ECLI:NL:RBMNE:2025:1680

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/16/589507 / KG ZA 25-72
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen door omwonenden over projectontwikkelaar en vordering tot rectificatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Elvestia Vastgoed Beheer B.V. en twee omwonenden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De eiser, Elvestia Vastgoed, vorderde rectificatie van onrechtmatige uitlatingen die door de gedaagden in een e-mail aan de gemeente en omwonenden waren gedaan. De gedaagden hadden in hun e-mail gesuggereerd dat directe familieleden van de heer [eiser sub 2], bestuurder van Elvestia, criminele contacten hadden in de onder- en vastgoedwereld. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen feitelijke basis was voor deze beschuldiging, waardoor de uitlatingen onrechtmatig waren. De vordering tot rectificatie werd toegewezen ten aanzien van [gedaagde sub 1], die weigerde te rectificeren, terwijl [gedaagde sub 2] al had voldaan aan de vordering. De voorzieningenrechter legde een dwangsom op aan [gedaagde sub 1] voor het geval hij zich niet aan de veroordelingen zou houden. Daarnaast werden de proceskosten toegewezen aan de eiser, met uitzondering van de kosten van [gedaagde sub 2], waarvoor de eiser werd veroordeeld tot betaling.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/589507 / KG ZA 25-72
Vonnis in kort geding van 11 april 2025
in de zaak van

1.ELVESTIA VASTGOED BEHEER B.V.,

gevestigd te Eemnes,
hierna te noemen: Elvestia Vastgoed,
2.
[eiser sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser sub 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: Elvestia c.s.,
advocaat: mr. J.E. van Til en mr. M. Ch. Kaaks,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon,
2.
[gedaagde sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
advocaat: mr. T.J. Roest Crollius.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding en 14 producties van Elvestia c.s.,
- de reactie van [gedaagde sub 1] en 10 producties,
- de 7 producties van [gedaagde sub 2] ,
- de eisvermeerdering van Elvestia c.s.,
- de pleitnota van Elvestia c.s.,
- de pleitnota van [gedaagde sub 2] .
1.2.
Op 28 maart 2025 heeft mr. N.A.J. Purcell, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij was, mede namens Elvestia Vastgoed, de heer [eiser sub 2] (bestuurder en eigenaar) aanwezig, bijgestaan door mr. van Til en mr. Kaaks. Verder waren aanwezig de heer [gedaagde sub 1] en mevrouw [gedaagde sub 2] . Laatstgenoemde werd bijgestaan door mr. Roest Crollius.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft gezegd dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De kern van de zaak

Elvestia c.s. beheert een perceel in [plaats] waarvoor zij ontwikkelingsplannen heeft. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn omwonenden en zijn kritisch over die plannen en plannen van eerder betrokken projectontwikkelaars. Elvestia heeft op 23 januari 2025 alle omwonenden een brief gestuurd waarin staat dat zij contact heeft opgenomen met het COA om een plan te ontwikkelen dat zich richt op de huisvesting van alleenstaande minderjarige asielzoekers. In reactie daarop hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een dag later een e-mailbericht gestuurd aan omwonenden van het terrein en aan de gemeente [gemeente] . Volgens Elvestia c.s. hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onrechtmatige uitlatingen gedaan in dat bericht en zij vordert daarom dat zij een rectificatie sturen en dat het hen verboden wordt om de onrechtmatige uitlatingen te herhalen. [gedaagde sub 2] heeft inmiddels aan deze vorderingen voldaan. [gedaagde sub 1] weigert. In deze procedure krijgt Elvestia c.s. alleen ten aanzien van gedaagde [gedaagde sub 1] gelijk.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang
3.1.
In een kortgedingprocedure is het nodig dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat betekent dat de eisende partij op korte termijn een beslissing nodig heeft van de voorzieningenrechter en de beslissing in een bodemprocedure niet kan afwachten. De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang van Elvestia c.s. voldoende aannemelijk is gemaakt. Als de uitlatingen onrechtmatig zijn, heeft zij er belang bij dat dit zo spoedig mogelijk wordt rechtgezet.
Vordering tot rectificatie
3.2.
Elvestia c.s. stelt dat door de uitlatingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de reputatie van Elvestia Vastgoed en van haar bestuurder [eiser sub 2] zijn geschaad. Bij de beoordeling of de uitlatingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onrechtmatig zijn moet een belangenafweging worden gemaakt. Het gaat daarbij om enerzijds het recht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op vrijheid van meningsuiting en anderzijds het recht van Elvestia c.s. op bescherming tegen ongefundeerde verdachtmakingen. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, zoals de aard van de beschuldiging, de gevolgen van de beschuldiging en de mate waarin de beschuldiging steun vindt in de beschikbare feiten.
3.3.
De uitlating waar het in deze zaak om gaat komt uit het e-mailbericht van 24 januari 2025. Dit bericht is door [gedaagde sub 1] geschreven en is verzonden uit naam van hemzelf en [gedaagde sub 2] . Het gaat om de volgende zin uit dat bericht:
“Daarnaast is het bekend dat directe familieleden van de heer [eiser sub 2] criminele contacten hadden in de onder- en vastgoedwereld, een Bibob-procedure lijkt ons dan ook minimaal noodzakelijk naar de initiatiefnemer.”
3.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] mogen zich kritisch uitlaten tegenover de gemeente en andere omwonenden over de ontwikkelplannen van Elvestia c.s., maar als je zegt dat directe familieleden van de ontwikkelaar van die plannen criminele contacten hadden, is dat duidelijk – in ieder geval potentieel – schadelijk voor Elvestia c.s. Het gaat om een serieuze beschuldiging, en daar moet een feitelijke basis voor zijn.
3.5.
Op de zitting is vastgesteld dat [eiser sub 2] een jongere broer heeft, genaamd [A] . Zo’n twintig jaar geleden werd deze broer in de media in verband gebracht met georganiseerde criminaliteit en vastgoed. [eiser sub 2] heeft evenwel onweersproken gesteld dat hij al veertig jaar geen contact meer heeft met deze broer. Hoewel [eiser sub 2] kennelijk dus wel een direct familielid (een broer is immers directe familie) heeft die in ieder geval in het verleden criminele contacten had, rechtvaardigt dat niet wat [gedaagde sub 1] in zijn e-mail schrijft. Gelet op de verwijzing naar de noodzaak van een Bibob-procedure wordt de suggestie gewekt dat de familiebanden ook voor het heden relevant zijn. En dat kun je niet zeggen als [eiser sub 2] al veertig jaar geen contact heeft met de broer waar het kennelijk over gaat.
3.6.
Het voorgaande zou anders kunnen zijn als, zoals [gedaagde sub 1] beweert, [eiser sub 2] hem vier à vijf jaar geleden tijdens een gesprek heeft geïntimideerd door te zeggen dat hij een criminele broer heeft. Dat [eiser sub 2] dit daadwerkelijk heeft gezegd is echter voorshands niet aannemelijk. [eiser sub 2] betwist dat hij dat heeft gezegd en [gedaagde sub 1] heeft dat niet onderbouwd, terwijl hij dat wel had kunnen doen. Hij heeft namelijk gezegd dat hij na het gesprek aantekeningen heeft gemaakt en dat bij het gesprek een buurman aanwezig was. De aantekeningen heeft [gedaagde sub 1] niet overgelegd en van de buurman is geen verklaring aanwezig. Daarbij komt dat het op de voorzieningenrechter al met al aannemelijker voorkomt dat [eiser sub 2] dit niet heeft gezegd dan dat hij het heeft gezegd, omdat:
  • niet duidelijk is waarom [gedaagde sub 1] niet direct na dat gesprek aan bijvoorbeeld andere omwonenden verslag heeft gedaan over de gestelde intimidatie en daar nu, vijf jaar later, pas mee komt;
  • niet duidelijk wat voor belang [eiser sub 2] zou hebben gehad bij het doen van een dergelijke uitlating, omdat hij slechts een kennismakingsbezoek bracht aan een van de omwonenden.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat er geen feitelijke basis is voor de hiervoor onder 3.3 geciteerde uitlating. Die uitlating is dus onrechtmatig. Dat betekent dat de vordering tot rectificatie wat betreft [gedaagde sub 1] wordt toegewezen. De voorzieningenrechter maakt enkele aanpassingen in de tekst van de rectificatie (zie hierna onder 4.1). De vordering tot rectificatie ten aanzien van [gedaagde sub 2] heeft Elvestia c.s. tijdens de zitting ingetrokken, omdat [gedaagde sub 2] al aan die vordering heeft voldaan.
Verbod op herhaling van verdachtmakingen en de onrechtmatige uitlating
3.8.
Elvestia c.s. vordert dat het gedaagden wordt verboden om de verdachtmakingen jegens, de heer [eiser sub 2] en Elvestia Vastgoedbeheer BV, in de e-mails van 24 en/of 28 januari 2025 te herhalen tegenover derden, althans hen te verbieden om hen tegenover derden verdacht te maken door hen in verband te brengen met criminaliteit. Alleen het laatste deel van deze vordering ziet op de uitlating waarvan Elvestia c.s. rectificatie heeft gevorderd en die hiervoor als onrechtmatig is beoordeeld. Het eerste deel van deze vordering komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
3.9.
Deze vordering richt zich ook nog tegen [gedaagde sub 2] . Voor [gedaagde sub 2] geldt dat zij zich, omdat het e-mailbericht van 24 januari 2025 met haar instemming mede in haar naam is verstuurd, aan deze uitlating heeft verbonden. Dat maakt dat ook zij onrechtmatig heeft gehandeld. Tegelijkertijd is ook duidelijk dat haar rol bij het opstellen en versturen van de uitlating zeer beperkt was. Zo heeft zij op 3 maart 2025 aan de advocaten van Elvestia c.s. het volgende geschreven:
“Zoals de heer [gedaagde sub 1] verschillende keren heeft aangegeven ben ik niet de opsteller van de mail van 24 januari jl. waarop uw vordering tot rectificatie ziet. Mijn naam is louter toegevoegd om ook de zorgen van een bewoner van de [straat] te uiten. Bij het lezen van uw brief van 13 februari viel mijn oog op deze door u aangehaalde passage:
"(..)Daarnaast is het bekend dat directe familieleden van de heer [eiser sub 2] criminele contacten hadden in de onder- en vastgoedwereld, een Bibob-procedure lijkt ons dat ook minimaal noodzakelijk naar de initiatiefnemer."
Deze woordkeuze is niet de mijne en ik distantieer me hiervan. Als de heer [eiser sub 2] daar-geen genoegen mee neemt, dan ben ik bereid dat ook te verklaren aan het college van BW aan wie de mail van 24 januari jl. gericht is. Dat is de rectificatie die ik de heer
[eiser sub 2] kan aanbieden. Voor alle duidelijkheid: dat doe ik op persoonlijke titel en niet namens de heer [gedaagde sub 1] . U zu1t begrijpen dat ik deze bevoegdheid niet heb en de heer [gedaagde sub 1] zal daarin zijn eigen afweging moeten maken. Er lijkt in uw mail ook besloten te liggen dat ik namens de heer [gedaagde sub 1] op een zitting kan verschijnen en namens hem zou kunnen spreken. Dat kan ik geenszins en zal ik ook niet doen.
lk vertrouw erop dat deze reactie en voorstel een kort geding overbodig maken.”
3.10.
Vervolgens is [gedaagde sub 2] op 19 maart 2025, een paar dagen na het uitbrengen de dagvaarding, aan alle vorderingen van Elvestia c.s. tegemoet gekomen. Zij heeft een rectificatie gestuurd en zij heeft verklaard dat zij zich in de toekomst zal onthouden van verdachtmaking jegens Elvestia c.s. en dat zij haar niet in verband zal brengen met criminaliteit (productie 2 en 3 van [gedaagde sub 2] ). Tegen deze achtergrond was er voor Elvestia c.s. geen reden meer om het kort geding tegen [gedaagde sub 2] door te zetten, voor zover er al reden was haar te dagvaarden, omdat zij zich nog voor het uitbrengen van de dagvaarding bereid had verklaard om een rectificatie te versturen. Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat [gedaagde sub 2] de onrechtmatige uitlating in de toekomst zal herhalen. De vordering, voor zover die is gericht tegen [gedaagde sub 2] , wordt daarom afgewezen.
3.11.
Dat is anders voor [gedaagde sub 1] . Het valt voorshands niet uit te sluiten dat [gedaagde sub 1] zich opnieuw onrechtmatig zal uitlaten over Elvestia c.s. Tijdens de zitting heeft hij weliswaar gezegd dat hij dat niet zo snel zal doen, maar dat koppelde hij aan zijn verwachting dat een zelfde situatie (daarmee bedoelt hij de brief van Elvestia c.s. van 23 januari 2025 waarin de omwonenden geïnformeerd worden over plannen met minderjarige alleenstaande asielzoekers, die hij en andere omwonenden zagen als treiterbrief) zich niet meer zo snel zal voordoen. Daar heeft hij nog aan toegevoegd dat een pittige brief een pittige reactie verdient. Daarmee valt niet, zoals bij [gedaagde sub 2] , uit te sluiten dat hij zoiets nog eens zal doen en heeft Elvestia c.s. belang bij het gevraagde verbod.
3.12.
De vordering wordt daarom ten aanzien van [gedaagde sub 1] toegewezen, met dien verstande dat alleen het laatste deel van de vordering wordt toegewezen, te weten daar waar het gaat over het Elvestia c.s. tegenover derden verdacht te maken door hen in verband te brengen met criminaliteit.
Dwangsom
3.13.
Aan de veroordelingen van [gedaagde sub 1] wordt een dwangsom verbonden van € 2.500,- voor iedere keer dat hij zich niet (geheel) aan de veroordelingen houdt, totdat een maximum van € 25.000,- is bereikt.
Eisvermeerdering
3.14.
Elvestia c.s. heeft zeer kort voor de zitting haar eis vermeerderd en gevraagd om veroordeling van gedaagden om haar een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schadevergoeding te betalen. Deze vordering wordt afgewezen. Op zich is er wel sprake van aantasting van de eer en goede naam van met name [eiser sub 2] , maar voorshands is niet gebleken dat daarvoor een immateriële schadevergoeding op zijn plaats is. Mede omdat sprake is van een snelle rectificatie, waardoor de aantasting van de eer en goede naam wordt hersteld.
Proceskosten
3.15.
Elvestia c.s. krijgt wat haar vorderingen ten aanzien [gedaagde sub 1] betreft, grotendeels gelijk. [gedaagde sub 1] moet daarom de proceskosten van Elvestia c.s. betalen. Die kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 119,40
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddelde zaak)
- nakosten
€ 178,00(plus, eventueel, de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.118,40
3.16.
[gedaagde sub 2] heeft zich voordat de dagvaarding werd uitgebracht al bereid verklaard rectificaties te versturen en is na het uitbrengen van de dagvaarding aan alle vorderingen van Elvestia c.s. tegemoetgekomen. Daarvoor hoefde Elvestia c.s. deze procedure dus niet meer voort te zetten. Als een gedaagde partij na het uitbrengen van een dagvaarding aan de eisen voldoet, kan de eisende partij niettemin belang hebben bij voortzetting van de procedure, alleen om te eisen dat zijn proceskosten betaald worden.
Maar in dit geval was, mede gelet op de overduidelijk marginale rol van [gedaagde sub 2] , voortzetting van de procedure alleen voor de proceskosten niet gerechtvaardigd. Elvestia c.s. heeft [gedaagde sub 2] onnodig op kosten gejaagd door de procedure ook tegen haar door te zetten.
3.17.
Elvestia c.s. krijgt dus wat betreft alle vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 2] ongelijk. Zij moet daarom de proceskosten van [gedaagde sub 2] betalen. Die kosten worden begroot op:
- griffierecht € 331,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddelde zaak)
- nakosten
€ 178,00(plus, eventueel, de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.616,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
beveelt [gedaagde sub 1] om binnen 48 uur na dit vonnis een e-mailbericht te versturen
zonder commentaar of bijschrift, waarbij lettertype en -grootte van de tekst hetzelfde dienen te zijn als de e-mails van 24 en 28 januari 2025 aan het College van BW van de gemeente [gemeente] (info@ [gemeente] .nl) en de heer [B] ( [e-mail adres] .nl) met in cc de volgende adressen, inclusief de emailadressen van de advocaten van eisers:
[e-mail adres] .nl; [e-mail adres] @outlook.com; [e-mail adres] @hotmail.com; [e-mail adres] @ziggo.nl;
[e-mail adres] @gmail.com; [e-mail adres] @hotmail.com; [e-mail adres] @planet.nl; [e-mail adres] .nl; [e-mail adres] @ziggo.nl; [e-mail adres] @gmail.com; [e-mail adres] @gmail.com; [e-mail adres] ; [e-mail adres] @gmail.com; [e-mail adres] @gmail.com; [e-mail adres] @outlook.com; [e-mail adres] .com; [e-mail adres] @gmail.com; [e-mail adres] .nl; [e-mail adres] .nl; [e-mail adres] .nl,
met als onderwerpregel
‘RECTIFICATIE onterechte verdachtmaking jegens Vastgoed Beheer B.V. / [eiser sub 2] ’en de volgende tekst:
Geacht college van de gemeente [gemeente] en heer [B] ,
De Voorzieningenrechter van rechtbank Midden-Nederland heeft mij in het
hier bijgevoegde vonnis d.d. 11 april 2025 bevolen u deze email te sturen bij wijze van rectificatie.
In mijn email aan u van 24 januari jl. heb ik een passage opgenomen die
betrekking heeft op de heer [eiser sub 2] en zijn onderneming Elvestia
Vastgoedbeheer BV waarin ik het volgende schreef:
“(…)Daarnaast is het bekend dat directe familieleden van de heer [eiser sub 2]
criminele contacten hadden in de onder- en vastgoedwereld, een Bibob-
procedure lijkt ons dan ook minimaal noodzakelijk naar de initiatiefnemer.”
De verdachtmaking dat directe familieleden van de heer [eiser sub 2] criminele contacten hadden is ongegrond. Er bestond geen enkele rechtvaardiging om de eer en goede naam van de heer [eiser sub 2] en van Elvestia Vastgoedbeheer BV op deze wijze te beschadigen. Ik had dat niet mogen doen.
Dat wil ik hierbij daarom rechtzetten. Ik verzoek u mijn email van 24
januari jl. als niet-verzonden te beschouwen, deze te vernietigen en mij
hiervan een bevestiging te sturen met alle geadresseerden in cc. Ik
vertrouw u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet,
[gedaagde sub 1]
4.2.
verbiedt [gedaagde sub 1] om [eiser sub 2] en Elvestia Vastgoedbeheer BV tegenover derden verdacht te maken door hen in verband te brengen met criminaliteit,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per
keer dat hij geheel of gedeeltelijk de veroordelingen onder 4.1 en/of 4.2 niet nakomt tot een maximum van € 25.000,- is bereikt,
4.4.
wijst de vorderingen tegen [gedaagde sub 2] af,
4.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten van Elvestia c.s. van € 2.118,40, te betalen binnen veertien dagen na betekening. Als [gedaagde sub 1] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.6.
veroordeelt Elvestia c.s. in de proceskosten van [gedaagde sub 2] van € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen na betekening. Als Elvestia c.s. niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A.J. Purcell, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2025.