4.3Het oordeel van de rechtbank
Vaststelling van de feiten
Op 16 december 2023 vond er in Bussum een gevecht plaats waarbij [verdachte] het opnam tegen [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). Wat in ieder geval vast staat is dat het gevecht eindigt als [verdachte] door [slachtoffer 2] in zijn zij wordt gestoken met een mes, nadat [slachtoffer 1] heeft geroepen “steek hem”. Over wat daaraan is voorafgegaan lopen de verklaringen uiteen.
Op de dag voorafgaand aan dit incident vond een korte confrontatie plaats tussen [verdachte] en [slachtoffer 2] , die waarschijnlijk de aanleiding is geweest voor het gevecht op 16 december 2023. Het dossier bevat met betrekking tot het incident op 16 december 2023 geen objectieve bewijsmiddelen, zoals camerabeelden. De rechtbank zal haar oordeel daarom moeten baseren op de verschillende verklaringen van de drie betrokkenen. Op basis van deze verklaringen en de overige bevindingen in het dossier komt de rechtbank tot de volgende conclusies.
Wie begon?
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bevonden zich op straat in de buurt van de [winkel] in Bussum toen ze [verdachte] zagen lopen. [slachtoffer 1] wilde [verdachte] aanspreken over het incident van de dag ervoor. [verdachte] beweert dat hij als eerste werd geslagen, terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangeven dat [slachtoffer 1] door [verdachte] als eerste werd geslagen, waardoor [slachtoffer 1] kort zijn bewustzijn verloor. [verdachte] heeft in zijn verklaringen verschillend verklaard over de eerste klap en of hij deze al dan niet kon ontwijken. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vertonen ook verschillen, zowel ten opzichte van elkaar als ten opzichte van hun eigen eerdere verklaringen. Dit betreft onder andere de vraag of er al dan niet woorden zijn uitgewisseld voorafgaand aan de eerste klap en of [verdachte] [slachtoffer 1] al dan niet heeft geduwd voorafgaand aan de eerste klap. Vanwege deze tegenstrijdige verklaringen kan de rechtbank niet vaststellen wie als eerste fysiek geweld heeft gebruikt. Evenmin kan de rechtbank, gelet op het voorgaande, vaststellen of [slachtoffer 1] daadwerkelijk zijn bewustzijn heeft verloren door een eventuele eerste harde klap van [verdachte] . Bij [slachtoffer 1] is geen letsel aan het hoofd vastgesteld ter ondersteuning voor het gegeven dat een dergelijke klap door [verdachte] is uitgedeeld, en alleen op basis van de uiteenlopende verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kan niet worden bewezen dat [slachtoffer 1] (door het toedoen van [verdachte] ) zodanig is geslagen dat hij zijn bewustzijn heeft verloren.
Wat kan wel worden vastgesteld?
[verdachte] heeft verklaard dat hij, na de confrontatie met [slachtoffer 1] , door [slachtoffer 2] in zijn gezicht is geslagen.[slachtoffer 2] heeft zelf ook verklaard dat hij [verdachte] in zijn gezicht heeft geslagen, terwijl hij hem vasthield bij zijn capuchon.[slachtoffer 2] heeft daarnaast ook verklaard dat hij [verdachte] eerder sloeg dan dat [verdachte] hem sloeg.[verdachte] heeft consistent verklaard dat hij in reactie op het slaan van [slachtoffer 2] hem heeft weggeduwd.
[slachtoffer 1] heeft als gevolg van het incident bijtwondjes op zijn pols opgelopen. De moeder van [slachtoffer 1] heeft op de dag na het incident foto’s met de politie gedeeld waarop deze bijtwondjes zichtbaar zijn. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat, terwijl hij [verdachte] van achteren in een wurggreep nam en hield, hij door [verdachte] in zijn pols is gebeten.[verdachte] heeft kort na het incident, op 16 en 17 december 2023, en ook op 8 januari 2024 consistent verklaard dat hij inderdaad door [slachtoffer 1] in een wurggreep is gehouden.Tijdens de zitting verklaarde [verdachte] echter dat hij juist [slachtoffer 1] in een wurggreep had gehouden, maar de rechtbank gaat aan deze verklaring voorbij. [verdachte] heeft kort na het incident meerdere keren consistent verklaard over de situatie, en op zitting wilde hij zijn verklaring beknopt houden, omdat hij al meerdere keren eerder een verklaring had afgelegd. Bovendien is het onlogisch dat [verdachte] zou verklaren dat hij zelf [slachtoffer 1] in een wurggreep had vastgegrepen, gelet op de bijtwondjes op de pols van [slachtoffer 1] .
Nadat [verdachte] [slachtoffer 1] in de pols beet, zijn ze beiden op de grond terechtgekomen. [verdachte] heeft verklaard dat hij vervolgens trappen en klappen voelde van [slachtoffer 2] .[slachtoffer 2] bekent dat hij [verdachte] heeft geschopt en geslagen, maar dit deed om [verdachte] van [slachtoffer 1] af te krijgen.Volgens [slachtoffer 2] hield [verdachte] [slachtoffer 1] vast, maar deze bewering vindt geen steun in het dossier. [slachtoffer 1] stelt juist dat hij degene was die op dat moment [verdachte] vasthield, omdat hij niet wilde dat [verdachte] loskwam.
Het gevecht wordt tot slot beëindigd wanneer [slachtoffer 2] [verdachte] in zijn linkerzij steekt met een vlindermes, nadat [slachtoffer 1] richting [slachtoffer 2] roept: ‘
steek hem, steek hem!’.
De rechtbank gaat derhalve uit van de volgende feiten:
- na een eerste confrontatie tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] , slaat [slachtoffer 2] [verdachte] in zijn gezicht en duwt [verdachte] [slachtoffer 2] weg;
- [verdachte] wordt vervolgens in de wurggreep genomen en gehouden door [slachtoffer 1] waarop [verdachte] hem in zijn pols bijt;
- [verdachte] en [slachtoffer 1] vallen op de grond, waarna [slachtoffer 2] tegen [verdachte] aanschopt en slaat. [slachtoffer 1] houdt [verdachte] vast;
- vervolgens roept [slachtoffer 1] tegen [slachtoffer 2] om [verdachte] te steken en tot slot steekt [slachtoffer 2] [verdachte] met een vlindermes in zijn linkerzij.
Vrijspraak feit 1
De ten laste gelegde geweldshandelingen van feit 1 tegen [slachtoffer 1] bestaan uit hem eenmaal met kracht tegen het hoofd slaan (de klap waardoor [slachtoffer 1] kort zijn bewustheid zou hebben verloren) en hem te bijten. Gelet op de feiten die de rechtbank hiervoor heeft kunnen vaststellen kan de rechtbank niet oordelen dat [verdachte] [slachtoffer 1] een klap tegen het hoofd heeft gegeven, zodat [verdachte] voor dat deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Wel kan worden bewezen dat [verdachte] in de pols van [slachtoffer 1] heeft gebeten.
Noodweer
Ingevolge artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht dient voor een geslaagd beroep op noodweer sprake te zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
De rechtbank is op basis van het dossier van oordeel dat op het moment dat [verdachte] [slachtoffer 1] beet, sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lichaam van [verdachte] . Er was geen reden voor [slachtoffer 1] om [verdachte] in een wurggreep te houden. Op dat moment was het geweld tussen [verdachte] en [slachtoffer 2] al gestopt doordat [verdachte] [slachtoffer 2] had weggeduwd. Naar het oordeel van de rechtbank bevond [verdachte] zich derhalve in een situatie waarin hij zich mocht verdedigen. [verdachte] werd immers in de wurggreep gehouden, terwijl [slachtoffer 2] , die hem daarvoor al had geslagen, nog voor gevaar kon zorgen. De rechtbank acht de reactie van [verdachte] dan ook noodzakelijk (subsidiariteitsvereiste) en tevens geboden (proportionaliteitsvereiste) in de gegeven omstandigheden. [verdachte] kon zich ook niet aan de aanranding onttrekken. Gelet op het voorgaande komt [verdachte] een geslaagd beroep op noodweer toe, hetgeen leidt tot een vrijspraak van het tenlastegelegde.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank stelt vast dat het dossier met de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op zich wettig bewijs bevat waarmee vast gesteld zou kunnen worden dat [verdachte] [slachtoffer 2] heeft geslagen. Overtuigend is dit bewijs voor de rechtbank niet. Want op welke manier en wanneer [verdachte] heeft geslagen is voor de rechtbank, gelet op de steeds veranderende verklaringen van de drie betrokkenen, onduidelijk gebleven. Omdat voorts bij [slachtoffer 2] geen letsel is geconstateerd en [slachtoffer 2] wisselend heeft verklaard over de aard en pijn van zijn letsel, ontbreekt bij de rechtbank de overtuiging dat [verdachte] [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
Conclusie
De rechtbank spreekt [verdachte] integraal vrij van het tenlastegelegde.