ECLI:NL:RBMNE:2025:1655

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
C/16/581737 / HA ZA 24-490
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van statutair directeur en de kwalificatie van de overeenkomst als arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 februari 2025 uitspraak gedaan over het ontslag van een statutair directeur, [eiser], door de raad van commissarissen van [gedaagde] B.V. [eiser] was van mening dat zijn ontslag onterecht was en dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst, terwijl de rechtbank oordeelde dat er sprake was van een overeenkomst van opdracht. De rechtbank overwoog dat, hoewel er verschillende factoren zijn die kunnen wijzen op een arbeidsovereenkomst, de positie en zeggenschap van [eiser] als statutair directeur zwaarder wogen. De rechtbank concludeerde dat de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] atypisch was voor een arbeidsovereenkomst, wat leidde tot de afwijzing van de vorderingen van [eiser]. De rechtbank oordeelde verder dat er geen sprake was van een tegenstrijdig belang bij de raad van commissarissen en dat het hoorrecht en het adviesrecht van de ondernemingsraad niet waren geschonden. [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/581737 / HA ZA 24-490
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.P.C. de Kramer te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Hurks te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank beschikt over de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 5 augustus 2024, met producties 1 tot en met 39,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 14,
  • de oproep voor de mondelinge behandeling, verzonden op 16 december 2024,
  • de akte met producties van [eiser] , met aanvullende producties 40 A tot en met 45 I.
1.2.
Op 20 januari 2025 heeft de zitting plaatsgevonden. Tijdens de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt van wat er is besproken en hebben de advocaten van partijen spreekaantekeningen voorgedragen. Aan het einde van de zitting heeft de rechter bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] is op 8 februari 2024 ontslagen als statutair directeur bij [gedaagde] . Hij vindt dit ontslag onterecht. Hij vindt dat dit besluit nietig is of dat de rechtbank het besluit moet vernietigen. Daarna wil hij terugkeren als directeur en zijn werkzaamheden hervatten. Hij wil weer bij de Kamer van Koophandel worden ingeschreven als bestuurder met vertegenwoordigingsbevoegdheid en hij wil dat een rectificatie over zijn onterechte ontslag aan alle personeelsleden verstuurd wordt. Hij vordert ook dat de rechtbank voor recht verklaart dat zijn overeenkomst met [gedaagde] gezien moet worden als een arbeidsovereenkomst.
2.2.
De rechtbank geeft [eiser] ongelijk. Zijn ontslag als statutair bestuurder blijft in stand en [gedaagde] hoeft hem niet te laten terugkeren als bestuurder. Hij heeft geen arbeidsovereenkomst met [gedaagde] , maar een overeenkomst van opdracht.

3.Beoordeling

Wat is er gebeurd?

3.1.
[eiser] was tot 8 februari 2024 statutair bestuurder van [gedaagde] . Hij tekende na een fusie in 2009 een overeenkomst van opdracht met [gedaagde] N.V. Na een reorganisatie in 2019 kreeg hij een zogenoemde overeenkomst van opdracht met [gedaagde] B.V., dat is gedaagde. [eiser] had verschillende managementfuncties binnen [gedaagde] , waaronder Directeur Operation en Sales/ORB .
3.2.
[eiser] is medeoprichter van [gedaagde] . Alle oprichters van [gedaagde] zijn aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. ( [bedrijf 1] ), de houder van de niet-stemgerechtigde winstaandelen van [gedaagde] . De nog bij [gedaagde] actieve oprichters zijn daarnaast ook lid van [bedrijf 2] U.A. (de [bedrijf 2] ), de houder van de stemgerechtigde aandelen van [gedaagde] . [eiser] is aandeelhouder van [bedrijf 1] en lid van de [bedrijf 2] .
3.3.
In de vergadering van 8 februari 2024 nam de raad van commissarissen van [gedaagde] het besluit om [eiser] te ontslaan.
Het besluit tot ontslag van [eiser] als statutair bestuurder blijft in stand
Er was geen tegenstrijdig belang
3.4.
Tussen partijen is in geschil of de raad van commissarissen een tegenstrijdig belang had en daarom niet mocht beslissen over het ontslag van [eiser] als statutair bestuurder .
3.5.
Van tegenstrijdig belang is sprake als een of meer commissarissen een direct of indirect persoonlijk belang heeft/hebben dat tegenstrijdig is aan het belang van de onderneming (artikel 2:250 lid 2 en 5 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 26.5 en 26.6 van de statuten van [gedaagde] ). Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.
3.6.
Volgens [eiser] was bij alle commissarissen sprake van tegenstrijdig belang, omdat het in hun belang was het bestuur te ontslaan voordat het vertrouwen in de raad van commissarissen zou worden opgezegd. Dit is echter geen persoonlijk belang van een of meer commissarissen zoals bedoeld in de wet of de statuten. Het is namelijk niet een belang dat de commissarissen persoonlijk betreft, maar direct samenhangt met hun functie als commissaris.
3.7.
Bovendien is het vertrouwen in de raad van commissarissen niet opgezegd. Een motie van wantrouwen is op de ledenvergadering van de [bedrijf 2] van 1 februari 2024 besproken maar niet aangenomen. Het voorstel om een onderzoek in te stellen naar het functioneren van de raad van commissarissen is afgewezen. [eiser] stelt dat de situatie was “zij eruit of wij eruit”, maar dat blijkt niet uit deze feiten.
3.8.
Er was daarom geen tegenstrijdig belang bij de commissarissen. De raad was bevoegd om het ontslagbesluit te nemen. Dit besluit is daarom niet nietig en wordt ook niet vernietigd.
Het hoorrecht en de raadgevende stem zijn niet geschonden
3.9.
Partijen verschillen van mening of [eiser] voldoende kans heeft gehad zijn raadgevende stem als bestuurder te geven en zich te laten horen over zijn ontslag in de vergadering van aandeelhouders van 8 februari 2024.
3.10.
[eiser] kreeg de onderbouwing van zijn ontslag op 29 januari 2024, tien dagen vóór de vergadering van aandeelhouders. Dat is voldoende tijd om zich te kunnen voorbereiden op de vergadering. De rechtbank vindt het wel begrijpelijk dat [eiser] de redenen voor zijn ontslag veel eerder wilde weten. Na de aankondiging op 19 december 2023 moest hij daar anderhalve maand op wachten. De raad van commissarissen wilde deze tijd gebruiken om met [eiser] een goede regeling te treffen, waarbij hij een andere functie kreeg binnen [gedaagde] . De raad van commissarissen heeft daarbij het belang van [eiser] om te weten wat er ten grondslag lag aan het ontslag opzijgeschoven. Dat had de raad van commissarissen niet zo moeten doen, maar dat levert nog geen schending van het hoorrecht en de raadgevende stem van [eiser] op.
3.11.
Volgens [eiser] heeft hij niet alle stukken voor de vergadering ontvangen. Hij noemt specifiek de schriftelijke reactie van [bedrijf 1] aan de raad van commissarissen. Ook zonder dit stuk had [eiser] voldoende gelegenheid om zich te verweren tegen zijn ontslag. Het bestuur van [bedrijf 1] was op de vergadering aanwezig en heeft daar het standpunt van [bedrijf 1] verwoord. Het bestuur van [bedrijf 1] en [eiser] konden tijdens de vergadering naar elkaars standpunt luisteren, vragen stellen en op elkaar reageren. Dat de schriftelijke reactie niet naar [eiser] was doorgestuurd is daarom te weinig voor een schending van het hoorrecht of de raadgevende stem.
3.12.
Tijdens de vergadering van aandeelhouders reageerde [eiser] met zijn advocaat uitgebreid op het voorstel en lichtte hij zijn functioneren toe. Daarmee heeft hij gebruik kunnen maken van zijn hoorrecht en raadgevende stem. [eiser] stoort zich eraan dat er weinig vragen en reacties kwamen vanuit de aandeelhouders. Dat is een keuze van de aandeelhouders. Het stond ze vrij om te reageren en vragen te stellen. De beperkte reacties doen niets af aan het besluit dat daarna door de raad van commissarissen is genomen.
3.13.
Het hoorrecht en de raadgevende stem van [eiser] in de vergadering van aandeelhouders van 8 februari 2024 zijn dus niet geschonden. Ook dit is geen reden het ontslagbesluit te vernietigen.
Het adviesrecht van de ondernemingsraad is niet geschonden
3.14.
Op grond van artikel 30 van de Wet op de Ondernemingsraad wordt de ondernemingsraad in staat gesteld advies te geven over het voornemen tot ontslag van een bestuurder. Volgens [eiser] kreeg de ondernemingsraad daarvoor te weinig tijd. Pas op 30 januari 2024 is het advies aan de ondernemingsraad gevraagd. Als deze termijn te kort was om een advies uit te brengen, was het aan de ondernemingsraad om daarover te klagen. Dat deed de ondernemingsraad niet. [eiser] stelt ook niet dat de ondernemingsraad daarover heeft geklaagd. Kennelijk was deze korte termijn voor de ondernemingsraad voldoende om een advies uit te brengen. Het adviesrecht van de ondernemingsraad is niet geschonden en is geen reden om het ontslagbesluit te vernietigen.
Het belang van de onderneming is niet geschonden
3.15.
Volgens [eiser] was het ontslag van hem als statutair bestuurder in strijd met het belang van de onderneming. Hij wijst daarbij op ziekte, slecht functioneren en ontslag van andere bestuurdersleden, waardoor hij er alleen voor kwam te staan. Hij vond dat de raad van commissarissen daarbij onvoldoende steun gaf en verkeerde beslissingen nam. [gedaagde] ziet dit anders. Zij wijst op de dalende resultaten en het uitblijven van resultaten van grote projecten. De raad van commissarissen miste daarin een krachtig en doortastend optreden van het bestuur. Als bestuurder werd [eiser] daarvoor (eind)verantwoordelijk gehouden, net als de andere bestuurders. Na meerdere tegenvallende resultaten werd het hele bestuur weggestuurd. De raad van commissarissen mag die keuze maken en ervoor kiezen met een ander bestuur verder te gaan als hij vindt dat dat beter is voor de onderneming. Door het bestuur te ontslaan heeft de raad niet in strijd gehandeld met het belang van de onderneming. Dit is geen reden het besluit te vernietigen.
Het ontslagbesluit was niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid
3.16.
Ondanks alle verzoeken van [eiser] kwam de raad van commissarissen pas laat met de redenen van het ontslag. Zoals hierboven al is besproken had de raad van commissarissen dit eerder met [eiser] moeten bespreken in een open gesprek. Het is te begrijpen dat dit frustrerend was voor [eiser] . Dit maakt echter nog niet dat het ontslag in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
3.17.
Volgens [eiser] waren de aandeelhouders onvoldoende geïnformeerd. Dat blijkt echter nergens uit. De agenda voor deze vergadering is al op 19 december 2023 naar hen verzonden en daarin stond het voorgenomen ontslag van onder meer [eiser] als bestuurder. De stukken met toelichting op het ontslag zijn later aan de aandeelhouders gestuurd. Tijdens de vergadering lichtte [eiser] nog uitgebreid zijn mening toe. Als de aandeelhouders meer informatie wilden hebben, hadden ze daarom kunnen vragen. [eiser] stelt niet welke informatie de aandeelhouders nog meer hadden moeten krijgen. Ook op dit punt is het ontslagbesluit niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid en is er geen reden het besluit te vernietigen.
Conclusie
3.18.
Op grond van deze redenen ziet de rechtbank geen reden waarom het besluit nietig is of moet worden vernietigd. Deze vorderingen worden afgewezen. Dat betekent dat het besluit tot ontslag van [eiser] als statutair bestuurder in stand blijft.
[eiser] keert niet terug als statutair bestuurder
3.19.
Zoals hiervoor is uitgelegd blijft het ontslag van [eiser] als statutair bestuurder in stand. [gedaagde] hoeft geen bericht te versturen naar de personeelsleden dat zijn ontslag onterecht was. [gedaagde] hoeft hem ook niet meer in te schrijven bij de Kamer van Koophandel als bestuurder met vertegenwoordigingsbevoegdheid. Deze vorderingen worden afgewezen.
3.20.
[eiser] vordert ook hem toe te laten tot zijn werkzaamheden en hem toegang te verlenen tot de gebouwen en de digitale systemen van [gedaagde] . Door zijn ontslag als bestuurder heeft hij geen werkzaamheden meer bij [gedaagde] . [gedaagde] wilde afspraken maken over een andere functie binnen [gedaagde] , maar dat wilde [eiser] niet. Kennelijk vraagt [eiser] deze toegang ook niet als lid van de [bedrijf 2] en aandeelhouder. Waarom [gedaagde] hem nog toegang moet verlenen wordt niet duidelijk. Daarom wordt deze vordering ook afgewezen.
[eiser] heeft geen arbeidsovereenkomst
3.21.
Partijen zijn het erover oneens of de overeenkomst van [eiser] met [gedaagde] beschouwd kan worden als een arbeidsovereenkomst.
3.22.
Een arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de werknemer zich verbindt in dienst van de werkgever tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten (artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek). Om te beoordelen of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, moet door uitleg aan de hand van de zogenaamde Haviltexmaatstaf worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. De overeenkomst is een arbeidsovereenkomst als de rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Die beoordeling hangt af van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. Daarbij kan onder andere van belang zijn de aard en duur van het werk, hoe de werkzaamheden en werktijden worden bepaald, de inbedding van het werk in de organisatie van [gedaagde] , of het werk persoonlijk moet worden uitgevoerd, hoe het contract en de beloning tot stand zijn gekomen, de hoogte van de beloning, het commerciële risico en voor hoeveel opdrachtgevers hij gedurende welke periode heeft gewerkt. Dit zijn de criteria van de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest (Hoge Raad 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443). Hierna worden de omstandigheden besproken die partijen hebben aangedragen.
Overeenkomst
3.23.
[eiser] heeft een overeenkomst van opdracht gesloten met [gedaagde] NV in 2009, met als bijlage de afspraak over zijn functie binnen [gedaagde] . In 2019 heeft hij een (vergelijkbare) overeenkomst van opdracht gesloten met [gedaagde] BV.
3.24.
Pas in het kader van zijn ontslag stelt [eiser] zich op het standpunt dat dit een arbeidsovereenkomst zou zijn. Hij heeft de aard van de overeenkomst nooit eerder ter discussie gesteld, terwijl hij als statutair bestuurder , directeur en aandeelhouder wel in de positie zat om dat te kunnen bespreken. Dit onderwerp is in de afgelopen jaren namelijk wel bij [gedaagde] aan de orde geweest. Zo concludeerde BDO in 2022 dat er geen arbeidsrelatie was tussen [gedaagde] en de leden van de [bedrijf 2] . Bovendien is het onder werkgevers een actueel onderwerp of bestuurders en zzp-ers werknemers zijn. Dit wijst in de richting van een overeenkomst van opdracht.
Arbeid, gedurende zekere tijd
3.25.
[eiser] heeft verschillende managementfuncties gehad, als laatste was hij Directeur Operatie en Sales/ORB . Naar buiten toe presenteerde [eiser] zich als directeur van [gedaagde] . Dat kan zowel in het kader van een arbeidsovereenkomst als een overeenkomst van opdracht. Het is niet in geschil dat hij zijn werk persoonlijk moest uitvoeren en dat hij geen andere opdrachtgevers had naast [gedaagde] . In de overeenkomst staat ook een non-concurrentiebeding op grond waarvan [eiser] tijdens en tot twee jaar na zijn contract geen concurrerende werkzaamheden mag verrichten in andere organisaties. Het contract geeft ook recht op doorbetaling van loon bij ziekte gedurende een jaar. Deze elementen wijzen in de richting van een arbeidsovereenkomst. Deze hele constructie heeft lange tijd bestaan, namelijk vanaf 2009 tot zijn ontslag.
Loon
3.26.
[eiser] ontving geen salarisstroken met inhouding van loonbelasting en sociale premies, zoals werknemers die krijgen. Hij ontving facturen met btw, waarop geen sociale premies voorkwamen. Dit wijst in de richting van een overeenkomst van opdracht.
Gezagsrelatie
3.27.
Voor de vraag of er een gezagsverhouding is ontstaan tussen [gedaagde] en [eiser] , zoals bij een arbeidsovereenkomst, zijn meerdere aspecten van belang.
3.28.
Het werk van [eiser] was organisatorisch ingebed in de organisatie. Zijn werk als directeur operations en sales maakte een wezenlijk onderdeel uit van de organisatie binnen [gedaagde] . Dat kan wijzen op een arbeidsovereenkomst. Net als de andere twee bestuursleden behoorde [eiser] tot de directie van [gedaagde] . Daarover zijn partijen het eens. De Raad van Commissarissen was bevoegd een bestuurder te benoemen en ontslaan, ongeacht of het om een arbeidsovereenkomst ging of een contract zoals [eiser] had. Dit kan zowel bij een arbeidsovereenkomst als bij een overeenkomst van opdracht aan de orde zijn. Dat heeft namelijk meer met de positie van een statutair bestuurder te maken dan met de aard van de overeenkomst.
3.29.
Het is onduidelijk in hoeverre [eiser] zich moest houden aan de werktijden en protocollen van [gedaagde] . Hij hield zich eraan, maar het is niet duidelijk of hij daartoe verplicht was. Volgens [gedaagde] hoefde [eiser] zich hier niet aan te houden. [eiser] noemt ook geen concrete situaties waaruit blijkt dat hij zich aan deze interne regels moest houden of dat hij daarop is aangesproken. Hieruit blijkt niet dat van een gezagsrelatie sprake was. Het doorgeven van vakanties en het houden van functioneringsgesprekken betekenen nog niet dat er een gezagsrelatie was. Het is gebruikelijk vakantiedagen door te geven en af te stemmen binnen een organisatie. De functioneringsgesprekken kunnen ook gevoerd zijn in het kader van uitvoering van zijn opdracht onder verantwoordelijkheid van de raad van commissarissen. Deze aspecten zijn daarom mogelijk bij zowel een arbeidsovereenkomst als een overeenkomst van opdracht.
3.30.
Partijen verschillen van mening wie de hoogte van het loon bepaalde. [gedaagde] heeft voldoende onderbouwd dat de lonen in 2009 zijn bepaald door de aandeelhouders van de verschillende kantoren die zijn gefuseerd. Alle oprichters van de NV die actief wilden meedoen (en die zich later hebben verenigd in de [bedrijf 2] ), hebben toen een overeenkomst van opdracht gekregen met de NV. In het overleg tussen de leden zijn afspraken gemaakt over de beloning in de verschillende functies. [gedaagde] heeft dit voldoende onderbouwd met de notulen van de vergaderingen van de leden uit 2009. Er waren 49 leden, waarvan enkele in de klankbordgroep zaten en het voortouw namen in het overleg. [eiser] zat niet in de klankbordgroep en daarmee is begrijpelijk dat hijzelf niet daadwerkelijk invloed had op de hoogte van zijn loon. Dat neemt niet weg dat de lonen door de leden van de [bedrijf 2] zijn afgesproken en dus niet door [gedaagde] zijn bepaald.
De staffel met de lonen is na 2009 niet veel gewijzigd. In de loonstaffel van 2023 is nog steeds dezelfde structuur zichtbaar. [gedaagde] heeft de lonen niet eenzijdig verlaagd. Het loon van [eiser] is alleen meegestegen met zijn functies. Het loon van [eiser] is dus niet door [gedaagde] bepaald, maar door de leden van de [bedrijf 2] . [eiser] heeft ook niet gesteld dat hij in 2009, 2019 of op een ander moment, met [gedaagde] heeft onderhandeld over de hoogte van zijn loon. Dit past niet bij een arbeidsovereenkomst, omdat daarin de werkgever de hoogte van het loon bepaalt en de werknemer eventueel nog kan onderhandelen over zijn loon. Dit wijst in de richting van een overeenkomst van opdracht.
3.31.
Ten slotte had [eiser] een dubbele positie als directeur en (indirect) aandeelhouder. Als lid van de [bedrijf 2] heeft hij zeggenschap in de onderneming en als aandeelhouder van [bedrijf 1] deelt hij ook mee in de winst.
[eiser] heeft niet betwist dat hij de grootste aandeelhouder is. De vergadering van aandeelhouders kan het vertrouwen in de raad van commissarissen opzeggen. [eiser] en een ander [bedrijf 2] -lid hebben vorig jaar een motie om dat te doen binnen de [bedrijf 2] besproken. Dit betekent dat de raad van commissarissen [eiser] als bestuurder kan benoemen en ontslaan, maar dat de leden van de [bedrijf 2] ook de raad van commissarissen kunnen wegsturen. [eiser] had daarmee een sterke positie die veel verder gaat dan een werknemer die enkele aandelen heeft in een bedrijf. Die dubbele positie en een dergelijke zeggenschap is atypisch voor een arbeidsovereenkomst. Dit wijst dus in de richting van een overeenkomst van opdracht.
Conclusie
3.32.
Op grond van het bovenstaande wijzen de getekende overeenkomst, het loon volgens de facturen en de positie en zeggenschap van [eiser] op een overeenkomst van opdracht en niet op een arbeidsovereenkomst. Andere factoren, zoals de inbedding van het werk in de organisatie en het gegeven dat [eiser] geen andere opdrachtgevers had, wijzen in de richting van een arbeidsovereenkomst.
3.33.
Hoewel er diverse factoren zijn die wijzen in de richting van een arbeidsovereenkomst, is naar het oordeel van de rechtbank alles afwegend sprake van een overeenkomst van opdracht. De positie en zeggenschap van [eiser] tegenover [gedaagde] wegen daarbij het zwaarst. Die staan namelijk haaks op een verhouding tussen werkgever en werknemer en zijn zo atypisch voor een arbeidsovereenkomst dat de rechtbank daar groot gewicht aan toekent. Deze verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] maakt bovendien dat de beschermingsgedachte achter het voorkomen van schijnzelfstandigheid in dit geval niet zo zeer aan de orde lijkt. De argumenten voor een arbeidsovereenkomst geven daarom in dit geval niet de doorslag. De vordering van [eiser] wordt afgewezen.
Proceskosten
3.34.
[eiser] heeft ongelijk gekregen. Hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × tarief € 614,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 2.094,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot dit moment begroot op € 2.094,00. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van der Knijff, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.