ECLI:NL:RBMNE:2025:175

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
C/16/571710 HL ZA 24-70
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van erfdienstbaarheid en uitleg daarvan

In deze zaak heeft [eiseres] een vordering ingesteld tot vernietiging van een erfdienstbaarheid die op haar perceel rust ten gunste van het perceel van [gedaagden]. De erfdienstbaarheid, die sinds 14 juni 2007 bestaat, houdt in dat er op een bepaalde strook grond geen bebouwing mag plaatsvinden. [eiseres] stelt dat haar overleden echtgenoot deze erfdienstbaarheid zonder haar toestemming heeft gevestigd en vordert vernietiging op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid niet is verjaard, omdat [eiseres] tijdig actie heeft ondernomen om de vernietiging te vorderen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de toestemming van [eiseres] voor de vestiging van de erfdienstbaarheid niet vereist was, omdat het perceel waarop de erfdienstbaarheid rust niet als tuin in gebruik was. Daarnaast heeft de rechtbank de subsidiaire vordering van [eiseres] om de erfdienstbaarheid te beperken tot een klein gedeelte van het perceel afgewezen, omdat niet is aangetoond dat dit geen vermindering van genot voor [gedaagden] met zich meebrengt.

De rechtbank heeft [eiseres] in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 2.046,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/571710 HL ZA 24-70
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna: [eiseres] ,
advocaat: mr. O. Planten (voorheen mr. J.M. Koppert),
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2. [gedaagde sub 2] ,
beide wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna gezamenlijk: [gedaagden] ,
advocaat: mr. D.P.M. Buysrogge.

1.De procedure

1.1.
De rechter heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- de dagvaarding van 29 februari 2024 met zeven producties,
- de conclusie van antwoord met twee producties, en
- de akte eiswijziging en overlegging nadere producties van [eiseres] van
5 september 2024 met vijf producties.
1.2.
Op 10 september 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [eiseres] is haar zoon, [A] , verschenen, bijgestaan door mr. Planten voornoemd en mr. T.W. Jonkers. Aan de andere kant zijn [gedaagden] verschenen met mr. Buysrogge. Als toehoorders waren aanwezig de heer [B] en mevrouw [C] (buren van partijen). De advocaten hebben de standpunten van partijen toegelicht, mr. Jonkers aan de hand van spreekaantekeningen die aan het procesdossier zijn toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder besproken is.
1.3.
Op de mondelinge behandeling is gezegd dat uiterlijk op 23 oktober 2024 vonnis wordt gewezen. Om organisatorische redenen doet de rechtbank vandaag uitspraak.

2.De kern van de zaak

[eiseres] en [gedaagden] zijn buren en hebben een geschil over een erfdienstbaarheid van geen bebouwing. Deze erfdienstbaarheid rust sinds 14 juni 2007 op het perceel van [eiseres] ten gunste van het naastgelegen perceel dat nu van [gedaagden] is. [eiseres] vordert vernietiging van de erfdienstbaarheid. Volgens haar heeft haar in 2010 overleden echtgenoot zonder haar toestemming de erfdienstbaarheid gevestigd. Bovendien vordert [eiseres] dat voor recht wordt verklaard dat de erfdienstbaarheid is beperkt (subsidiair) dan wel door haar mag worden beperkt tot een klein gedeelte van het perceel (meer subsidiair). Deze vorderingen worden afgewezen.

3.De beoordeling

De achtergrond
3.1.
[eiseres] woont aan de [adres 1] in [woonplaats] en is eigenaar van een perceel grond met water dat hierna zal worden aangeduid als perceel [nummer] . [gedaagden] wonen op [adres 2] . Het woonhuis van [gedaagden] en bijbehorend bedrijfspand staan op een perceel grond dat hierna zal worden aangeduid als perceel [nummer] . [gedaagden] zijn ook eigenaar van een smalle strook grond gelegen tussen hun perceel ( [nummer] ) en dat van [eiseres] ( [nummer] ). Deze smalle strook grond zal worden aangeduid als perceel [nummer] . Onderstaande kaart, die is overgelegd als productie 1 bij dagvaarding, toont de situatie ter plaatse met de kanttekening dat:
LLS00N 0
[nummer]G0000 = perceel [nummer] ;
LLS00N 0
[nummer]G0000 = perceel [nummer] ; en
LLS00N 0
[nummer]G0000 = perceel [nummer] .
Foto verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
3.2.
De erfdienstbaarheid waar het in deze zaak om draait is door [eiseres] gevestigd bij notariële akte van 14 juni 2007 (productie 2 bij dagvaarding). In deze akte staat:

B. Ten laste van een strook grond,[perceel [nummer] , rechtbank]
, welke strook op de tekening is gemarkeerd en aangeduid als “beding geen bebouwing”, en ten behoeve van het gekochte,[perceel [nummer] , rechtbank]
, wordt bij deze gevestigd en aangenomen een erfdienstbaarheid dat zich op die strook grond geen bouwsels, schuttingen, schuurtjes, obstakels, puinhopen en dergelijke mogen bevinden.
3.3.
In de akte wordt gerefereerd aan onderstaande tekening zoals die is gemaakt ten overstaan van de notaris die deze akte heeft gepasseerd (productie 5 bij dagvaarding). Op deze tekening is in geel perceel [nummer] aangegeven en met “Bij te kopen grond” wordt bedoeld perceel [nummer] , dat in de akte van 14 juni 2007 door [eiseres] aan de rechtsvoorgangers van [gedaagden] is geleverd.
Foto verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
3.4.
Op de tekening valt te lezen dat sprake is van een “erfdienstbaarheid” en van een “Beding geen bebouwing”. Met erfdienstbaarheid wordt bedoeld de erfdienstbaarheid van overweg ten gunste van perceel [nummer] en ten laste van perceel [nummer] die eveneens in de akte van 14 juni 2007 is gevestigd. Deze erfdienstbaarheid speelt in deze procedure geen rol. Waar hieronder over erfdienstbaarheid wordt gesproken, is de erfdienstbaarheid van geen bebouwing bedoeld.
De uitleg van de erfdienstbaarheid
3.5.
Op de tekening is verder in blauw een “slinger” of “kringellijn” te zien, boven de tekst “Beding geen bebouwing”. Onder de tekening staat:
“het beding van geen bebouwing ook overeenkomstig hetgeen hiervoor geschreven”, achter welke zinsnede opnieuw eenzelfde soort blauwe kringellijn staat. [eiseres] heeft op de zitting naar voren gebracht dat uit de slinger volgt dat het de bedoeling was dat de erfdienstbaarheid zich juist
nietover dat stuk van de grond uitstrekt. Maar omdat het bij de uitleg van een akte als deze niet aankomt op de partijbedoeling, maar op objectieve feiten en omstandigheden, slaagt dit standpunt niet.
De vordering tot vernietiging (de primaire vordering)
3.6.
[eiseres] vordert primair vernietiging van de erfdienstbaarheid op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Zij stelt dat zij toestemming had moeten geven voor de vestiging omdat het gaat om een bezwaring van een zaak die behoort tot de echtelijke woning, een en ander als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 onder a. BW. [gedaagden] betwisten dat voor het vestigen van de erfdienstbaarheid de toestemming van [eiseres] nodig was. Verder beroepen [gedaagden] zich op verjaring.
het verjaringsverweer slaagt niet
3.7.
Als meest verstrekkend verweer zal de rechtbank eerst het verjaringsverweer van [gedaagden] bespreken. Zoals hierna zal worden uitgelegd slaagt dit verweer niet.
3.8.
De vernietigingsvordering is gebaseerd op artikel 1:89 BW en dan geldt de verjaringstermijn van drie jaar van artikel 3:52 lid 1 onder d BW. Volgens vaste rechtspraak gaat de termijn lopen op het moment dat de (andere) echtgenoot daadwerkelijk bekend wordt met de te vernietigen rechtshandeling. De stelplicht en bewijslast ter zake van de verjaring rusten op [gedaagden]
3.9.
Volgens [gedaagden] is de verjaring al gaan lopen in 2007 omdat [eiseres] op het perceel woonde en er toen ook al gebruik is gemaakt van de erfdienstbaarheid. Maar het feit dat [eiseres] er woonde wil nog niet zeggen dat zij (daadwerkelijk) met de erfdienstbaarheid bekend was. En feiten en omstandigheden waaruit blijkt van het door [gedaagden] gestelde gebruik zijn niet gesteld en ook niet gebleken.
3.10.
[gedaagden] hebben verder betoogd dat de verjaringstermijn is gaan lopen in juli 2019 omdat [eiseres] toen een procedure is begonnen tegen de rechtsvoorgangers van [gedaagden] met als inzet revindicatie van perceel [nummer] . Dit betoog slaagt niet. Met [gedaagden] mag worden aangenomen dat [eiseres] de akte van 14 juni 2007, die zowel de levering perceel [nummer] als de vestiging van de erfdienstbaarheid tot gevolg had, in het kader van die procedure onder ogen heeft gekregen. Maar dat wil nog niet zeggen dat [eiseres] daadwerkelijk bekend is geworden met de
inhoudvan de erfdienstbaarheid. Daarvoor is immers de bij de akte horende tekening onontbeerlijk en dat die is overgelegd in de hiervoor genoemde procedure is niet gesteld noch gebleken. Daarbij komt dat [eiseres] onbetwist heeft gesteld dat zij pas op 4 september 2020 heeft vernomen dat de oorspronkelijk met haar gedeelde tekening bij de koopovereenkomst (waarop het slingertje niet getekend was) op het laatste moment is aangepast, namelijk op de dag van de levering, bij de notaris. Gelet daarop heeft [eiseres] voldoende gemotiveerd betwist dat de verjaring vóór 4 september 2020 is aangevangen.
3.11.
[eiseres] heeft de verjaring tijdig gestuit met de op 31 augustus 2023 betekende brief van haar toenmalige advocaat aan [gedaagden] Daarin wordt hen verzocht de vernietiging van de erfdienstbaarheid te erkennen en medewerking te verlenen aan het doorhalen daarvan. [gedaagden] hebben op zitting aangevoerd dat die brief niet als een stuiting kan worden gezien, kennelijk omdat het woord “stuiting” daarin niet voorkomt. Maar in het licht van de vaste rechtspraak over de uitleg van stuitingshandelingen hebben zij hun betwisting daarmee onvoldoende onderbouwd. Dat betekent dat de vordering van [eiseres] niet is verjaard.
de toestemming van [eiseres] was niet vereist
3.12.
Omdat het verjaringsverweer niet slaagt moet worden beoordeeld of het gedeelte van perceel [nummer] waarop de erfdienstbaarheid ziet in gebruik was als tuin die hoorde bij de echtelijke woning (een woonboot), zoals [eiseres] betoogt en [gedaagden] betwisten. Gezien de betwisting door [gedaagden] had het op de weg van [eiseres] gelegen om met feiten te komen waaruit de juistheid van hetgeen zij stelt volgt. Dergelijke feiten zijn door haar niet gesteld. [eiseres] verwijst naar een luchtfoto die [gedaagden] hebben overgelegd, maar uit die foto kan niet worden afgeleid wat zich op perceel [nummer] bevindt. Op de zitting heeft [eiseres] nog naar voren gebracht men over perceel [nummer] moet om bij de echtelijke woning te komen, maar ook als dat zo is, dan volgt daaruit nog niet dat het perceel – geheel of gedeeltelijk – als tuin in gebruik was.
3.13.
Het wordt er dus voor gehouden dat het gedeelte van perceel [nummer] waarop de erfdienstbaarheid rust niet als tuin in gebruik was. Om die reden was de toestemming van [eiseres] ook niet vereist. Dat betekent dat de primair gevorderde vernietiging van de erfdienstbaarheid zal worden afgewezen.
de erfdienstbaarheid is niet beperkt tot “het meest zuidelijke puntje”
(de subsidiaire vordering)
3.14.
Volgens [eiseres] moet de erfdienstbaarheid zo worden uitgelegd dat deze enkel ziet op wat [eiseres] noemt het meest zuidelijke puntje van perceel [nummer] . De rechtbank begrijpt dat [eiseres] met dat laatste doelt op het verhoudingsgewijs kleine gedeelte onderaan perceel [nummer] waar in de tekening staat “Beding geen bebouwing”, tot aan de schuine streep door deze zinsnede (door het woord “Beding”).
3.15.
De rechtbank volgt [eiseres] hierin niet. Volgens artikel 5:73 lid 1 BW is de akte van vestiging bepalend voor de inhoud van de erfdienstbaarheid. En uit de onder overweging 3.3 opgenomen tekening volgt (zoals ook overwogen in rechtsoverweging 3.5) dat de erfdienstbaarheid een ruimere strekking heeft, in die zin dat deze ziet op het gedeelte van het perceel met “het slingertje”. Daarop stuit de door [eiseres] bepleite, beperkende uitleg af. Dat er kennelijk ook andere tekeningen zijn waarop dat slingertje niet te zien is, is op zichzelf geen reden om de erfdienstbaarheid beperkt(er) uit te leggen. [eiseres] heeft verder ook geen feiten en omstandigheden genoemd die in die richting wijzen. De gevorderde verklaring voor recht dat de erfdienstbaarheid is beperkt tot het meest zuidelijke puntje zal daarom worden afgewezen.
De erfdienstbaarheid mag ook niet zomaar worden beperkt tot het meest zuidelijke puntje
(de meer subsidiaire vordering)
3.16.
Op grond van artikel 5:73 lid 2 BW mag [eiseres] voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid een ander gedeelte van haar erf aanwijzen, mits dat niet leidt tot vermindering van genot voor [gedaagden] . [eiseres] vordert echter dat voor recht wordt verklaard dat de erfdienstbaarheid beperkt wordt tot het eerdergenoemde meest zuidelijke puntje (zie overweging 3.14). Of deze vordering naar analogie op artikel 5:73 lid 2 BW kan worden gebaseerd, kan in het midden blijven omdat niet voldaan is aan de in dat artikel gestelde voorwaarde. [eiseres] heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat het genot van de erfdienstbaarheid voor [gedaagden] niet zodanig vermindert dat dit aan de verplaatsing in de weg staat. [eiseres] wijst erop dat [gedaagden] geen belang hebben bij ongewijzigde handhaving van het beding omdat zij aan de zuidkant van hun eigen perceel ook uitzicht hebben op het water. Maar [gedaagden] hebben op de zitting uitgelegd dat als gevolg van de door [eiseres] geplande schutting en een stalen overkapping zij niet meer kunnen keren met hun auto en dat de nooddiensten er dan ook niet meer bij kunnen. En op die bezwaren heeft [eiseres] niet gereageerd. Kortom: aan de voorwaarde van artikel 5:73 lid 2 BW is niet voldaan. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
[eiseres] moet de proceskosten betalen
3.17.
[eiseres] zal in het ongelijk worden gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.046,00
3.18.
De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat de wet en de aard van de zaak zich daar niet tegen verzetten. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen van dit vonnis in hoger beroep gaat.

4.De beslissing

de rechtbank:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 2.046,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.L. Beckers en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.