ECLI:NL:RBMNE:2025:169

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/2671
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake WOZ-beschikking en aanslag onroerendezaakbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente]. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een WOZ-beschikking en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023, welke door de heffingsambtenaar op 31 oktober 2023 was bekendgemaakt. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar inderdaad te laat was ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en deze termijn op 13 december 2023 eindigde. Het bezwaarschrift was pas op 4 januari 2024 ontvangen, wat buiten de termijn viel. De rechtbank concludeerde dat er geen verschoonbare reden was voor de termijnoverschrijding.

Eiseres had ook verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat de behandeltermijn van twee jaar niet was overschreden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd het verzoek van de heffingsambtenaar om de gemachtigde van eiseres te veroordelen in proceskosten afgewezen, omdat er geen sprake was van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J. Wolbrink, in aanwezigheid van griffier C.L. Fix.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2671

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente]

(gemachtigde: B.A. Schras).

Inleiding

1. Met de beschikking van 31 oktober 2023 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [plaats] vastgesteld. Met deze beschikking is aan eiseres als eigenaar van de onroerende zaak in één geschrift ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [gemeente] voor het jaar 2023 opgelegd en bekendgemaakt, waarbij de WOZ-waarde als maatstaf is gehanteerd.
1.1.
In de uitspraak op bezwaar van 29 februari 2023 de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en heeft daarbij ambtshalve overwogen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 16 december 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.
1.4.
De rechtbank heeft op 16 december 2024 nog een stuk ontvangen van eiseres. Omdat dit stuk pas bij de rechtbank is binnengekomen nadat het onderzoek ter zitting is gesloten en het stuk geen aanleiding geeft om het onderzoek te heropenen, wordt dit stuk niet door de rechtbank bij de beoordeling betrokken.

Beoordeling door de rechtbank

2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bezwaar te laat is ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom is het beroep ongegrond. De rechtbank legt haar oordeel hierna verder uit.
3. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. [2] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop dat aanslagbiljet of die beschikking is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3]
3.1.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [4]
Is het aanslagbiljet op de juiste wijze bekendgemaakt?
4. Aan eiseres is met dagtekening 31 oktober 2023 een WOZ-beschikking bekendgemaakt en een aanslag OZB opgelegd. Hiertegen heeft de gemachtigde van eiseres met dagtekening 31 december 2024 bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is op 4 januari 2024 ontvangen door de heffingsambtenaar, dus ruim buiten de termijn van zes weken.
5. De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van eiseres bij e-mail van 8 januari 2024 in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de termijnoverschrijding. De gemachtigde van eiseres heeft de heffingsambtenaar op 8 januari 2024 algemene niet-op de zaak toegespitste e-mail verzonden. Daarin vraagt de gemachtigde van eiseres onder meer aan de heffingsambtenaar waaruit blijkt dat het aanslagbiljet daadwerkelijk is geprint en wanneer deze ter post is bezorgd en met welk postvervoerdersbedrijf. Verder stelt de gemachtigde dat zijn klanten de aanslagbiljetten direct na ontvangst aan hem toesturen en hij dan binnen 24 uur bezwaar maakt. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat zijn cliënt aan hem per e-mail heeft meegedeeld dat het aanslagbiljet pas vier dagen voordat het bezwaarschrift is ingediend, is ontvangen. Dat de aanslag al wel is betaald op 10 november 2024, betekent volgens de gemachtigde van eiseres niet dat het aanslagbiljet ook eerder is ontvangen. De aanslag is namelijk betaald door middel van een automatische incasso.
6. Volgens de heffingsambtenaar is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De dagtekening van het aanslagbiljet is 31 oktober 2023 en gezien de betaling van de aanslag op 10 november 2023 is deze ook door eiseres tijdig ontvangen. De heffingsambtenaar weerspreekt dat geen sprake is geweest van een handmatige overboeking, maar van een automatische incasso. Bij een automatische incasso wordt in acht termijnen afgeschreven, telkens aan het eind van de maand. Hier gaat het om een betaling ter hoogte van de totale aanslag, aan het begin van de maand.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de bekendmaking en de verzending van het aanslagbiljet nu vast is komen te staan dat belanghebbende het exacte bedrag van de aanslag op 10 november 2022 heeft voldaan. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de heffingsambtenaar, vindt de rechtbank niet aannemelijk dat geen sprake is geweest van een handmatige overboeking ter hoogte van de aanslag, maar van een automatische incasso.
Is het bezwaarschrift te laat ingediend?
8. Omdat de dagtekening van het aanslagbiljet 31 oktober 2023 is, eindigde de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 13 december 2023. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar pas op 4 januari 2024 ontvangen. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Ook als de rechtbank ervan uit zou gaan dat eiseres pas op de dag van betaling (10 november 2023) bekend is geworden met de aanslag is het bezwaarschrift niet tijdig ingediend. De gemachtigde van eiseres heeft naast de algemene punten over zijn 24-uurs service en dat hij nooit ziek, zwak of misselijk, wat geen verontschuldigingen zijn voor dit verzuim, geen andere reden gegeven waarom eiseres verschoonbaar te laat bezwaar heeft gemaakt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. De bestreden uitspraak blijft dus in stand. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
10. Eiseres heeft ook verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn. Het uitgangspunt is dat een termijn van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase nog redelijk is. Omdat deze termijn tot de uitspraak van de rechtbank niet is overschreden, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.
11. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank op de zitting verzocht om de gemachtigde van eiseres te veroordelen in zijn proceskosten, ter hoogte van een symbolisch bedrag van € 50,-. De heffingsambtenaar betrekt bij zijn verzoek dat hij uit de stellingen en reacties van de gemachtigde van eiseres opmaakt dat hij de stukken, zoals de uitspraak op bezwaar en het verweerschrift niet heeft gelezen. Als hij dat wel had gedaan, had er een andere, inhoudelijke, discussie gevoerd kunnen worden op de zitting.
12. De rechtbank zal de gemachtigde van eiseres niet veroordelen in de proceskosten van de heffingsambtenaar. De gemachtigde van eiseres is een natuurlijk persoon en dat betekent dat hij alleen in de proceskosten kan worden veroordeeld als sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht [5] . Hoewel de gemachtigde van eiseres in de fase van het vooronderzoek op bedroevende wijze procedeert neemt hij op de zitting wel inhoudelijke standpunten in namens eiseres en is van onredelijk gebruik van procesrecht geen sprake. In de kern komt het er namelijk op neer dat eiseres opkomt tegen de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Dat is op zichzelf niet onredelijk. De kwaliteit van de proceshandelingen van de gemachtigde van eiseres zorgen er daarnaast niet voor dat het inzetten van het rechtsmiddel als zodanig onredelijk of onnodig is. Ook anderszins is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van eiseres. De rechtbank zal eiseres daarom niet veroordelen in de proceskosten van de heffingsambtenaar.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2025 door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 8:75 van de Awb.