ECLI:NL:RBMNE:2025:1740

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
16/237250-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee verdachten na vechtpartij met mes waarbij derde verdachte vrijgesproken wordt op basis van noodweer

Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee verdachten, die betrokken waren bij een vechtpartij op 16 december 2023 in Bussum. Tijdens deze vechtpartij werd een derde verdachte met een mes in zijn zij gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de derde verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, terwijl de andere twee verdachten zijn veroordeeld. De rechtbank kon niet vaststellen wie als eerste geweld heeft gebruikt, maar concludeerde dat de derde verdachte in een noodweersituatie verkeerde. De rechtbank heeft de feiten en verklaringen van de betrokkenen zorgvuldig gewogen, waarbij tegenstrijdigheden in de verklaringen zijn opgemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de handelingen van de verdachten, met name het steken met een mes, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrachten. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een gedragsinterventie. Daarnaast is de benadeelde partij, die als gevolg van de mishandeling schade heeft geleden, in het gelijk gesteld voor een immateriële schadevergoeding van € 1.000,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/237250-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte of [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 januari 2025 en 1 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. F. van Seventer, advocaat te Bussum, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van wat mr. H. de Kroon, advocaat te Hilversum, namens de benadeelde partij [aangever] naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1 primair:
op 16 december 2023 te Bussum samen met een ander heeft geprobeerd om aan [aangever] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem eenmaal met een mes in de linkerzij te steken;
subsidiair tenlastegelegdals mishandeling
feit 2:
op 16 december 2023 te Bussum [aangever] heeft mishandeld door hem (meermalen) tegen het hoofd te slaan en/of (meermalen) te trappen/schoppen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde, omdat de opzet op zwaar lichamelijk letsel niet kan worden bewezen. Ook heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 primair vrijspraak bepleit voor het bestandsdeel medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vaststelling van de feiten
Op 16 december 2023 vond er in Bussum een gevecht plaats waarbij [aangever] (hierna: [aangever] ) het opnam tegen [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en [verdachte] . Wat in ieder geval vast staat is dat het gevecht eindigt als [aangever] door [verdachte] in zijn zij wordt gestoken met een mes, nadat [medeverdachte] heeft geroepen “steek hem”. Over wat daaraan is voorafgegaan lopen de verklaringen uiteen.
Op de dag voorafgaand aan dit incident vond een korte confrontatie plaats tussen [aangever] en [verdachte] , die waarschijnlijk de aanleiding is geweest voor het gevecht op 16 december 2023. Het dossier bevat met betrekking tot het incident op 16 december 2023 geen objectieve bewijsmiddelen, zoals camerabeelden. De rechtbank zal haar oordeel daarom moeten baseren op de verschillende verklaringen van de drie betrokkenen. Op basis van deze verklaringen en overige bevindingen in het dossier komt de rechtbank tot de volgende conclusies over wat wel en niet vastgesteld kan worden.
Wie begon?
[medeverdachte] en [verdachte] bevonden zich op straat in de buurt van de Albert Heijn in Bussum toen ze [aangever] zagen lopen. [medeverdachte] wilde [aangever] aanspreken over het incident van de dag ervoor. [aangever] beweert dat hij als eerste werd geslagen, terwijl [medeverdachte] en [verdachte] aangeven dat [medeverdachte] door [aangever] als eerste werd geslagen, waardoor [medeverdachte] kort zijn bewustzijn verloor. [aangever] heeft in zijn verklaringen verschillend verklaard over de eerste klap en of hij deze al dan niet kon ontwijken. De verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] vertonen ook verschillen, zowel ten opzichte van elkaar als ten opzichte van hun eigen eerdere verklaringen. Dit betreft onder andere de vraag of er al dan niet woorden zijn uitgewisseld voorafgaand aan de eerste klap en of [aangever] [medeverdachte] al dan niet heeft geduwd voorafgaand aan de eerste klap. Vanwege deze tegenstrijdige verklaringen kan de rechtbank niet vaststellen wie als eerste fysiek geweld heeft gebruikt. Evenmin kan de rechtbank, gelet op het voorgaande, vaststellen of [medeverdachte] daadwerkelijk zijn bewustzijn heeft verloren door een eventuele eerste harde klap van [aangever] . Bij [medeverdachte] is geen letsel aan het hoofd vastgesteld ter ondersteuning voor het gegeven dat een dergelijke klap door [aangever] is uitgedeeld, en alleen op basis van de uiteenlopende verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] kan niet worden bewezen dat [medeverdachte] (door het toedoen van [aangever] ) zodanig is geslagen dat hij zijn bewustzijn heeft verloren.
Wat kan wel worden vastgesteld?
[aangever] heeft verklaard dat hij, na de confrontatie met [medeverdachte] , door [verdachte] in zijn gezicht is geslagen. [1] [verdachte] heeft zelf ook verklaard dat hij [aangever] in zijn gezicht heeft geslagen, terwijl hij hem vasthield bij zijn capuchon. [2] [aangever] heeft consistent verklaard dat hij in reactie op het slaan van [verdachte] hem heeft weggeduwd. [3]
[medeverdachte] heeft als gevolg van het incident bijtwondjes op zijn pols opgelopen. De moeder van [medeverdachte] heeft op de dag na het incident foto’s met de politie gedeeld waarop deze bijtwondjes zichtbaar zijn. [medeverdachte] heeft verklaard dat, terwijl hij [aangever] van achteren in een wurggreep nam en hield, hij door [aangever] in zijn pols is gebeten. [4] [aangever] heeft kort na het incident, op 16 en 17 december 2023, en ook op 8 januari 2024 consistent verklaard dat hij inderdaad door [medeverdachte] in een wurggreep is gehouden. [5]
Nadat [aangever] [medeverdachte] in de pols beet, zijn ze beiden op de grond terechtgekomen. [aangever] heeft verklaard dat hij vervolgens trappen en klappen voelde van [verdachte] . [6] [verdachte] bekent dat hij [aangever] heeft geschopt en geslagen, maar dit deed om [aangever] van [medeverdachte] af te krijgen. [7] Volgens [verdachte] hield [aangever] [medeverdachte] vast, maar deze bewering vindt geen steun in het dossier. [medeverdachte] stelt juist dat hij degene was die op dat moment [aangever] vasthield, omdat hij niet wilde dat [aangever] loskwam. [8]
[aangever] heeft op 13 januari 2025 tegenover de rechter-commissaris een verklaring afgelegd die op een aantal essentiële onderdelen verschilt van zijn eerdere verklaringen. [aangever] verklaart op 13 januari 2025 voor het eerst dat hij van [medeverdachte] twee vuistslagen heeft gekregen, waarbij de tweede vuistslag heeft geleid tot een bloedneus. Ook verklaart [aangever] op 13 januari 2025 voor het eerst dat juist hij [medeverdachte] in een wurggreep heeft gehouden, in plaats van andersom, terwijl dat gelet op het hiervoor overwogen omtrent de beet, niet kan kloppen. De rechtbank gaat uit van de verklaringen van [aangever] op 16 en 17 december 2023 en 8 januari 2024. Deze verklaringen zijn kort na het incident afgelegd en zijn naar het oordeel van de rechtbank consistent. De verklaring van [aangever] op 13 januari 2025 wordt daarom terzijde geschoven.
Het gevecht wordt tot slot beëindigd wanneer [verdachte] [aangever] in zijn linkerzij steekt met een vlindermes, nadat [medeverdachte] richting [verdachte] roept:
‘steek hem, steek hem!’.
De rechtbank gaat derhalve uit van de volgende feiten:
  • na een eerste confrontatie tussen [aangever] en [medeverdachte] , slaat [verdachte] [aangever] in zijn gezicht en duwt [aangever] [verdachte] weg;
  • [aangever] wordt vervolgens in de wurggreep genomen en gehouden door [medeverdachte] waarop [aangever] hem in zijn pols bijt;
  • [aangever] en [medeverdachte] vallen op de grond, waarna [verdachte] tegen [aangever] aanschopt en slaat. [medeverdachte] houdt [aangever] vast;
  • vervolgens roept [medeverdachte] tegen [verdachte] om [aangever] te steken en tot slot steekt [verdachte] [aangever] met een vlindermes in zijn linkerzij.
4.3.2
Bewijsmiddelen feit 1 primair en feit 2 [9]
Uit de
aangifte van [aangever] [10] van 16 december 2023 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 16 december 2023 te Bussum zag ik twee jongens staan. Ik zag dat jongen 1 op mij afliep. Ik zag dat jongen 2 ook erbij kwam en mij probeerde te slaan. Ik voelde een klap tegen de rechterkant van mijn gezicht. Ik duwde jongen 2 van mij af. Ik zag dat jongen 1 mij van achter in een nek-klem probeerde te zetten. Ik liep achteruit en viel op de grond met jongen 1. Ik hoorde op een gegeven moment jongen 1 zeggen 'steek hem, steek hem'. Ik voelde in
mijn linkerzij iets scherps mijn lichaam ingaan. Ik voelde pijn.
Uit
het politieverhoor van [aangever] [11] van 8 januari 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
V: Heb je gevoeld dat [verdachte] jou trappen en klappen gaf toen jij op de grond lag?
A: Ja.
Uit een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een
brief van Huisartsenpraktijk Bussum [12] van 20 december 2023 volgt, zakelijk weergegeven:
[aangever] bezocht op 16 december 2023 de Spoedeisende Hulp. Primary survey (primair onderzoek): links boven de bekkenkam een insteek verwonding van 2 cm groot.
Uit
het politieverhoor van [verdachte] [13] van 17 december 2023 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 16 december 2023 zag ik [aangever] . Ik heb [aangever] in zijn gezicht geslagen. Ik sloeg hem met de vuist. Ik bleef [aangever] slaan op zijn gezicht. Ik zag dat [aangever] [medeverdachte] naar de grond trok. Ik probeerde [aangever] van [medeverdachte] af te krijgen door hem te schoppen en te slaan. Ik heb een mes uit mijn tas gepakt en ik heb [aangever] geprikt in zijn zij. [medeverdachte] riep: ‘steek hem, steek hem!’.
[medeverdachte]heeft in een
verhoor als getuige [14] op 16 december 2023 onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 16 december 2023 in Bussum zag ik dat [verdachte] en [aangever] aan het vechten waren. Ik heb [aangever] van achteren bij zijn nek vastgepakt in een soort wurggreep. Ik heb naar [verdachte] geroepen "steek hem steek hem". Ik weet dat [verdachte] een mes heeft. Ik hoorde [aangever] roepen "au au". Ik zag bloed bij [aangever] aan zijn linker zij.
Uit de
aangifte van [medeverdachte] [15] van 17 december 2023 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 16 december 2023 in Bussum pakte ik [aangever] vast door mijn arm om zijn nek heen te
slaan en hem naar achteren te trekken. Hierbij viel ik samen met [aangever] op de grond. Ik hield hem daarbij strak vast met mijn arm. Ik wilde niet dat hij loskwam. Ik riep tegen [verdachte] dat hij [aangever] moest steken. Kennelijk deed [verdachte] dat ook, want ik hoorde [aangever] AU roepen.
Verbalisant [verbalisant] heeft in een
proces-verbaal forensisch onderzoek persoon [16] van 17 december 2023 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Het mes betrof een vlindermes van totaal ongeveer 20 cm lang.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
4.3.3
Bewijsoverwegingen feit 1 primair
Aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel
[verdachte] heeft tijdens het gevecht een mes ter hand genomen en met dit mes [aangever] in de linkerzij gestoken. Hoewel [aangever] relatief gering fysiek letsel heeft opgelopen, kunnen de gedragingen van [verdachte] naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Immers blijkt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] doelbewust een mes uit zijn tas heeft gepakt en vervolgens [aangever] gedurende een gevecht in de linkerzij heeft gestoken. Naar algemene ervaringsregels roept het steken tijdens een gevecht de aanmerkelijke kans in het leven dat vitale organen worden geraakt. Zeker met het gebruikte mes, een scherp vlindermes van ongeveer 20 centimeter lang.
Nu het algemene ervaringsregels betreffen, heeft eenieder – en dus ook [verdachte] – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard.
Medeplegen
Voor bewezenverklaring van het medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking met [verdachte] . [medeverdachte] moet dus een actieve en significante rol in het geheel hebben gehad. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
[medeverdachte] wist dat [verdachte] in het bezit was van een mes en heeft [verdachte] bewust aangemoedigd gebruik te maken van zijn mes. [medeverdachte] droeg hiermee bij aan de besluitvorming van de aanval. Tevens hield [medeverdachte] [aangever] op dat moment vast. [medeverdachte] heeft hierdoor een wezenlijke bijdrage geleverd die het misdrijf gemakkelijk heeft gemaakt, door er aan bij te dragen dat [aangever] niet aan de messteek zou kunnen ontkomen.
De rechtbank beschouwt dit gezamenlijk optreden van [medeverdachte] en [verdachte] als nauwe en bewuste samenwerking, zodat sprake is van medeplegen, en acht zowel de opzet op de samenwerking als de opzet op de poging tot zware mishandeling van [aangever] daarmee bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 primair:
op 16 december 2023 te Bussum, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever] eenmaal met een mes in de linkerzij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
feit 2:
op 16 december 2023 te Bussum, [aangever] heeft mishandeld door
- die [aangever] meermalen met gebalde vuist tegen het hoofd te slaan en
- meermalen, tegen (overige delen van) het lichaam van die [aangever] te schoppen.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Beroep op (putatief) noodweer(exces)

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat [verdachte] zich op geen moment in een noodweerscenario bevond.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat [verdachte] een geslaagd beroep op noodweer, noodweerexces, dan wel putatief noodweer toekomt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer(exces)
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat het begane feit geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank gaat uit van de feiten zoals deze onder rubriek 4.3.1 zijn omschreven. Ten aanzien van de klap die [verdachte] in het gezicht van [aangever] heeft gegeven, merkt de rechtbank op dat dit de eerste geweldshandeling is die is vastgesteld, waardoor geen sprake kan zijn van een noodweersituatie.
In de door de rechtbank vastgestelde feiten is [verdachte] vervolgens door [aangever] weggeduwd. Vervolgens wordt [aangever] door [medeverdachte] van achteren vastgepakt. Op dit moment had [verdachte] zich al onttrokken. Volgens [verdachte] werd [medeverdachte] juist door [aangever] vastgehouden. Die feitelijke grondslag is echter niet aannemelijk geworden, omdat zowel [medeverdachte] als [aangever] verklaren dat [aangever] [medeverdachte] vasthield en niet andersom.
De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer. Omdat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.
Putatief noodweer
Tot slot moet de rechtbank de vraag beantwoorden of sprake was van een verontschuldigbare dwaling van [verdachte] , bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Uit de vastgestelde feitelijke toedracht kan niet worden afgeleid dat er omstandigheden waren waardoor [verdachte] redelijkerwijs kon en mocht denken dat er een (dreigende) noodweersituatie was waar hij zich tegen moest verdedigen. Door de verdediging is ook niet nader onderbouwd waarom daarvan sprake zou zijn geweest. Het beroep op putatief noodweer wordt daarom ook verworpen.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het beroep op (putatief) noodweer(exces). Er is verder ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder feit 1 primair en feit 2 bewezenverklaarde levert volgens de wet op:
De voortgezette handeling van:
medeplegen van poging tot zware mishandeling
en
mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering in haar rapport van 11 december 2024 zijn geadviseerd;
- een taakstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat [verdachte] sinds het tenlastegelegde niet opnieuw in aanraking is gekomen met politie of justitie. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om bij het bepalen van de straf ten gunste van [verdachte] rekening te houden met het feit dat beide feiten deel uitmaken van een voortgezette gebeurtenis. Volgens de verdediging is een voorwaardelijke taakstraf met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden passend.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
[medeverdachte] en [verdachte] hebben tijdens een gevecht buiten alle proporties besloten [aangever] met een mes te steken. [medeverdachte] hield [aangever] vast, waardoor [verdachte] hem gemakkelijk kon steken. Voordat [verdachte] [medeverdachte] met zijn mes stak, bevond hij zich in een situatie waarin hij maar ook [medeverdachte] zich had(den) kunnen distantiëren. In plaats daarvan volgde [verdachte] [medeverdachte] en koos hij voor de aanval. Zijn handelingen gingen alle perken te buiten, en het is slechts door geluk dat het letsel niet ernstiger is geworden.
[verdachte] heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is evident dat het aanwezig hebben en trekken van messen in onze samenleving in geen enkele situatie acceptabel is, wat hier ook de aanleiding voor is geweest. [verdachte] dient zich te realiseren dat hij de algemene gevoelens van veiligheid in de samenleving heeft aangetast, in het bijzonder die van [aangever] . [aangever] zal mogelijk nog langere tijd het gevoel hebben dat hij op zijn hoede moet zijn voor onverwachte en gevaarlijke situaties als deze.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 4 december 2024, waaruit volgt dat hij niet eerder in aanraking is gekomen met politie of justitie;
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 11 december 2024.
Rapportage van Reclassering Nederland
De reclassering adviseert om bij een veroordeling een straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten de meldplicht, deelname aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en een contactverbod met het slachtoffer. De reclassering constateert bij verdachte gebrekkige denkpatronen, onder andere omdat hij meent geen andere keus te hebben gehad dan het slachtoffer met een mes te steken. Er zijn aanwijzingen voor een pro-criminele houding, zoals het feit dat verdachte een confrontatie in de toekomst niet uitsluit en de reclassering een (deels) negatief sociaal netwerk signaleert. Verdachte lijkt zijn leven verder op orde te hebben, volgt een opleiding en zoekt hulp voor zijn schulden.
Op te leggen straf
Voor de rechtbank ligt voor de strafoplegging het zwaartepunt bij de poging zware mishandeling. De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
In tegenstelling tot de officier van justitie acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats. Gelet op het tijdsverloop sinds het tenlastegelegde, waarin verdachte niet opnieuw in aanraking is gekomen met politie of justitie, acht de rechtbank een dergelijke stok achter de deur niet wenselijk en noodzakelijk. Bovendien is verdachte niet eerder veroordeeld. De rechtbank zal wel een deels voorwaardelijke taakstraf opleggen. Enerzijds om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Anderzijds om de noodzakelijk begeleiding en behandeling mogelijk te maken door aan dit voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd te verbinden.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf, voor de duur van 240 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met toepassing van de bijzondere voorwaarden, zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering, passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangever] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.000,-. Dit bedrag bestaat uit € 500,- materiële schade en € 1.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de bepleite vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging primair verzocht de vordering af te wijzen, althans niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair dient de vordering eveneens afgewezen te worden, althans niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze niet is onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank kan niet vaststellen dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde materiële schade heeft geleden. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht een schatting te maken van de geleden materiële schade, maar de rechtbank kan dit niet doen zonder enige onderbouwing. Het is aan de benadeelde partij om toe te lichten waar de materiële schade op ziet en deze nader te onderbouwen met bewijs, maar zij heeft dit nagelaten. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft een benadeelde partij onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als hij lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Dat het slachtoffer door toedoen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen, volgt uit de bewijsmiddelen.
De rechtbank kijkt naar vergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend. Gelet hierop stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op € 1.000,-. Het meer gevorderde wordt door de rechtbank afgewezen.
Totale schade
De rechtbank zal aldus de vordering tot het bedrag van € 1.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 december 2023 tot aan de dag van volledige betaling.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat zowel verdachte als zijn mededader tegenover de benadeelde partij voor het hele toegewezen bedrag aansprakelijk zijn.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [aangever] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 december 2023 tot de dag van volledige betaling. Als verdachte niet betaalt, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling door verdachte en/of zijn mededader die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 56, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
120 dagen hechtenis;
- bepaalt dat van de taakstraf een gedeelte van
80 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
- beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
40 dagen hechtenis;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich, uiterlijk binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd, bij Reclassering Nederland – op het adres Zwarte Woud 2, 3524 SJ te Utrecht – zal melden, en vervolgens zich op afspraken blijft melden zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zal deelnemen aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden of een andere
gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan verdachte zullen worden gegeven zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de heer [aangever] , geboren op [2007] te [geboorteplaats] (Eritrea), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven, met uitzondering van het contactverbod, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [aangever] toe tot een bedrag van € 1.000,-, bestaande uit een vergoeding voor immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [aangever] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2023 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [aangever] wat betreft het gevorderde ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering;
  • wijst de vordering van [aangever] wat betreft het meer gevorderde ten aanzien van de immateriële schade af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 1.000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Loots, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en T. van Haaren-Paulus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.L. Sterkenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 april 2025.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 16 december 2023 te Bussum, gemeente Gooise Meren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever] eenmaal met een mes in de linkerzij, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2023 te Bussum, gemeente Gooise Meren [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] eenmaal met een mes in de linkerzij, althans het lichaam, te steken
feit 2:
hij op of omstreeks 16 december 2023 te Bussum, gemeente Gooise Meren [aangever] heeft mishandeld door
- die [aangever] meermalen, althans eenmaal, met kracht met gebalde vuist tegen het hoofd te slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen (overige delen van) het lichaam van die [aangever] te trappen/schoppen.

Voetnoten

1.Pagina’s 9 en 10 van het dossier.
2.Pagina 81 van het dossier.
3.Pagina 10, 38 en 103 van het dossier.
4.Pagina’s 53, 95 en 96 van het dossier.
5.Pagina’s 10, 38 en 105 van het dossier.
6.Pagina 106 van het dossier.
7.Pagina 81 van het dossier.
8.Pagina 95 van het dossier.
9.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 maart 2024, genummerd PL0900-2024011782, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 109. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
10.Pagina’s 9 en 10.
11.Pagina 106.
12.Pagina’s 15 en 16.
13.Pagina’s 81 tot en met 83.
14.Pagina’s 52 en 53.
15.Pagina’s 95 en 96.
16.Pagina’s 41 en 42.