In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, [verweerster] B.V. De werknemer was sinds 8 november 2019 in dienst op oproepbasis en heeft op 29 januari 2023 aangegeven vanwege gezondheidsklachten voorlopig niet te kunnen werken. De werkgever heeft vervolgens aangegeven de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen, maar de werknemer heeft nooit een bevestiging van deze beëindiging ontvangen. De werknemer verzocht de kantonrechter om te bepalen dat de arbeidsovereenkomst niet was geëindigd en om doorbetaling van haar loon vanaf 1 januari 2023.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 februari 2025 heeft de kantonrechter vastgesteld dat de werkgever niet had voldaan aan haar verplichtingen, zoals het inschakelen van de bedrijfsarts. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst niet was geëindigd, omdat er geen duidelijke en ondubbelzinnige opzegging had plaatsgevonden. De werknemer heeft recht op doorbetaling van 70% van haar loon tijdens ziekte voor een periode van 104 weken. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het loon, vakantiegeld, wettelijke verhoging en wettelijke rente. Tevens is de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van de uitspraak. De werkgever is ook veroordeeld tot het verstrekken van salarisspecificaties en het betalen van de proceskosten.