In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder, vertegenwoordigd door [eiseres] B.V., en een huurder, [gedaagde] B.V. De procedure volgde op een huurachterstand die was ontstaan na de eigendomsoverdracht van een bedrijfsruimte op 9 augustus 2024. De verhuurder vorderde ontruiming van het gehuurde en betaling van huurachterstand, die volgens de verhuurder opliep tot € 176.774,00. De huurder betwistte de vordering en stelde dat de huurbetalingsverplichting was opgeschort op basis van een Allonge bij de huurovereenkomst.
De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder een spoedeisend belang had bij de ontruimingsvordering, aangezien er al maanden geen huur was betaald. Echter, de rechter wees de vordering tot ontruiming af, omdat er onduidelijkheid bestond over de inhoud van de Allonge en er een bodemprocedure aanhangig was. De kantonrechter stelde vast dat de huurachterstand van € 16.462,92 over de periode van 1 januari 2025 tot en met 31 maart 2025 toewijsbaar was, evenals een boete van € 900,00 en buitengerechtelijke incassokosten van € 939,63. De proceskosten werden gecompenseerd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verhuurders om zorgvuldig om te gaan met huurcontracten en de gevolgen van eigendomsoverdracht, evenals de bescherming van huurders in het geval van betalingsproblemen. De kantonrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en een beslissing genomen die recht doet aan de omstandigheden van de zaak.