ECLI:NL:RBMNE:2025:1748

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
16.124010.24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van een ontploffing, handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie en de Opiumwet door een minderjarige verdachte

Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die werd beschuldigd van het voorbereiden van een ontploffing, het voorhanden hebben van wapens in strijd met de Wet Wapens en Munitie, en het bezit van verdovende middelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 april 2024 in Utrecht samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor brandstichting en ontploffingen door explosieve constructies en andere gevaarlijke voorwerpen voorhanden te hebben. De verdachte had ook cocaïne en heroïne in zijn bezit. Tijdens de zitting op 18 maart 2025 heeft de officier van justitie de verdachte beschuldigd van deze feiten, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor de eerste twee feiten, maar zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor het derde feit. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het medeplegen van de feiten, en heeft hem veroordeeld tot een jeugddetentie van 300 dagen, waarvan 223 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de risico's voor de samenleving in overweging genomen, maar ook de positieve ontwikkeling van de verdachte en zijn huidige werk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.124010.24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 april 2025
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 maart 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. S.K. Lanning-Stein en van wat [verdachte] en zijn raadsvrouw, mr. C. Lamphen, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast zijn de heer [A] (Raad voor de Kinderbescherming) en de heer [B] (jeugdreclassering) ter terechtzitting als deskundigen aan het woord geweest.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
ten aanzien van feit 1:
op 10 april 2024 te Utrecht samen met anderen voorbereidingshandelingen voor brandstichting en/of het teweegbrengen van een ontploffing heeft gepleegd door (onder meer) explosieve constructies, cobra’s, regenpakken en breekijzers voorhanden te hebben;
ten aanzien van feit 2:
op 10 april 2024 te Utrecht samen met anderen een wapen (te weten die explosieve constructies en cobra’s zoals onder 1 ten laste gelegd) voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 3:
op 10 april 2024 te Utrecht opzettelijk 114,11 gram cocaïne en 2,16 gram heroïne aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat de rechtbank de zaak inhoudelijk kan behandelen.
4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat [verdachte] deze feiten heeft gepleegd. Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen [1]
ten aanzien van feit 1, feit 2:
Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 14 mei 2024, voor zover inhoudende:
V: Wat is specifiek van jou in de schuur (de rechtbank begrijpt: berging)?
A: Ik heb gereedschap voor mijn scooter, schroevendraaiers enzo. [2]
Proces-verbaal van bevindingen (aantreffen pakketjes in kelderbox) d.d. 10 april 2024 (p. 22), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit de fouillering van [verdachte] werd een sleutelbos in beslag genomen om toegang te kunnen verschaffen tot zijn berging. Op 10 april 2024 bevond ik mij bij de berging van de [straat] te Utrecht, de woning van [verdachte] . Ik zag grote zwartkleurige tassen liggen. Ik zag meerdere breekijzers en meerdere elektriciteitssnoeren, verbonden aan een pakketje omwikkeld met ducttape. Ik zag één zilver en één zwart ducttape-pakket. Het is mij ambtshalve bekend dat dit soort pakketten vaak explosieven bevatten en gebruikt worden bij plofkraken. [3]
Proces-verbaal van bevindingen (aantreffen gereedschap in kelderbox) d.d. 10 april 2024 (p. 70), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 10 april 2024 bevond ik mij op de [straat] te Utrecht. Er vielen een aantal goederen op, bij mij bekend zijn als hulpmiddelen bij het uitvoeren van ram- en plofkraken: een regenpak, breekijzers, mokers, boerenkrikken, donkere kleding, handschoenen, schoonmaakmiddel, bivakmuts, hoofdlampen, weegschaal en drie grote zwarte sporttassen. [4]
Proces-verbaal van bevindingen (aantreffen cobra’s in kelderbox) d.d. 10 april 2024 (p. 301 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij de doorzoeking van de kelderbox werden in een zwarte sporttas geïmproviseerde explosieve constructies aangetroffen. Het betroffen vier constructies. [5] Wij zagen een tas met 40 Super Cobra's 6 en een vuilniszak met 33 Super Cobra's 6. De aangetroffen constructies hadden een totaalgewicht van 1,8 kilogram. [6]
Een geschrift, te weten een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (onderzoek naar de pakketjes) d.d. 17 januari 2025
Betreft het monster van de vermeende explosieve constructie een explosieve stof?Ja, het monster betrof een pyrotechnisch mengsel op basis van kaliumperchloraat, zwavel en aluminiumpoeder, nader te typeren als ‘flitspoeder’, een krachtige explosieve stof. Van flitspoeders zijn mij geen toepassingen bekend anders dan in pyrotechniek.
Zijn er in de grondmonsters sporen aanwezig van een explosieve stof?Ja, het sporenbeeld van de grondmonsters (en de daarin aanwezige restanten van de explosieve constructies) past bij een (ontplofte) explosieve lading op basis van in ieder geval kaliumperchloraat en aluminiumpoeder. Een dergelijk mengsel valt onder de klasse van pyrotechnische mengsels en is nader te typeren als ‘flitspoeder’.
Is aan te geven wat de opbouw en vermoedelijke werking is van de explosieve constructies?Een met tape omwikkeld pakket is gevuld met een explosieve lading op basis van flitspoeder, een gloeipil dient als elektrische ontsteker, het elektrasnoer is bedoeld om voor de gebruiker/plaatser van de explosieve constructie een veilige afstand te creëren op het moment van de beoogde ontploffing. Om de gloeipil te activeren - en zo een ontploffing te bewerkstelligen - dienen de blootliggende koperen kernen van de beide draden aan het uiteinde van het elektrasnoer te worden aangesloten op de polen van een stroombron. De aangetroffen explosieve constructies zijn conceptueel deugdelijk.
Wat is het gevaar voor goederen en/of personen die in de directe omgeving aanwezig zijn bij een ontploffing van een dergelijke constructie?Bij een ontploffing van één van de aangetroffen explosieve constructies, zullen effecten als hitte, kortstondige vuurverschijnselen (met een felle witte flits) en een drukgolf met een zeer luide knal optreden. Het met tape omwikkeld pakket wordt uiteengereten en tape verbrandt gedeeltelijk. Materiële schade aan in de directe nabijheid aanwezige omgevingsmaterialen is een gegeven. Het gevaar voor personen is sterk afhankelijk van waar de persoon zich bevindt ten tijde van de ontploffing: voor omstanders binnen enkele meters is ernstig lichamelijk letsel tot zeer ernstig lichamelijk letsel een gegeven. Ook dodelijk letsel is niet uit te sluiten. Wanneer sprake is van rondvliegende scherven/brokstukken, is er tot op enkele tientallen meters afstand van de ontploffing nog gevaar voor ernstig lichamelijk letsel tot dodelijk letsel. Ook is er binnen tientallen meters gevaar voor (al dan niet permanente) gehoorschade.
Vallen dergelijke constructies onder de Wet Wapens en Munitie?Technisch gezien voldoen dergelijke explosieve constructies aan de definitie van “een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing”, zoals vermeld in artikel 2, lid 1, categorie II, 7° van de Wet Wapens en Munitie. Ze zijn daar zeker voor geschikt. Ik wil wel opmerken dat er mij geen andere toepassingen bekend zijn dan dat dergelijke constructies gebruikt worden voor het veroorzaken van ontploffingen, zoals bij plofkraken en andere aanslagen.
In de garagebox zijn ook circa 73 vuurwerkartikelen type Cobra 6 aangetroffen. Zijn dergelijke vuurwerkartikelen massa-explosief en wat is het gevaar voor omstanders in de garagebox wanneer dan de gehele partij tot ontploffing komt?Dergelijke vuurwerkartikelen zijn eerder door het NFI onderzocht en bevatten circa 27,0 gram flitspoeder. Op de manier waarop de vuurwerkartikelen in de garagebox zijn aangetroffen, zal het in het scenario dat er één exemplaar tot ontploffing komt niet bij dat ene exemplaar blijven. Er zal massa-explosie optreden waarbij ook de andere vuurwerkartikelen mee-exploderen. Bij een explosie van circa 2 kilogram flitspoeder is materiële schade in de directe omgeving een gegeven. De spullen in de garagebox zullen zwaar beschadigen. Het gevaar voor personen is sterk afhankelijk van waar de persoon zich bevindt ten tijde van de explosie. Omdat de garagebox slechts enkele vierkante meters groot is, is voor personen die in de garagebox aanwezig zijn ten tijde van een explosie dodelijk letsel een gegeven. Voor personen net buiten de garagebox (maar wel in een vrije baan van de explosie) geldt gevaar voor ernstig lichamelijk tot dodelijk letsel door rondvliegende scherven en brokstukken.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
ten aanzien van feit 3
[verdachte] heeft het onder 3 ten laste gelegde bekend en de raadvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat daarom met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • bekennende verklaring van [verdachte] ter terechtzitting d.d. 18 maart 2025;
  • proces-verbaal van bevindingen (aantreffen verdovende middelen) d.d. 10 april 2024 (p. 301 e.v.);
  • proces-verbaal van bevindingen (doorzoeking ter inbeslagname) d.d. 10 april 2024 (p. 37 e.v.);
  • proces-verbaal van bevindingen (onderzoek verdovende middelen) d.d. 17 april 2024 (p. 89 e.v.);
  • geschriften, te weten rapportages van het Nederlands Forensisch Instituut (onderzoek verdovende middelen) d.d. 17 april 2024 (p. 190 e.v.).
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Wet Wapens en Munitie (feit 2)
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van wapens in de zin van artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie (zoals aan [verdachte] onder 2 ten laste is gelegd) vereist is dat [verdachte] deze wapens bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van de wapens of tot de exacte locatie van die wapens. Naast bewust zijn van de aanwezigheid van die wapens is nodig dat [verdachte] de feitelijke macht over die wapens heeft kunnen uitoefenen en daarover dus heeft kunnen beschikken.
In dit geval stelt de rechtbank vast dat er in de berging van [verdachte] meerdere explosieve constructies, cobra’s en voor ram- en plofkraak geschikte andere voorwerpen zijn aangetroffen. [verdachte] heeft de feitelijke macht over deze voorwerpen kunnen uitoefenen en daarover kunnen beschikken, omdat de voorwerpen in de berging lagen die bij zijn woning hoort, hij over de sleutel van die berging beschikte en hij de berging ook daadwerkelijk gebruikte voor opslag. Om diezelfde redenen kan in beginsel ervan uit worden gegaan dat [verdachte] heeft geweten van de aanwezigheid van de meerdere explosieve constructies, cobra’s en voor ram- en plofkraak geschikte voorwerpen in die berging.
[verdachte] heeft echter verklaard dat anderen de explosieve constructies, cobra’s en voor ram- en plofkraak geschikte voorwerpen in zijn berging hebben neergelegd. Hij wist wel dat er drugs zouden worden neergelegd, maar hij wist niets van de explosieve constructies, de cobra’s en de andere voorwerpen. Hij heeft uitsluitend de deur van de berging voor anderen geopend en later weer op slot gedaan zonder eerst in de berging te kijken.
De rechtbank gelooft [verdachte] niet. [verdachte] blijft vaag in zijn verklaring: hij wijst geheel naar anderen, waarover hij vervolgens niets wil verklaren. De verklaring kan dus op geen enkele manier geverifieerd worden. Daarnaast heeft [verdachte] wisselend verklaard over hoe die anderen wisten in welke kelderbox de voorwerpen geplaatst moesten worden. Bij de politie heeft hij verklaard dat de anderen het wisten doordat het de enige deur was die op een kier stond, terwijl hij op zitting juist heeft verklaard dat hij de deur dicht had gelaten en de anderen aan elke bergingsdeur konden voelen om erachter te komen welke deur open was.
De rechtbank vindt het bovendien volstrekt onaannemelijk dat deze hoeveelheid aan gevaarlijke voorwerpen op deze manier in een berging zijn gelegd en daar zijn achtergelaten, omdat in het geheel niet zeker is of daadwerkelijk de juiste berging is gekozen of een andere berging waarvan de deur open was. Daar komt bij dat het ongeloofwaardig is dat [verdachte] de deur weer op slot heeft gedaan zonder daarbinnen te kijken, aangezien hij daardoor niet wist of de goederen al daadwerkelijk in de berging waren gelegd.
De rechtbank schuift het door [verdachte] geschetste alternatieve scenario daarom terzijde en gaat er op basis van voornoemde bewijsmiddelen vanuit dat hij wetenschap heeft gehad van de explosieve constructies, cobra’s en de voor ram- en plofkraak geschikte voorwerpen die in de berging zijn aangetroffen. Daarbij is ook van belang dat nergens uit is gebleken dat andere gebruikers van de berging iets te maken hebben gehad met de explosieve constructies, de cobra’s en de voor ram- en plofkraak geschikte voorwerpen.
De explosieve constructies en cobra’s zijn getest, omschreven en gecategoriseerd. Daarmee is feit 2 wettig en overtuigend bewezen voor wat betreft de explosieve constructies. Dat geldt niet voor de cobra’s. Uit het rapport van het NFI volgt dat de cobra’s naar hun aard bestemd zijn om te worden gebruikt als vuurwerk en dus niet zonder meer voor ‘het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing’. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, wordt die bestemming in dit geval niet anders door het aantreffen van de explosieve constructies in dezelfde ruimte. Het is namelijk niet gebleken hoe de cobra’s dan in samenhang met de explosieve constructies zouden worden gebruikt.
De rechtbank zal [verdachte] daarom partieel vrijspreken voor het voorhanden hebben van de 73 cobra’s. De rechtbank zegt daarmee niet dat het is toegestaan voor [verdachte] om 73 cobra’s voorhanden te hebben. De rechtbank is bij haar oordeel echter gebonden aan de manier waarop de officier van justitie dat voorhanden hebben aan [verdachte] verwijt. Bovendien betrekt de rechtbank de aanwezigheid van de cobra’s wel bij haar oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor het teweegbrengen van een ontploffing.
Voorbereidingshandelingen (feit 1)
De rechtbank moet vervolgens vaststellen of [verdachte] zich ook schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen. Bij de beantwoording van die vraag, moet vast komen te staan of de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen en stoffen bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, in dit geval het teweegbrengen van een ontploffing.
De rechtbank heeft hiervoor al uiteengezet waaruit blijkt dat [verdachte] de explosieve constructies, cobra’s en de voor ram- en plofkraakgeschikte voorwerpen bewust aanwezig heeft gehad. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat vanwege de hoeveelheid cobra’s en explosieve constructies in combinatie met de andere voorwerpen het niet anders kan dan dat daarmee het teweegbrengen van een ontploffing werd beoogd. De rechtbank hecht daarbij waarde aan de rapportage van de explosievendeskundige van het NFI waarin is vastgesteld dat de aangetroffen constructies conceptueel deugdelijk zijn: ze konden doen waarvoor ze bestemd waren, namelijk ontploffen. Daarnaast zijn er bij de deskundige ook geen andere toepassingen van dergelijke constructies bekend dan dat deze gebruikt worden voor het veroorzaken van ontploffingen. Tenslotte wordt ook door meerdere verbalisanten opgemerkt dat de overige in dezelfde berging aangetroffen goederen (regenpakken, breekijzers, mokers, krikken, donkere kleding, handschoenen, schoonmaakmiddel, een bivakmuts en hoofdlampen) hen ambtshalve bekend zijn als hulpmiddelen bij het uitvoeren van ram- en plofkraken.
Concluderend is de rechtbank daarom van oordeel dat de aangetroffen goederen naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen van [verdachte] , dienstig konden zijn voor het teweegbrengen van een ontploffing. Door het opzettelijk voorhanden hebben van deze goederen heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen.
Partieel vrijspraak medeplegen
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat er bij feit 1 en feit 2 sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en één of meer anderen. Dat komt vooral doordat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de verklaring van [verdachte] niet gelooft over hoe de goederen precies in de berging zijn terechtgekomen. Daarom zal de rechtbank [verdachte] bij voor zowel feit 1 als feit 2 vrijspreken van het bestanddeel medeplegen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
ten aanzien van feit 1:
op 10 april 2024 te Utrecht ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijk een ontploffing teweegbrengen waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (ex artikel 157 lid 1 en 2
Wetboek van Strafrecht), opzettelijk vier explosieve constructies en 73 cobra’s 6 en een bivakmuts en mokers en boerenkrikken en breekijzers en één regenpak en (donkere) kledingstukken en handschoenen en hoofdlampen en (zwarte) sporttassen en schoonmaakmiddelen en een weegschaal, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 2:
op 10 april 2024 te Utrecht wapens van categorie II, onder 7 van de Wet Wapens en Munitie, te weten vier, geïmproviseerde explosieve constructies (van in totaal ongeveer 1,8 kilogram) zijnde telkens een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 3:
op 10 april 2024 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad 114,11 gram cocaïne en 2,16 gram heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1, feit 2:
de eendaadse samenloop van
voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2º of onderdeel 7º;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] te veroordelen tot een jeugddetentie van 240 dagen (met aftrek van het voorarrest), waarvan een gedeelte van 163 dagen voorwaardelijk, een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, met daarnaast ook nog het contactverbod met de medeverdachten, zoals ter zitting door de deskundigen is geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] ook een taakstaf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren moet verrichten. De officier van justitie heeft tenslotte gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft benadrukt dat [verdachte] al een tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en zich daarna aan strenge (en vrijheidsbeperkende) schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden. Inmiddels heeft [verdachte] een baan, hij werkt meestal 5 of 6 dagen per week en maakt lange dagen om zijn boetes te kunnen betalen. De raadsvrouw heeft daarom verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. De rechtbank vindt het heel zorgelijk dat [verdachte] zoveel explosieven in de berging van zijn woning had opgeslagen. Hij heeft daarmee een enorm risico genomen, want als deze explosieven tot ontploffing waren gekomen, zou dat tot heel veel schade hebben geleid, inclusief mogelijk dodelijke slachtoffers. In dit geval is dat niet gebeurd, maar dat is niet aan [verdachte] te danken. De rechtbank neemt het [verdachte] kwalijk dat hij dit risico in het leven heeft geroepen.
Daarnaast heeft [verdachte] ook cocaïne en heroïne voorhanden gehad en dat vindt de rechtbank - zeker in combinatie met de explosieven - ook heel zorgelijk. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een gevaar vormt voor de gezondheid en dat de handel van dergelijke verdovende middelen vaak gepaard gaat met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit. [verdachte] heeft met het voorhanden hebben van de genoemde harddrugs bijgedragen aan de instandhouding daarvan.
Strafblad
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit het justitiële documentatieregister (het strafblad) van [verdachte] van 5 februari 2025. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortelijke feiten, waardoor de rechtbank het strafblad niet strafverzwarend meeweegt.
Persoonlijke omstandigheden
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft op 12 maart 2025 een rapportage over [verdachte] opgemaakt. In dat rapport leest de rechtbank dat er weliswaar een positieve ontwikkeling wordt beschreven, maar dat er ook nog zorgen zijn. De Raad benadrukt dat er een grote kans op herhaling van delictgedrag is als er geen passende gedragsinterventies plaatsvinden. Daarom adviseert de Raad diagnostiek en een daaruit volgend behandeltraject, het continueren van de plaatsing bij Jongerenhaven, het (blijven) realiseren van een pro-sociale dagbesteding en begeleiding vanuit de jeugdreclassering. De Raad heeft dit advies besproken met de jeugdreclassering en ook de jeugdreclassering heeft aangegeven dat [verdachte] op dit moment nog steeds de huidige, intensieve begeleiding nodig heeft. Daarom wordt geadviseerd om de maatregel van ITB Harde Kern en de verplichting tot het dragen van een enkelband nog een paar maanden voort te zetten.
Concluderend adviseert de Raad om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, met de volgende bijzondere voorwaarden: dat [verdachte] begeleiding accepteert van de jeugdreclassering (waarbij de eerste zes maanden in het kader van ITB Harde Kern), dat [verdachte] meewerkt aan elektronische monitoring, meewerkt aan een behandeltraject bij een daartoe geschikte instelling zoals Fivoor of De Waag, meewerkt aan het realiseren van een pro-sociale dagbesteding (school, sport en werk), meewerkt aan de plaatsing bij Jongerenhaven en meewerkt aan het traject na Jongerenhaven.
De heer [A] (van de Raad voor de Kinderbescherming) en de heer [B] (van de jeugdreclassering) zijn ter terechtzitting als deskundigen aan het woord geweest en hebben aangegeven achter dit advies te staan. Daarnaast hebben zij benadrukt dat het geen goed idee is als [verdachte] op korte termijn weer thuis bij zijn moeder zou gaan wonen. Hij is geneigd om de grenzen op te zoeken en gaat er soms ook overheen. De deskundigen hebben de verwachting dat moeder onvoldoende grip op [verdachte] heeft om hem de grenzen te bieden die hij nodig heeft. Verder hebben zij benadrukt dat het jammer is dat eerder geen diagnostiek heeft plaatsgevonden, waardoor het niet duidelijk is wat voor eventuele behandeling [verdachte] nodig heeft. Tenslotte hebben de deskundigen de rechtbank in overweging gegeven om - naast de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd - ook een contactverbod op te leggen met de drie jongens van wie de namen voorkomen in het dossier.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten die [verdachte] heeft gepleegd in principe de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen. Aan de andere kant ziet de rechtbank ook dat [verdachte] jong is, nog een hele toekomst voor zich heeft en inmiddels hard aan het werk is. De rechtbank wil dit niet doorkruisen met de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie en zal [verdachte] daarom veroordelen tot een jeugddetentie van 300 dagen (met aftrek van het voorarrest) waarvan 223 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarmee hoopt de rechtbank dat [verdachte] zich op de toekomst gaat richten, met de begeleiding van de jeugdreclassering een nieuwe weg zal inslaan en niet opnieuw zal vervallen in het plegen van strafbare feiten.
[verdachte] hoeft dus niet (terug) de jeugdgevangenis in, maar moet zich gedurende de proeftijd wel houden aan (naast de algemene voorwaarde dat hij geen strafbaar feit mag plegen) de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. De rechtbank voegt daaraan toe dat [verdachte] moet meewerken aan diagnostiek zodat een passend behandeltraject kan worden gevonden. Daarnaast ziet de rechtbank ook aanleiding om een contactverbod op te leggen met de medeverdachte die in het dossier naar voren komt en de twee personen van wie DNA is aangetroffen op de sporttas waarin de explosieve pakketten zaten. De precieze invulling van de bijzondere voorwaarden (inclusief het contactverbod) staat in het dictum van dit vonnis.
De rechtbank zal, anders dan de officier van justitie heeft geëist, volstaan met het opleggen van de voorwaardelijke jeugddetentie en geen werkstraf opleggen. Bij die beslissing heeft de rechtbank meegewogen dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, dat hij al een tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarna is geschorst met (onder meer) ITB Harde Kern. ITB Harde Kern houdt een intensief kader aan toezicht en begeleiding in en zal - nu de maatregel als bijzondere voorwaarde de komende tijd blijft gelden - nog steeds veel van [verdachte] vragen. Bovendien is [verdachte] daarnaast ook veel aan het werk om zijn schulden af te betalen. De rechtbank ziet daarom geen ruimte meer voor een werkstraf.
Dadelijk uitvoerbaar
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaakt hebben voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het voorbereiden van een ontploffing en het voorhanden hebben van harddrugs. Gelet op de rapportage van de Raad (waarin de Raad aangeeft een grote kans op herhaling van delictgedrag te zien), is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [verdachte] opnieuw dergelijke misdrijven zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke jeugddetentie worden gekoppeld en het daarop uit te oefenen toezicht door de Reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorlopige hechtenis
Tenslotte zal de rechtbank het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 46, 55, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte] strafbaar.
Strafoplegging
- veroordeelt [verdachte] tot een
jeugddetentie van 300 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van 223 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee jaar vast;
- stelt als
algemene voorwaardedat [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat [verdachte] :
  • begeleiding accepteert vanuit de jeugdreclassering, waarvan de eerste zes maanden in het intensieve kader van ITB Harde Kern;
  • meewerkt aan elektronische monitoring tot 1 juli 2025;
  • meewerkt aan diagnostiek en een traject bij een daartoe geschikte instelling zoals Fivoor of De Waag, indien en zolang als dat de Jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • meewerkt aan het realiseren van een pro-sociale dagbesteding waar school, sport en werk deel van uit kunnen maken;
  • meewerkt aan plaatsing bij Jongerenhaven, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • meewerkt aan een traject na Jongerenhaven (toewerken naar zelfstandigheid);
  • op geen enkele wijze (niet direct, niet indirect, niet online) contact heeft of zoekt met [C] (geboren op [geboortedatum 2] 2007), [D] (geboren op [geboortedatum 3] 1999) en [E] (geboren op [geboortedatum 4] 2002);
- waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten
Samen Veilig te Utrechtopdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden. [verdachte] is daarbij van rechtswege verplicht zijn medewerking te verlenen aan het vaststellen van zijn identiteit en aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- beveelt dat deze bijzondere voorwaarden en daarop uit te oefenen toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. S.D. Groen, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Besselink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 april 2025.
Bijlage: de gewijzigde tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 april 2024 te Utrecht,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijk een ontploffing
teweegbrengen waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (ex artikel 157 lid 1 en 2
Wetboek van Strafrecht), opzettelijk vier, althans één of meer geïmproviseerde explosieve
constructies en/of 73, althans één of meer cobra(s) 6 en/of een bivakmuts en/of één of
meer moker(s) en/of één of meer boerenkrik(ken) en/of één of meer breekijzer(s) en/of
één of meer regenpak(ken) en/of één of meer (donkere) kledingstuk(ken) en/of één of
meer handschoen(en) en/of één of meer hoofdlamp(en) en/of één of meer (zwarte)
sporttas(sen) en/of één of meer schoonmaakmiddel(en) en/of een weegschaal,
kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd,
ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 10 april 2024 te Utrecht,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet Wapens en Munitie, te weten vier, althans
één of meer geïmproviseerde explosieve constructies (van in totaal ongeveer 1,8 kilogram)
en/of 73, althans één of meer cobra(s) 6 (van in totaal ongeveer 2 kilogram),
zijnde telkens een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of
door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 10 april 2024 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 114,11 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of ongeveer 2,16 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 februari 2025 (onderzoek Sega) genummerd PL0900- 24411.1721.1128, 250213.1258.23955 en 250221. 0741.23955, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 402. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.p. 171.
3.p. 22.
4.p. 70.
5.p. 301.
6.p. 303.