In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 februari 2025 uitspraak gedaan over het ontslag van een statutair directeur, [eiser], door de raad van commissarissen van [gedaagde] B.V. [eiser] was van mening dat zijn ontslag onterecht was en dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst, terwijl de rechtbank oordeelde dat er sprake was van een overeenkomst van opdracht. De rechtbank overwoog dat, hoewel er verschillende factoren zijn die kunnen wijzen op een arbeidsovereenkomst, de positie en zeggenschap van [eiser] als statutair directeur zwaarder wogen. De rechtbank concludeerde dat de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] atypisch was voor een arbeidsovereenkomst, wat leidde tot de afwijzing van de vorderingen van [eiser]. De rechtbank oordeelde verder dat er geen sprake was van een tegenstrijdig belang bij de raad van commissarissen en dat het hoorrecht en het adviesrecht van de ondernemingsraad niet waren geschonden. [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].