ ( [naam 2] ). Niet is gebleken dat [naam 1] rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd. [gedaagde sub 1] betwist verder de aard en omvang van de beheerskosten. [gedaagde sub 1] voert ook verweer tegen de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en tegen de hoogte van de gevorderde wettelijke rente.

3.De beoordeling

De Nederlandse rechter is bevoegd
3.1.
De kantonrechter stelt voorop dat in het incidenteel vonnis van 8 november 2023 (zie daarin punt 3.1) al uitdrukkelijk is geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is omdat [gedaagde sub 1] woonplaats heeft in [plaats] . [gedaagde sub 1] heeft in de conclusie van antwoord opnieuw gesteld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. De rechter die in een tussenuitspraak één of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist is hieraan in beginsel - uit een oogpunt van goede procesorde - in het verdere verloop van het geding gebonden. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde sub 1] in de conclusie van antwoord geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd tegen het oordeel over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De kantonrechter heeft ook geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de beslissing over de bevoegdheid in het incidenteel vonnis op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag berust. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om op dit oordeel terug te komen. De Nederlandse kantonrechter is dus bevoegd om over de vordering van [naam 1] te oordelen.
Op de zaak is het Nederlandse recht van toepassing
3.2.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. De kantonrechter begrijpt daaruit, en uit de op het Nederlandse recht gebaseerde stellingen van partijen, dat partijen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen.
[naam 1] is ontvankelijk in haar vordering
3.3.
[gedaagde sub 1] voert aan dat [naam 1] niet kan worden ontvangen in haar vordering omdat zij als rechtspersoon niet bestaat. In het incidenteel vonnis heeft de kantonrechter hierover al voorlopig geoordeeld dat [naam 1] ontvankelijk is in haar vordering. Daarbij heeft de kantonrechter meegewogen dat [naam 1] niet ingeschreven hoeft te zijn in het handelsregister, haar statuten geregistreerd zijn bij de Prefet en gepubliceerd zijn in de Staatscourant. [gedaagde sub 1] heeft zijn stelling dat [naam 1] als rechtspersoon toch niet bestaat, niet onderbouwd. [gedaagde sub 1] voert ook aan dat [naam 1] niet rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd door de bevoegde beheerder. Naar Nederlands recht hoeft [naam 1] niet vertegenwoordigd te worden door een beheerder. Uit artikel 13 van de door [naam 1] overgelegde vertaling van haar statuten blijkt dat het bestuur bevoegd is de vereniging te vertegenwoordigen en deel te nemen aan procedures. Uit de door [naam 1] overgelegde notulen van de algemene ledenvergadering van
1 april 2023 blijkt dat [A] als voorzitter en [B] deel uitmaken van het bestuur van [naam 1] . Ter zitting is gebleken dat zij nog steeds bestuurder zijn van [naam 1] . De kantonrechter ziet dan ook geen aanknopingspunten om aan te nemen dat [A] en [B] onbevoegd zijn om de vordering van [naam 1] in rechte op te eisen. De kantonrechter is van oordeel dat [naam 1] ontvankelijk is in haar vordering.
[gedaagde sub 1] moet de ledenbijdrage betalen
3.4.
[gedaagde sub 1] voert als belangrijkste inhoudelijk verweer tegen de vordering dat zij op grond van de aankoop van de woning wel lid is van een vereniging, genaamd “ [naam 2] ”, maar geen lid is van [naam 1] . De kantonrechter volgt dit niet. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde sub 1] in 2006 eigenaar is geworden door koop van een perceel met daarop een woning en dat hij toen lid is geworden van een vereniging van eigenaren voor 52 woningen. [gedaagde sub 1] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de vereniging “ [naam 2] ” een andere vereniging is dan [naam 1] . [B] heeft ter zitting toegelicht dat “ [naam 2] ” de oorspronkelijke naam was van [naam 1] . [B] heeft erop gewezen dat in de bijlage bij zijn koopovereenkomst uit 2006 in de wijk (uiteindelijk) 122 woningen werden beoogd, die op dat moment niet, of gedeeltelijk, klaar waren. Tijdens de ledenvergadering in 2007 is de naam van [naam 1] gewijzigd in ‘ [....] ’. Uit de in 2015 gewijzigde statuten van [naam 1] blijkt dat het aantal woningen aanzienlijk is uitgebreid. Niet is betwist door [gedaagde sub 1] dat hij daarna op de vergadering aanwezig is geweest en de jaarlijkse ledenbijdrage tot en met 2022 steeds heeft betaald. Inmiddels is fase 2 klaar en staan er 94 huizen in de wijk. De kantonrechter begrijpt hieruit dat in de loop der tijd de naam en de omvang van de vereniging door uitbreiding van de wijk is gewijzigd. Deze uitbreiding van de wijk was al voorzien bij de verkoop van de eerste percelen met woningen, onder andere aan [gedaagde sub 1] . Dat de uitbreiding was voorzien blijkt ook uit het feit dat de oorspronkelijke naam van de vereniging bestond uit de toevoeging ‘ [.] ’. De omstandigheid dat een vereniging van omvang verandert door het toetreden van nieuwe leden, brengt niet mee dat het lidmaatschap van [gedaagde sub 1] daardoor op enig moment stopt. Bovendien staat onvoldoende betwist vast dat nieuwe eigenaren van woningen in de wijk steeds lid worden van [naam 1] en dat de notaris hun gegevens daartoe na de aankoop ook doorgeeft aan [naam 1] en niet aan een andere vereniging. Als een woning uit de wijk wordt verkocht neemt de notaris contact op met [naam 1] om te controleren of er een betalingsachterstand is.
3.5.
[gedaagde sub 1] voert verder aan dat de bijdrage niet is verschuldigd omdat deze niet volgt uit de statuten van [naam 1] . De ledenbijdrage is volgens [gedaagde sub 1] ook te hoog omdat daarin kosten zijn verwerkt voor zaken waarvan hij geen of onvoldoende nut ervaart. De bijdrage ziet volgens [gedaagde sub 1] niet op redelijke kosten en beheerkosten. De kantonrechter volgt deze stelling niet. In de factuur wordt verwezen naar de algemene vergadering van 2 april 2022. Uit de notulen van deze vergadering blijkt dat de ledenbijdrage na een stemming van de leden is vastgesteld. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] de ledenbijdrage moet betalen. Indien [gedaagde sub 1] het niet eens was met dit besluit had het op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen om zich hierover in de ledenvergadering uit te laten en zonodig tegen de voorgestelde ledenbijdrage te stemmen. [gedaagde sub 1] heeft hiervan kennelijk geen gebruik gemaakt. De kantonrechter kan bij de beoordeling van de vordering tot betaling van de factuur niet meer betrekken of het besluit van [naam 1] tot vaststelling van de ledenbijdrage juist is omdat daarvoor een afzonderlijke procedure geldt, als bedoeld in artikel 5:130 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat uit de artikelen 15 en 16 van de statuten, waaruit volgt dat de eigenaren gezamenlijk alle kosten zullen dragen met betrekking tot de totstandkoming en het onderhoud van de gemeenschappelijke voorzieningen en dat de lasten worden verdeeld naar rato van de bebouwde oppervlakte, niet blijkt dat de ledenbijdrage geen betrekking heeft op beheerskosten. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde sub 1] de ledenbijdrage voor 2023 moet betalen. De vordering van [naam 1] bedraagt
(€ 1.490,96, bestaande uit de factuur, aanmaningskosten en rente verminderd met het door [gedaagde sub 1] al betaalde bedrag van € 325,00, =) € 1.165,96.
[gedaagde sub 1] moet ook wettelijke rente betalen
3.6.
Nu [gedaagde sub 1] de factuur niet tijdig en volledig heeft betaald, is hij in verzuim. Hij moet daarom ook de wettelijke rente over het openstaande bedrag betalen.
3.7.
[gedaagde sub 1] stelt dat [naam 1] een vergoeding van de wettelijke rente van 12,7% vordert waarvoor de grondslag niet duidelijk is. De kantonrechter stelt vast dat [naam 1] in de brief aan [gedaagde sub 1] van 22 maart 2023 over een periode van 2,7 maanden € 36,00 aan rente heeft berekend op basis van 1% per kalendermaand. Voor de hoogte van de rente heeft [naam 1] verwezen naar artikel 16 van haar statuten. De hoogte van de op 22 maart 2023 in rekening gebrachte rente is naar het oordeel van de kantonrechter daarmee voldoende duidelijk. Uitgaande van 1% rente per kalendermaand gaat de kantonrechter er vanuit dat de rente van € 36,00 ziet op de periode van 1 januari 2023 tot 1 april 2023. De wettelijke rente over het openstaande bedrag van € 1.165,96 is daarom toewijsbaar met ingang van 1 april 2023 tot de datum van volledige betaling.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.8.
[naam 1] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Het verzuim is op of na 1 juli 2012 ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat de familie [gedaagde sub 1] consument is (natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 BW). [naam 1] heeft aan [gedaagde sub 1] aanmaningen verstuurd die niet voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. In de aanmaningen is namelijk niet zowel het bedrag vermeld dat als vergoeding voor de incassokosten in rekening zal worden gebracht als de juiste betalingstermijn van veertien dagen die ingaat op de dag na ontvangst van de aanmaning door [gedaagde sub 1] . Dit is wel vereist op grond van artikel 6:96 lid 6 BW (Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
3.9.
[gedaagde sub 1] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [naam 1] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,57
- griffierecht
322,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
962,57
3.10.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] hoofdelijk om aan [naam 1] te betalen een bedrag van € 1.165,96, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van
1 april 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] hoofdelijk in de proceskosten van € 962,57, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.
40160