ECLI:NL:RBMNE:2025:1742

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
16/238422-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling tijdens vechtpartij met mes

Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een vechtpartij op 16 december 2023 in Bussum. Tijdens deze vechtpartij, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte handelde, werd een derde persoon, [aangever], met een mes in de linkerzij gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [verdachte] en zijn medeverdachte [medeverdachte] betrokken waren bij het geweld, maar kon niet vaststellen wie als eerste fysiek geweld heeft gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de derde verdachte, [aangever], een geslaagd beroep op noodweer toekwam, terwijl de andere twee verdachten niet in aanmerking kwamen voor deze verdediging. De rechtbank sprak de derde verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, maar veroordeelde [verdachte] voor medeplegen van poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een werkstraf op van 160 uren, waarbij rekening werd gehouden met de rol van de verdachte in de escalatie van het geweld. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweer en putatief noodweer, omdat er geen sprake was van een verontschuldigbare dwaling van de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van het gebruik van geweld en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/238422-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2006] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzittingen van 7 januari 2025 en 1 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsman, mr. M.J. Schimmel, advocaat te Bussum, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft verder op de terechtzitting van 7 januari 2025 kennisgenomen van wat de deskundige mevrouw N. de Wit, raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat [verdachte] :
feit 1:
op 16 december 2023 te Bussum samen met een ander heeft geprobeerd om aan [aangever] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:
op 16 december 2023 te Bussum openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde omdat [verdachte] geen (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [aangever] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vaststelling van de feiten
Op 16 december 2023 vond er in Bussum een gevecht plaats waarbij [aangever] (hierna: [aangever] ) het opnam tegen [verdachte] en [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Wat in ieder geval vast staat is dat het gevecht eindigt als [aangever] door [medeverdachte] in zijn zij wordt gestoken met een mes, nadat [verdachte] heeft geroepen “steek hem”. Over wat daaraan is voorafgegaan lopen de verklaringen uiteen.
Op de dag voorafgaand aan dit incident vond een korte confrontatie plaats tussen [aangever] en [medeverdachte] , die waarschijnlijk de aanleiding is geweest voor het gevecht op 16 december 2023. Het dossier bevat met betrekking tot het incident op 16 december 2023 geen objectieve bewijsmiddelen, zoals camerabeelden. De rechtbank zal haar oordeel daarom moeten baseren op de verschillende verklaringen van de drie betrokkenen. Op basis van deze verklaringen en overige bevindingen in het dossier komt de rechtbank tot de volgende conclusies over wat wel en niet vastgesteld kan worden.
Wie begon?
[verdachte] en [medeverdachte] bevonden zich op straat in de buurt van de [medeverdachte] Heijn in Bussum toen ze [aangever] zagen lopen. [verdachte] wilde [aangever] aanspreken over het incident van de dag ervoor. [aangever] beweert dat hij als eerste werd geslagen, terwijl [verdachte] en [medeverdachte] aangeven dat [verdachte] door [aangever] als eerste werd geslagen, waardoor [verdachte] kort zijn bewustzijn verloor. [aangever] heeft in zijn verklaringen verschillend verklaard over de eerste klap en of hij deze al dan niet kon ontwijken. De verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] vertonen ook verschillen, zowel ten opzichte van elkaar als ten opzichte van hun eigen eerdere verklaringen. Dit betreft onder andere de vraag of er al dan niet woorden zijn uitgewisseld voorafgaand aan de eerste klap en of [aangever] [verdachte] al dan niet heeft geduwd voorafgaand aan de eerste klap. Vanwege deze tegenstrijdige verklaringen kan de rechtbank niet vaststellen wie als eerste fysiek geweld heeft gebruikt. Evenmin kan de rechtbank, gelet op het voorgaande, vaststellen of [verdachte] daadwerkelijk zijn bewustzijn heeft verloren door een eventuele eerste harde klap van [aangever] . Bij [verdachte] is geen letsel aan het hoofd vastgesteld ter ondersteuning voor het gegeven dat een dergelijke klap door [aangever] is uitgedeeld, en alleen op basis van de uiteenlopende verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] kan niet worden bewezen dat [verdachte] (door het toedoen van [aangever] ) zodanig is geslagen dat hij zijn bewustzijn heeft verloren.
Wat kan wel worden vastgesteld?
[aangever] heeft verklaard dat hij, na de confrontatie met [verdachte] , door [medeverdachte] in zijn gezicht is geslagen. [1] [medeverdachte] heeft zelf ook verklaard dat hij [aangever] in zijn gezicht heeft geslagen, terwijl hij hem vasthield bij zijn capuchon. [2] [medeverdachte] heeft daarnaast ook verklaard dat hij [aangever] eerder sloeg dan dat [aangever] hem sloeg. [3] [aangever] heeft consistent verklaard dat hij in reactie op het slaan van [medeverdachte] hem heeft weggeduwd. [4]
[verdachte] heeft als gevolg van het incident bijtwondjes op zijn pols opgelopen. De moeder van [verdachte] heeft op de dag na het incident foto’s met de politie gedeeld waarop deze bijtwondjes zichtbaar zijn. [verdachte] heeft verklaard dat, terwijl hij [aangever] van achteren in een wurggreep nam en hield, hij door [aangever] in zijn pols is gebeten. [5] [aangever] heeft kort na het incident, op 16 en 17 december 2023, en ook op 8 januari 2024 consistent verklaard dat hij inderdaad door [verdachte] in een wurggreep is gehouden. [6]
Nadat [aangever] [verdachte] in de pols beet, zijn ze beiden op de grond terechtgekomen. [aangever] heeft verklaard dat hij vervolgens trappen en klappen voelde van [medeverdachte] . [7] [medeverdachte] bekent dat hij [aangever] heeft geschopt en geslagen, maar dit deed om [aangever] van [verdachte] af te krijgen. [8] Volgens [medeverdachte] hield [aangever] [verdachte] vast, maar deze bewering vindt geen steun in het dossier. [verdachte] stelt juist dat hij degene was die op dat moment [aangever] vasthield, omdat hij niet wilde dat [aangever] loskwam. [9]
[aangever] heeft op 13 januari 2025 tegenover de rechter-commissaris een verklaring afgelegd die op een aantal essentiële onderdelen verschilt van zijn eerdere verklaringen. [aangever] verklaart op 13 januari 2025 voor het eerst dat hij van [verdachte] twee vuistslagen heeft gekregen, waarbij de tweede vuistslag heeft geleid tot een bloedneus. Ook verklaart [aangever] op 13 januari 2025 voor het eerst dat juist hij [verdachte] in een wurggreep heeft gehouden, in plaats van andersom, terwijl dat gelet op het hiervoor overwogen omtrent de beet, niet kan kloppen. De rechtbank gaat uit van de verklaringen van [aangever] op 16 en 17 december 2023 en 8 januari 2024. Deze verklaringen zijn kort na het incident afgelegd en zijn naar het oordeel van de rechtbank consistent. De verklaring van [aangever] op 13 januari 2025 wordt daarom terzijde geschoven.
Het gevecht wordt tot slot beëindigd wanneer [medeverdachte] [aangever] in zijn linkerzij steekt met een vlindermes, nadat [verdachte] richting [medeverdachte] roept:
‘steek hem, steek hem!’.
De rechtbank gaat derhalve uit van de volgende feiten:
  • na een eerste confrontatie tussen [aangever] en [verdachte] , slaat [medeverdachte] [aangever] in zijn gezicht en duwt [aangever] [medeverdachte] weg;
  • [aangever] wordt vervolgens in de wurggreep genomen en gehouden door [verdachte] waarop [aangever] hem in zijn pols bijt;
  • [aangever] en [verdachte] vallen op de grond, waarna [medeverdachte] tegen [aangever] aanschopt en slaat. [verdachte] houdt [aangever] vast;
  • vervolgens roept [verdachte] tegen [medeverdachte] om [aangever] te steken en tot slot steekt [medeverdachte] [aangever] met een vlindermes in zijn linkerzij.
4.3.2
Vrijspraak feit 2
Zoals hiervoor overwogen kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat [verdachte] zelf het onder feit 2 tenlastegelegde geweld tegen [aangever] heeft gepleegd. De rechtbank is wel van oordeel dat kan worden vastgesteld dat [medeverdachte] deze geweldshandelingen heeft gepleegd.
Voor een veroordeling voor openlijke geweldpleging is vereist dat [verdachte] opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad. Het opzet van [verdachte] op het geweld van [medeverdachte] tegen [aangever] moet blijken uit een eigen gedraging, die een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Een dergelijke bijdrage zou in dit geval het in de wurggreep houden van [aangever] door [verdachte] kunnen zijn. Deze geweldshandeling, of enig ander geweldshandeling gepleegd door [verdachte] , is echter niet in de tenlastelegging van feit 2 opgenomen. Ook is het steken van [medeverdachte] niet als geweldshandeling in de tenlastelegging van feit 2 opgenomen, waardoor het roepen van [verdachte] om [aangever] te steken niet als bijdrage voor de wel onder feit 2 tenlastegelegde geweldshandelingen kan worden beschouwd.
De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat [verdachte] een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het uitgeoefende geweld van [medeverdachte] zoals tenlastegelegd en zal [verdachte] dan ook vrijspreken van de openlijke geweldpleging.
4.3.3
Bewijsmiddelen feit 1 [10]
Uit de
aangifte van [aangever] [11] van 16 december 2023 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 16 december 2023 te Bussum zag ik twee jongens staan. Ik zag dat jongen 1 op mij af liep. Ik zag dat jongen 2 ook erbij kwam. Ik zag dat jongen 1 mij van achter in een nek-klem probeerde te zetten. Ik liep achteruit en viel op de grond met jongen 1. Ik hoorde jongen 1 zeggen 'steek hem, steek hem'. Ik voelde in mijn linkerzij iets scherps mijn lichaam ingaan.
Uit een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een
brief van Huisartsenpraktijk Bussum [12] van 20 december 2023 volgt, zakelijk weergegeven:
[aangever] bezocht op 16 december 2023 de Spoedeisende Hulp. Primary survey (primair onderzoek): links boven de bekkenkam een insteek verwonding van 2 cm groot.
[verdachte]heeft in een
verhoor als getuige [13] op 16 december 2023 onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 16 december 2023 in Bussum zag ik dat [medeverdachte] en [aangever] aan het vechten waren. Ik heb [aangever] van achteren bij zijn nek vastgepakt in een soort wurggreep. Ik heb naar [medeverdachte] geroepen "steek hem steek hem". Ik weet dat [medeverdachte] een mes heeft. Ik hoorde [aangever] roepen "au au". Ik zag bloed bij [aangever] aan zijn linker zij.
Uit de
aangifte van [verdachte] [14] van 17 december 2023 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 16 december 2023 in Bussum pakte ik [aangever] vast door mijn arm om zijn nek heen te
slaan en hem naar achteren te trekken. Hierbij viel ik samen met [aangever] op de grond. Ik hield hem daarbij strak vast met mijn arm. Ik wilde niet dat hij los kwam. Ik riep tegen [medeverdachte] dat hij [aangever] moest steken. Kennelijk deed [medeverdachte] dat ook, want ik hoorde [aangever] AU roepen.
Uit
het politieverhoor van [medeverdachte] [15] van 17 december 2023 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 16 december 2023 zag ik [aangever] . Het gevecht begon. Ik heb een mes uit mijn tas gepakt en ik heb [aangever] geprikt in zijn zij. [verdachte] riep: ‘steek hem, steek hem!’.
Verbalisant [verbalisant] heeft in een
proces-verbaal forensisch onderzoek persoon [16] van 17 december 2023 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Het mes betrof een vlindermes van totaal ongeveer 20 cm lang.
4.3.4
Bewijsoverwegingen
Aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel
[medeverdachte] heeft tijdens het gevecht een mes ter hand genomen en met dit mes [aangever] in de linkerzij gestoken. Hoewel [aangever] relatief gering fysiek letsel heeft opgelopen, kunnen de gedragingen van [medeverdachte] naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Immers blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte] doelbewust een mes uit zijn tas heeft gepakt en vervolgens [aangever] gedurende een gevecht in de linkerzij heeft gestoken. Naar algemene ervaringsregels roept het steken tijdens een gevecht de aanmerkelijke kans in het leven dat vitale organen worden geraakt. Zeker met het gebruikte mes, een scherp vlindermes van ongeveer 20 centimeter lang.
Nu het algemene ervaringsregels betreffen, heeft eenieder – en dus ook [verdachte] – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. [verdachte] heeft tijdens het gevecht tegen [medeverdachte] geroepen dat hij [aangever] moest steken. De rechtbank is van oordeel dat uit deze gedraging blijkt dat [verdachte] de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat [verdachte] die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Medeplegen
Voor bewezenverklaring van het medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking en dat [verdachte] een actieve en significante rol in het geheel heeft gehad. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
[verdachte] wist dat [medeverdachte] in het bezit was van een mes en heeft [medeverdachte] bewust aangemoedigd gebruik te maken van zijn mes. [verdachte] droeg hiermee bij aan de besluitvorming van de aanval. Tevens hield [verdachte] [aangever] op dat moment vast. [verdachte] heeft hierdoor een wezenlijke bijdrage geleverd die het misdrijf gemakkelijk heeft gemaakt, door er aan bij te dragen dat [aangever] niet aan de messteek zou kunnen ontkomen.
De rechtbank beschouwt dit gezamenlijk optreden van [verdachte] en [medeverdachte] als een nauwe en bewuste samenwerking, zodat sprake is van medeplegen, en acht zowel de opzet op de samenwerking als de opzet op de poging tot zware mishandeling van [aangever] daarmee bewezen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het onder 1 tenlastegelegde heeft gepleegd, zoals hierna in rubriek 5 is omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
feit 1:
op 16 december 2023 te Bussum, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever] eenmaal met een mes in de linkerzij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Beroep op (putatief) noodweer(exces)
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat [verdachte] zich op geen moment in een noodweerscenario bevond.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor beide feiten ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat [verdachte] een geslaagd beroep op noodweer, noodweerexces, dan wel putatief noodweer(exces) toekomt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer(exces)
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat het begane feit geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank gaat uit van de feiten zoals deze onder rubriek 4.3.1 zijn omschreven. De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat [aangever] voorafgaand aan het steekincident fysiek geweld tegen [verdachte] heeft gebruikt. [verdachte] legt aan zijn beroep op (putatief) noodweer(exces) in het bijzonder ook ten grondslag dat [aangever] hem bewusteloos heeft geslagen. Die feitelijke grondslag is echter zoals is overwogen niet aannemelijk geworden. De rechtbank heeft wel vastgesteld dat [verdachte] , zoals hij ook zelf heeft verklaard, [aangever] in bedwang hield en vervolgens richting [medeverdachte] heeft geroepen [aangever] te steken. [verdachte] heeft zich derhalve zelf in deze situatie gebracht. Hij hield [aangever] vast en niet andersom. Hij had geen enkele reden tot het vastnemen en – houden van [aangever] nu [medeverdachte] heeft verklaard dat hij zich gedistantieerd had van het gevecht. [verdachte] was tot slot ook niet gerechtvaardigd om in die situatie [medeverdachte] aan te sporen [aangever] met een mes te steken. [verdachte] kon [aangever] loslaten en zichzelf distantiëren van de situatie waarin hij zichzelf had gebracht.
De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer. Omdat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.
Putatief noodweer(exces)
Tot slot moet de rechtbank de vraag beantwoorden of sprake was van een verontschuldigbare dwaling van [verdachte] , bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Uit de vastgestelde feitelijke toedracht kan niet worden afgeleid dat er omstandigheden waren waardoor [verdachte] redelijkerwijs kon en mocht denken dat er een (dreigende) noodweersituatie was waar hij zich tegen moest verdedigen. Door de verdediging is ook niet nader onderbouwd waarom daarvan sprake zou zijn geweest. Het beroep op putatief noodweer wordt daarom ook verworpen. Nu er geen putatieve noodweersituatie bestond, kan er ook geen sprake zijn van putatief noodweerexces.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het beroep op (putatief) noodweer(exces). Er is verder ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 1:
medeplegen van poging tot zware mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij een eventuele straf rekening te houden met de meewerkende proceshouding van [verdachte] , het positieve rapport van de Raad over [verdachte] en het feit dat [verdachte] niet opnieuw in aanraking is geweest met politie of justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het feit
[verdachte] en [medeverdachte] hebben tijdens een gevecht buiten alle proporties besloten [aangever] met een mes te steken. [verdachte] hield [aangever] vast, waardoor [medeverdachte] hem gemakkelijk kon steken. [verdachte] wist dat [medeverdachte] in het bezit was van een mes en heeft hem aangezet om [aangever] te steken. Het idee om [aangever] neer te steken kwam dan ook van [verdachte] . [verdachte] zegt dat hij uit angst tegen [medeverdachte] heeft geroepen dat hij moest steken, maar terwijl [verdachte] dit riep, was hij juist de bovenliggende partij en hield hij [aangever] in bedwang.
Het is evident dat het aanwezig hebben en trekken van messen in onze samenleving in geen enkele situatie acceptabel is, wat hier ook de aanleiding voor is geweest. [verdachte] dient zich te realiseren dat hij de algemene gevoelens van veiligheid in de samenleving heeft aangetast, in het bijzonder die van [aangever] . [aangever] zal mogelijk nog langere tijd het gevoel hebben dat hij op zijn hoede moet zijn voor onverwachte en gevaarlijke situaties als deze.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende [verdachte] van 4 december 2024, waaruit volgt dat [verdachte] niet eerder in aanraking is gekomen met politie of justitie;
- een advies van de Raad van 2 januari 2025.
Het advies van de Raad
De Raad adviseert om een deels voorwaardelijke en deels onvoorwaardelijke
werkstraf op te leggen. Ondanks de ernst van de verdenking, adviseert de Raad geen voorwaardelijke jeugddetentie gelet op het zeer lage recidiverisico.
Op te leggen straf
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank met name gelet op wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank wijkt bij de straftoemeting in strafverzwarende zin af van de eis van de officier van justitie, omdat zij meer gewicht hecht aan de rol van [verdachte] in het geweld. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel [verdachte] niet het mes heeft vastgehouden, zijn actieve rol – door te roepen
‘steek hem, steek hem!’– een aanzienlijke bijdrage heeft geleverd aan de escalatie van het geweld. Geweld dat eigenlijk al gestopt was toen [medeverdachte] zich had gedistantieerd van het gevecht.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel niet noodzakelijk is, gezien het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde – waarbij [verdachte] sindsdien niet opnieuw in aanraking is gekomen met politie of justitie – en de lage kans op recidive. Alles overwegende legt de rechtbank aan [verdachte] op taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uren.

9.BENADEELDE PARTIJ

Op de zitting van 1 april 2025 heeft de raadsvrouw van [aangever] , mr. De Kroon, advocaat te Hilversum, verzocht of de vordering van haar cliënt in de zaak van [verdachte] kan worden gevoegd. Deze vordering was eerder ingediend in de zaak van de medeverdachte, maar niet in de zaak van [verdachte] , ook niet tijdens de terechtzitting van 7 januari 2025.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een vordering benadeelde partij ter terechtzitting nog kan worden gevoegd en de vordering voor het overige niet ingewikkeld is.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen kennis kunnen nemen van de vordering en kan zich daar derhalve niet meer tijdig op voorbereiden. Aanhouding van de zaak zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft tijdens de zitting van 1 april 2025 het verzoek van de raadsvrouw om de vordering in deze zaak te voegen, afgewezen. De behandeling van de vordering leverde immers een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank overweegt dat een vordering door de benadeelde partij tot aan het requisitoir van de officier van justitie ter terechtzitting kan worden ingediend. Dat betekent echter niet dat de rechtbank in alle gevallen dan ook moet overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van die vordering of dat van de verdediging verwacht kan worden daar altijd zonder (voldoende) voorbereidingstijd op te reageren. De benadeelde partij vraagt bovendien om een hoog geldbedrag, waarbij het noodzakelijk is dat daar uitgebreid over kan worden gepraat. Dat was, gelet op de beperkte zittingstijd van de rechtbank, niet mogelijk.
De raadsvrouw heeft geen vordering ingediend en alleen verzocht of de vordering mocht worden ingediend. Aangezien zij zich bij het besluit om de vordering niet in behandeling te nemen heeft neergelegd en vrijwillig, op verzoek van de rechtbank, de zittingszaal heeft verlaten (omdat de behandeling van de zaak achter gesloten deuren plaatsvond), hoeft de rechtbank geen beslissing te nemen over de vordering.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77m, 77n en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 1 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte] strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit
een werkstraf van 160 uren;
- beveelt dat voor het geval [verdachte] de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
80 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Loots, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman, (kinder)rechter, en T. van Haaren-Paulus, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.L. Sterkenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 april 2025.
De jongste rechter en de voorzitter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 16 december 2023 te Bussum, gemeente Gooise Meren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever] eenmaal met een mes in de linkerzij, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hij op of omstreeks 16 december 2023 te Bussum, gemeente Gooise Meren openlijk, te weten, op/nabij de Koekoeklaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever] , door
- die [aangever] meermalen, althans eenmaal, met kracht met gebalde vuist tegen het hoofd te slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen (overige delen van) het lichaam van die [aangever] te trappen/schoppen.

Voetnoten

1.Pagina’s 9 en 10 van het dossier.
2.Pagina 81 van het dossier.
3.Pagina 3 van proces-verbaal verhoor getuige [medeverdachte] bij de rechter-commissaris van 13 januari 2025.
4.Pagina 10, 38 en 103 van het dossier.
5.Pagina’s 53, 95 en 96 van het dossier.
6.Pagina’s 10, 38 en 105 van het dossier.
7.Pagina 106 van het dossier.
8.Pagina 81 van het dossier.
9.Pagina 95 van het dossier.
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 maart 2024, genummerd PL0900-2024011782, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 109. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
11.Pagina’s 9 en 10.
12.Pagina’s 15 en 16.
13.Pagina’s 52 en 53.
14.Pagina’s 95 en 96.
15.Pagina’s 81 en 82.
16.Pagina’s 41 en 42.