ECLI:NL:RBMNE:2025:165

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
10.045526.24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolging van een politieagente voor poging tot doodslag tijdens staandehouding in Rotterdam

Op 13 mei 2023 heeft een politieagente in Rotterdam tijdens een staandehouding vijfmaal met haar dienstwapen op een wegrijdende auto geschoten. In de auto zaten drie jongemannen, die niet geraakt zijn, maar de auto vertoonde wel schotbeschadigingen. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag bewezen was, maar ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. De rechtbank concludeerde dat de agente handelde in overeenstemming met haar geweldsinstructie, gezien de omstandigheden waaronder zij handelde. De zaak werd behandeld op de zittingen van 19 december 2024 en 27 januari 2025, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging in overweging nam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel zij niet de intentie had om de inzittenden te doden, wel bewust de aanmerkelijke kans op hun dood had aanvaard door op de auto te schieten. De rechtbank benadrukte de hoge eisen die aan politieagenten worden gesteld bij het gebruik van geweld en concludeerde dat het handelen van de verdachte gerechtvaardigd was in de context van haar taak als politieagent.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 10.045526.24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 januari 2025
in de strafzaak tegen
de gedagvaarde verdachte,
wier persoonsgegevens zijn geverifieerd door de voorzitter en de griffier,
domicilie kiezende op het adres [adres] in [plaats] ,
hierna aan te duiden als: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 december 2024 en 27 januari 2025. De zaak is inhoudelijk behandeld op 19 december 2024 en het onderzoek is op de terechtzitting van 27 januari 2025 gesloten, waarna direct uitspraak is gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. R.E.I. Steen, van wat verdachte en haar raadsman, mr. F.A. Dudok van Heel, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht, alsmede van hetgeen mrs. F.N. Dijkers en C.C.J. Tuip, advocaten te Diemen, namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte op 13 mei 2023 in Rotterdam op korte afstand met een vuurwapen op en/of in de richting van een rijdende personenauto heeft geschoten, terwijl [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zich in die auto bevonden.
Dit is primair aan verdachte tenlastegelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en meer subsidiair als bedreiging.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.
4 INLEIDING
Verdachte heeft in de avond van 13 mei 2023 in Rotterdam tijdens haar werk als hoofdagent bij de politie-eenheid Rotterdam met haar dienstwapen meermalen op en/of richting een auto geschoten die wegreed tijdens een staandehouding. [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zaten op dat moment in de auto, maar zijn niet geraakt. Zij hebben een aantal weken na het schietincident aangifte tegen verdachte gedaan.
In het onderzoek, uitgevoerd door de Politie Eenheid Rotterdam (V.I.K. – Integriteit), naar de toedracht van het geweldgebruik door verdachte zijn (onder meer) de drie aangevers, verdachte en andere opsporingsambtenaren gehoord. Ook zijn beelden van het schietincident bekeken. De officier van justitie heeft op grond van het interne onderzoek besloten verdachte te vervolgen voor (primair) een poging tot doodslag.
Van politieagenten wordt verwacht dat zij de rechtsorde handhaven. Om dit naar behoren te kunnen doen, is het gebruik van geweld soms noodzakelijk. De wetgever heeft aan de politie daarom het geweldsmonopolie toebedeeld. Dat geweldsmonopolie brengt een grote verantwoordelijkheid met zich voor politieagenten, zodat hoge eisen aan het gebruik van geweld mogen worden gesteld. Vanwege de speciale positie van de politieagent is het dan ook van belang dat gedegen onderzoek wordt gedaan naar de toedracht van het geweldgebruik.
De belangrijkste vraag die in dit vonnis moet worden beantwoord is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, en zo ja, of haar daarvan in strafrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt, gelet op de omstandigheden waaronder verdachte heeft gehandeld.
De officier van justitie vindt van wel. Hij heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 100 uren wordt opgelegd. De verdediging heeft vrijspraak, dan wel ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De rechtbank zal verdachte echter ontslaan van alle rechtsvervolging omdat verdachte, gelet op alle omstandigheden, gerechtvaardigd en conform haar geweldsinstructie heeft gehandeld. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot haar oordeel is gekomen.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de stukken in het procesdossier.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de aangevers, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangevers of op het bedreigen van de aangevers. De standpunten van de verdediging worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 5.3.2.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde, de poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen op grond van de hieronder (in paragraaf 5.3.1.) opgenomen bewijsmiddelen. De rechtbank legt in paragraaf 5.3.2 uit waarom zij het primair tenlastegelegde bewezen acht.
5.3.1
De bewijsmiddelen voor het primair tenlastegelegde [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 13 mei 2023 was ik aan het werk als hoofdagent in Rotterdam . Mijn collega en ik gaven de Volkswagen een stopteken. De auto stopte op de Motorstraat. Ik ben naar de bestuurderskant van de auto gelopen. Ik zag dat er drie mannen in de auto zaten.
Ik hoorde de Volkswagen plotseling hoge toeren maken. Ik dook met mijn bovenlichaam de auto in om de sleutel om te draaien. Dat lukte niet. De auto begon te rijden. Direct nadat ik mijn bovenlichaam uit de auto had teruggetrokken, heb ik mijn vuurwapen gepakt. Ik heb meermalen geschoten.
Ik heb de camerabeelden van cameratoezicht gezien. Ik ben de persoon op de beelden aan de bestuurderszijde van de auto, die na enige tijd haar vuurwapen gebruikt.
Een proces-verbaal van bevindingen van 17 mei 2023, genummerd PL1700-2023149633-5,voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, was op 13 mei 2023 samen met hoofdagent [de rechtbank begrijpt: verdachte] aan het werk in Rotterdam. [2] De inzittenden van de Volkswagen met kenteken [kenteken] bleken te zijn: [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] . [3]
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 19 oktober 2023, genummerd 2310191004.V, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vraag verhoorder:
Er is aan het team Expertise en Ondersteuning navraag gedaan over wat er wordt geleerd aan de collega’s over het schieten op voertuigen. Dit is het antwoord [4] :
‘Ten aanzien van het gebruik van een vuurwapen wordt opgemerkt dat het schieten op rijdende auto’s ernstig wordt ontraden. Reden hiervoor is de geringe kans op succes om het voertuig tot stilstand te brengen, naast het feit van een relatief hoog risico op het raken van de aanwezige personen door projectielen die via het voertuig afdwalen’.
Ben je hiervan op de hoogte?
Antwoord verdachte:
Ja zeker. [5]
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek voertuig van 19 mei 2023, genummerd PL1700-2023149633-10, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Er is forensisch onderzoek verricht aan de Volkswagen met kenteken [kenteken] . [6] Wij zagen dat zich in deze auto vijf schotbeschadigingen bevonden, twee van deze beschadigingen bevonden zich in de linkerzijde van de auto, in de bestuurderszijde. De andere drie beschadigingen bevonden zich in de achterzijde van de auto. [7]
Doorschot 1
Wij zagen dat de kogel die het inschot in de achterruit had veroorzaakt, vervolgens de midden hoofdsteun van de achterbank had doorschoten. Na het doorschieten van deze hoofdsteun, had deze kogel, net onder de binnenspiegel, de voorruit van binnenuit doorschoten en zijn schotbaan buiten de auto voortgezet. Deze kogel had de auto exact in het midden geraakt.
Doorschot 2
Onder de rechterbumperreflector in de auto zagen wij een inschot. De kogel had vervolgens door de wielkast van de auto zijn schotbaan voortgezet.
Doorschot 3
Wij zagen een schotbeschadiging in de kofferbak van de auto, rechts onder het achterlicht. Wij zagen dat dit een doorschot betrof. Wij zagen dat de kogel die het inschot onder het achterlicht van de auto had veroorzaakt, vervolgens door de achterbank van de auto zijn schotbaan had
voortgezet. Wij zagen dat de schotbaan door werd gezet in de stoel van de bestuurder van de auto.
Doorschot 4
Wij zagen aan de bestuurderszijde, in het plaatwerk rechts naar het achterportier een inschot beschadiging.
Doorschot 5
De vijfde schotbeschadiging bevond zich in het bestuurdersportier, in de bovenste rand van de portierbekleding aan de binnenzijde van het portier. Het inschot bevindt zich direct achter de zijruit in de bovenzijde van de bekleding. Het uitschot bevond zich in de zijkant, direct naast de deur ontgrendel-hendel. Wij zagen dat de kogel die deze bekleding doorschoten had,
zijn schotbaan voortgezet had door het zekeringskastje onder het dashboard om vervolgens tussen de pedalen door de vloer van de auto te gaan. Dit doorschieten van het portier kan alleen maar gebeurd zijn, op het moment dat de ruit van dit portier volledig geopend moet zijn geweest. Het doorschieten van dit portier is onder een kleine hoek gebeurd, min of meer van boven naar beneden. Dit is zeer waarschijnlijk gedaan door een schutter die dicht tegen dit portier heeft gestaan. [8]
De eigen waarneming van de leden van de meervoudige kamer van de rechtbank ter terechtzitting van 19 december 2024:
Ter terechtzitting zijn beelden getoond van 13 mei 2023, opgenomen door een camera met zicht op de Motorstraat. De rechtbank ziet op de beelden dat er een persoon naast de bestuurderszijde van een personenauto staat. Verdachte heeft verklaard dat zij deze persoon is. De rechtbank ziet dat verdachte op enig moment met haar bovenlichaam de auto ingaat. De auto begint te rijden terwijl verdachte nog met haar bovenlichaam in de auto hangt. Verdachte komt kort daarna de auto uit en schiet vervolgens binnen zes seconden vijfmaal met haar vuurwapen. Bij het eerste schot staat zij nog dicht naast de wegrijdende auto, bij het tweede schot staat zij enkele meters schuin achter de wegrijdende auto, en bij het derde, vierde en vijfde schot staat zij geheel achter de wegrijdende auto. Vlak voor het vierde en vijfde schot verdwijnt de auto uit beeld.
5.3.2
De bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 13 mei 2023 tijdens haar werk als politieagent in Rotterdam vijfmaal met haar vuurwapen heeft geschoten op een van haar wegrijdende auto waarin drie inzittenden zaten. Om tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag te komen, moet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte opzet had op het overlijden van de inzittenden.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank hecht eraan voorop te stellen dat niet ter discussie staat dat verdachte niet doelbewust heeft geprobeerd de inzittenden van het leven te beroven. Juridisch gezien kan echter ook sprake zijn van opzet als een verdachte bewust de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg heeft aanvaard (voorwaardelijk opzet). Van voorwaardelijk opzet is dus sprake als (i) de kans op de dood van de inzittenden als gevolg van het handelen van verdachte aanmerkelijk was en (ii) verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
De verdachte moet zich niet alleen bewust zijn geweest van die aanmerkelijke kans, maar die kans ook bewust hebben aanvaard. Uit rechtspraak volgt dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. [9]
Beoordeling van het tenlastegelegde
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte, direct nadat zij haar bovenlichaam uit de wegrijdende auto wist terug te trekken, vanaf een betrekkelijk korte afstand vijfmaal op de snel optrekkende en wegrijdende auto heeft geschoten. Het afvuren van meerdere schoten van relatief korte afstand op een wegrijdende auto waarin zich drie inzittenden bevinden, brengt naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans met zich dat de inzittenden van die auto door de schoten dodelijk worden geraakt. Het voertuig was in beweging en verdachte begon direct met schieten nadat zij haar bovenlichaam uit het wegrijdende voertuig had teruggetrokken. Deze omstandigheden konden het beoogde effect van de schoten naar algemene ervaringsregels negatief beïnvloeden. Dat het afvuren van de schoten in de gegeven omstandigheden de nodige risico’s met zich brengt, is ook gebleken uit de locaties van de schotbeschadigingen in de auto, waaronder de beschadigingen aan de bestuurderszijde van de auto en de (door)schotbeschadiging in één van de hoofdsteunen van de auto.
Politieagenten wordt tijdens hun opleiding niet verboden, maar wel afgeraden om op rijdende voertuigen te schieten, onder meer omdat het risico op het raken van inzittenden relatief groot is. Verdachte is al jaren werkzaam als politieagent en was hiervan op de hoogte. Zij heeft desondanks van betrekkelijk korte afstand vijfmaal op de wegrijdende auto geschoten, wetende dat zich daarin drie inzittenden bevonden. Het kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet anders dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van de inzittenden van de auto bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is niet gebleken. De verklaring van verdachte dat zij de inzittenden niet wilde raken en daarom op de banden heeft gericht, doet hier niet aan af.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank de primair aan verdachte ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Verdachte wilde de inzittenden van de auto niet doden, maar heeft door te schieten op de auto wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij dodelijk zouden worden getroffen. Juridisch gezien is dan sprake van voorwaardelijk opzet.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 13 mei 2023 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet (op korte afstand) met een vuurwapen op en in de richting van een rijdende personenauto heeft geschoten, terwijl die [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] zich in die personenauto bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

7.1
Strafbaarheid van het feit
Een politieagent die wordt vervolgd vanwege een geweldsmisdrijf is niet strafbaar als hij in de rechtmatige uitoefening van zijn taak heeft gehandeld, én het geweld conform zijn geweldsinstructie is toegepast. Deze strafuitsluitingsgrond is vastgelegd in artikel 42 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De verdachte moet in zo’n geval worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat zijn handelen gerechtvaardigd – en aldus niet strafbaar – was.
De raadsman heeft de rechtbank (subsidiair) verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van de strafuitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 42 lid 2 Sr. De officier van justitie is het niet met de raadsman eens en heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet conform de geweldsinstructie heeft gehandeld.
In deze zaak staat niet ter discussie dat verdachte in de rechtmatige uitoefening van haar taak als politieagent handelde. De vraag die de rechtbank dan ook moet beantwoorden is of het door haar gebruikte geweld – het schieten op de wegrijdende auto – in overeenstemming is met de geweldsinstructie.
7.1.1
Beoordelingskader
Ter inleiding
Gezien de moeilijke omstandigheden waaronder de politie soms haar werk moet doen, moet de uitoefening van geweld door politiefunctionarissen door de rechtbank met de nodige behoedzaamheid en terughoudendheid worden beoordeeld. Politieagenten zijn immers niet alleen bevoegd om onder bepaalde omstandigheden geweld te gebruiken in de uitvoering van hun maatschappelijke taak, maar dit wordt ook van hen verwacht wanneer de noodzaak hiertoe bestaat. Waar een ander bij gevaarlijke situaties kan terugtreden om te voorkomen dat hij geweld zal gebruiken, wordt van een agent juist verwacht dat hij in die situaties optreedt en – vaak in een ‘split second’ – actie onderneemt. Daartegenover staat de omstandigheid dat het geweldsmonopolie van de politie een grote verantwoordelijkheid voor politieagenten met zich brengt. Daarom worden terecht hoge eisen gesteld aan het gebruik van geweld.
De geweldsinstructie
De geweldsinstructie bevat alle regels en voorschriften voor opsporingsambtenaren omtrent het gebruik van geweld. De regels en voorschriften voor politieagenten zijn vastgelegd in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie).
De politieagent mag ingevolge artikel 7, eerste lid, Politiewet 2012 in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit rechtvaardigt en het doel niet op een andere manier kan worden bereikt. Dit betekent dat het optreden van de politie moet getuigen van terughoudendheid bij het gebruik van geweld. Geweld mag slechts worden aangewend wanneer in het gegeven geval andere, minder ingrijpende middelen niet toereikend zijn (
subsidiariteit). Daarnaast dient de wijze waarop geweld wordt gebruikt ingevolge artikel 7, zevende lid, Politiewet 2012 altijd
proportioneelte zijn: het geweld moet in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd zijn.
In artikel 9 van de Politiewet 2012 is bepaald dat in de Ambtsinstructie regels worden vastgelegd ter uitvoering van artikel 7 van de Politiewet 2012. Zo is in de Ambtsinstructie per geweldmiddel vastgelegd onder welke voorwaarden het mag worden gebruikt.
Het gebruik van het vuurwapen
Ingevolge artikel 7 lid 1 sub a en sub b van de Ambtsinstructie is het gebruik van het vuurwapen slechts geoorloofd om – kort gezegd en voor zover hier van belang – een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze een voor gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dat tegen personen zal gebruiken, of om een persoon aan te houden die zich aan aanhouding tracht te onttrekken, mits die persoon wordt verdacht van (kort gezegd) een ernstig misdrijf. Het vuurwapen mag ook worden gebruikt om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden (de afweerbevoegdheid). Dit is neergelegd in artikel 7, lid 1 sub f.
In artikel 10a van de Ambtsinstructie is bepaald dat de politieagent waarschuwt voordat hij met het vuurwapen zal schieten, tenzij de omstandigheden de waarschuwing redelijkerwijs niet toelaten.
Beoordelingskader EHRM
Uit rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) volgt dat terughoudendheid moet worden betracht bij de strafrechtelijke beoordeling van geweldshandelingen van politieagenten in functie. De rechter mag niet, achteraf oordelend, los van de omstandigheden van het geval, zijn eigen beoordeling in de plaats stellen van die van een politieagent in de hitte van de strijd (EHRM 17 juni 2005, nr. 50196/99, Bubbins tegen Verenigd Koninkrijk). De rechtbank moet met inachtneming van zowel de objectieve feiten en omstandigheden als de subjectieve beleving daarvan door de betreffende politieagent op het moment van handelen beoordelen of het toegepaste geweld aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit voldoet. Die subjectieve beleving kan achteraf bezien onjuist blijken te zijn. Een belangrijke vraag is dan of de subjectieve beleving van de politieambtenaar is gebaseerd op een eerlijk en oprecht geloof dat het gebruik van geweld noodzakelijk was. Daarvan is sprake als dat geloof op basis van goede redenen begrijpelijk is. Die goede redenen moeten zijn gebaseerd op objectief vast te stellen feiten en omstandigheden. Een andere maatstaf zou volgens het EHRM neerkomen op een te zware last (‘
unrealistic burden’) voor de staat en de opsporingsambtenaren bij de uitvoering van hun taak, mogelijk ten koste van hun leven en dat van anderen (EHRM 30 maart 2016, nr 5878/08, Armani da Silva tegen Verenigd Koninkrijk).
7.1.2
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen, de overige stukken in het dossier en het verhandelde op de zitting, waaronder de verklaring van verdachte, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Het staande houden van het voertuig
Verdachte en haar collega reden op 13 mei 2023, kort voor middernacht, in hun dienstauto in Rotterdam. Zij kregen als melding dat zojuist een Volkswagen langs één van de camera’s met automatische nummerplaatherkenningen (ANPR) was gereden en dat deze Volkswagen mogelijk betrokken was bij explosies in woonwijken in Rotterdam. Het was in die periode al enige tijd onrustig in Rotterdam vanwege de vele explosies die er dat jaar hadden plaatsgevonden.
Verdachte en haar collega reden op enig moment achter de Volkswagen en kregen het verzoek om het voertuig en de inzittenden te controleren. Verdachte zat achter het stuur van de dienstauto en zette het politietransparant (stopteken) aan, maar de Volkswagen stopte niet, terwijl daarvoor wel ruimte was. Verdachte seinde daarom een paar keer met het grote licht. Na ongeveer 500 meter stopte de Volkswagen in de Motorstraat in Rotterdam.
De collega van verdachte liep naar de bijrijderskant van de Volkswagen. Verdachte bleef nog even achter het stuur van de dienstauto zitten, zodat zij snel kon reageren als de Volkswagen alsnog zou wegrijden. Verdachte zag vanuit de dienstauto dat de remlichten van de Volkswagen op enig moment uit waren. Ze is uitgestapt en naar de bestuurderszijde van de Volkswagen gelopen. Kort daarop kwamen twee andere collega’s van verdachte ter plaatse. Zij stonden aan de bijrijderskant van de Volkswagen.
Het contact met de bestuurder van het voertuig
Verdachte zag dat er drie jongemannen in de Volkswagen zaten. Ze heeft de bestuurder uitgelegd dat ze in het voertuig wilde kijken, omdat er een melding was binnengekomen dat het voertuig mogelijk betrokken was bij explosies. Verdachte vroeg de bestuurder vervolgens of hij spullen bij zich had die hij niet bij zich zou mogen hebben. De bestuurder gaf daarop geen antwoord. Verdachte vroeg een inmiddels ook ter plaatse gekomen collega daarom of hij de inzittenden wilde fouilleren. De Volkswagen begon daarop plotseling hoge toeren te maken, maar bewoog nog niet. Verdachte dook met haar bovenlichaam via het raam aan de bestuurderszijde de Volkswagen in om de sleutel om te draaien, maar dat lukte niet. De bestuurder van de Volkswagen bewoog op dat moment zijn rechterhand van de versnellingspook naar zijn linker broeksband en pakte, volgens de verklaring van verdachte, iets in zijn broeksband vast. Verdachte is daarop direct teruggedeinsd uit het (inmiddels al rijdende) voertuig, en heeft haar dienstwapen gepakt.
Het schieten door verdachte
Verdachte heeft vervolgens vijfmaal op de wegrijdende Volkswagen geschoten. De eerste twee schoten werden gelost terwijl ze nog naast en schuin achter de Volkswagen stond. De twee kogels zijn terechtgekomen in het bestuurdersportier. De laatste drie schoten werden afgevuurd terwijl verdachte achter de Volkswagen stond, die met hoge snelheid wegreed.
De politie heeft de Volkswagen korte tijd later zonder inzittenden aangetroffen. De inzittenden hebben zich een aantal weken later alsnog bij de politie gemeld om aangifte tegen verdachte te doen.
De verklaringen en beleving van verdachte
Verdachte heeft, tijdens het politieonderzoek en ter terechtzitting, verklaard dat zij ervan overtuigd was dat de bestuurder van de auto een vuurwapen tegen haar wilde gebruiken toen hij zijn rechterhand naar zijn linker broeksband bewoog en daar iets vastpakte. Zij was hier niet alleen vanwege de aard van die beweging van overtuigd, maar ook vanwege alles wat zij daarvoor had gehoord en gezien. De Volkswagen zou mogelijk betrokken zijn bij de explosies in Rotterdam en de bestuurder had niet direct gevolg gegeven aan haar stopteken. Ook kwam de bestuurder berekenend op verdachte over. Hij maakte wel oogcontact, maar zei geen woord, gaf geen antwoorden en bleef ‘akelig rustig’. Verdachte heeft zowel tijdens haar eerste verhoor als op de zitting bovendien verklaard dat zij, terwijl ze aan de bestuurderskant van de Volkswagen stond, hoorde dat één van haar collega’s verderop de woorden ‘vluchtgevaarlijk of vuurwapengevaarlijk’ gebruikte. Zij ging er daarbij van uit dat het over één van de inzittenden ging. Tot slot speelde mee dat de bestuurder zich, direct nadat verdachte had aangekondigd dat de inzittenden zouden worden gefouilleerd, zo snel mogelijk aan de staandehouding probeerde te onttrekken en zich hierbij niet liet tegenhouden door de omstandigheid dat verdachte nog met haar bovenlichaam in de auto hing.
Verdachte heeft verklaard dat ze tijdens haar werkzame leven nog nooit zo bang is geweest dat iemand een vuurwapen tegen haar zou gebruiken. Ze heeft haar dienstwapen gepakt, omdat ze van haar leidinggevende heeft geleerd dat je als agent niet hoeft te wachten tot je in de loop van een vuurwapen kijkt. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat ze op de auto heeft geschoten om de auto te stoppen, zodat ze de bestuurder kon aanhouden. De bestuurder had volgens haar immers een vuurwapen bij zich en reed met hoge snelheid weg tijdens de poging tot staandehouding vanwege de mogelijke betrokkenheid van de auto bij explosies. Verdachte heeft tijdens het schieten op de banden gericht en is gestopt met schieten toen ze zag dat de auto niet meer te stoppen was.
Conclusie
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep op de eerder genoemde strafuitsluitingsgrond uit van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden én de gestelde beleving daarvan door verdachte. De verklaringen van verdachte over wat zich voorafgaand aan het schietincident heeft voorgedaan zijn naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk. Haar verklaringen zijn redelijk en begrijpelijk en vinden voldoende steun in het procesdossier. Zo heeft verdachte haar collega‘s direct na het schietincident verteld dat de bestuurder naar zijn broeksband greep. Ook hebben haar collega’s gehoord dat verdachte de fouillering van de inzittenden aankondigde en dat de auto vervolgens hoge toeren maakte. Verder heeft haar collega bevestigd dat zij op enig moment ‘vlucht- of vuurwapengevaarlijk’ heeft gezegd. Hoewel verdachte niet daadwerkelijk heeft gezien dat de bestuurder een vuurwapen pakte, vindt de rechtbank het op grond van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden én de beleving daarvan door verdachte, begrijpelijk dat zij daarvan overtuigd was. Verdachte kon en mocht aldus menen dat de bestuurder van de Volkswagen een vuurwapen tegen haar wilde gebruiken.
De drie inzittenden van de Volkswagen (aangevers) hebben grotendeels anders verklaard over wat er voorafgaand aan het tenlastegelegde is gebeurd. Deze verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank echter niet aannemelijk geworden omdat ze – anders dan de verklaringen van verdachte – een aantal (niet te verklaren) onderlinge tegenstrijdigheden bevatten en onvoldoende steun vinden in het procesdossier.
7.1.3
Beoordeling: heeft verdachte conform de geweldsinstructie gehandeld?
Mocht verdachte haar vuurwapen gebruiken?
Uit de hierboven omschreven feiten en omstandigheden volgt dat verdachte met haar bovenlichaam in de Volkswagen hing, terwijl de bestuurder begon weg te rijden tijdens een staandehouding. Zij was er van overtuigd dat de bestuurder op dat moment een vuurwapen pakte om het tegen haar te gebruiken. Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden mocht verdachte dat ook redelijkerwijs aannemen. Dit is een situatie waarin politieagenten op grond van artikel 7 lid 1 onder a en f van de Ambtsinstructie gebruik mogen maken van hun vuurwapen. Het vuurwapen mag in zo’n geval worden gebruikt ter aanhouding en/of afweer.
Gebruik van het vuurwapen door verdachte was daarnaast geoorloofd op grond van artikel 7 lid 1 onder b van de Ambtsinstructie, aangezien verdachte zich aan zijn aanhouding trachtte te onttrekken, terwijl hij op dat moment als verdachte kon worden aangemerkt van ernstige misdrijven in de zin van deze bepaling, te weten verboden wapenbezit en betrokkenheid bij (nog uit te voeren) explosies.
Mocht verdachte vijf keer schieten?
De rechtbank leidt uit de verklaringen van verdachte af dat zij op de Volkswagen heeft geschoten, omdat zij bang was dat de bestuurder een vuurwapen tegen haar zou gebruiken én omdat zij hem daarvoor wilde aanhouden. Zij heeft, direct nadat zij zich uit de auto had weten terug te trekken, vijfmaal op de auto geschoten. De vraag die de rechtbank nu moet beantwoorden, is of het door verdachte toegepaste geweld voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en of het redelijk en gematigd was, gegeven de omstandigheden van het geval.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
De eerste twee schoten, die verdachte zich niet kan herinneren, werden door haar gelost direct nadat zij zich uit de Volkswagen had teruggetrokken. Gelet op het gevaar dat naar haar overtuiging op dat moment van de bestuurder van de Volkswagen uitging, mocht zij gebruikmaken van haar afweerbevoegdheid door in reactie op het (vermeende) grijpen door de bestuurder naar een wapen in zijn broeksband, van korte afstand op het bestuurdersportier van de Volkswagen te schieten. In de gegeven omstandigheden was er voor verdachte redelijkerwijs geen ander, minder ingrijpend geweldsmiddel voorhanden waarmee het (vermeende) gevaar kon worden afgewend. De omstandigheden lieten het ook niet toe de bestuurder voorafgaand aan het gebruik van het vuurwapen te waarschuwen of een waarschuwingsschot te lossen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte zich tijdens de eerste schoten net uit de rijdende Volkswagen had weten terug te trekken en in een fractie van een seconde op deze situatie moest reageren.
De Volkswagen trok hard op en was na de eerste schoten verder van verdachte verwijderd. In die zin was het grootste gevaar voor verdachte zelf dan ook geweken. Verdachte heeft desondanks nog driemaal op de achterkant van de Volkswagen geschoten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook met deze laatste schoten, ondanks het daarmee gepaard gaande risico voor de inzittenden, volgens de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft gehandeld. Verdachte wilde de auto stoppen, zodat de bestuurder kon worden aangehouden. Hij was tijdens een poging tot staandehouding wegens mogelijke betrokkenheid bij explosies immers weggereden en had naar de overtuiging van verdachte een voor gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich. Verdachte heeft op de banden gericht en is binnen zes seconden gestopt met schieten, omdat zij zag dat het haar niet lukte de auto te stoppen. Zij heeft in haar afweging om te schieten meegenomen dat er op dat moment geen andere mensen in de buurt waren die eventueel geraakt zouden kunnen worden. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte onder die bijzondere omstandigheden in verhouding stond tot het gevaar dat van de bestuurder van de auto uitging en tot het in dit geval zwaarwegende (algemeen) belang bij aanhouding van die bestuurder.
Het beroep van de officier van justitie op artikel 7 lid 2 van de Ambtsinstructie
In artikel 7 lid 2 van de Ambtsinstructie is bepaald dat, als de identiteit van de aan te houden persoon bekend is én redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich brengt, geen gebruik mag worden gemaakt van het vuurwapen.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht verdachte, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, redelijkerwijs aannemen dat het uitstel van de aanhouding van de bestuurder een onaanvaardbaar gevaar voor de rechtsorde met zich zou brengen. Dit betekent dat niet relevant is of verdachte wist dat de identiteit van de inzittenden al door haar collega was vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan het standpunt van de officier van justitie reeds daarom niet worden gevolgd.
De rechtbank ziet overigens geen reden om te twijfelen aan de verklaring van verdachte dat zij niet wist dat haar collega de identiteit van de inzittenden al had vastgesteld. De rechtbank vindt het begrijpelijk dat verdachte niet direct na het opvangen van het woord ‘vlucht- of vuurwapengevaarlijk’ heeft geconcludeerd dat de identiteit van de inzittenden bekend was, gelet op de omstandigheden waaronder ze dat woord opving en het korte tijdsbestek tussen het opvangen van dat woord en het schieten.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de manier waarop verdachte heeft gehandeld
in de gegeven omstandighedenvoldoet aan de vereisten van proportionaliteit, en subsidiariteit, en moet haar handelen als redelijk en gematigd worden aangemerkt, mede in aanmerking genomen hetgeen de rechtbank al eerder heeft overwogen over de terughoudendheid waarmee zij politiegeweld moet beoordelen.
Verdachte heeft aldus in de rechtmatige uitoefening van haar taak én in overeenstemming met de geweldsinstructie gehandeld, zodat het bewezen verklaarde feit niet strafbaar is. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.BENADEELDE PARTIJ

De drie inzittenden van de auto, [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij hebben vergoedingen gevorderd voor de materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het bewezen verklaarde feit hebben geleden.
In artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk is in de vordering als aan de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd of als toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (schuldigverklaring zonder strafoplegging). Verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het door haar gepleegde feit niet strafbaar is. Zij wordt niet schuldig verklaard en aan haar wordt geen straf of maatregel opgelegd. Dat betekent dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
De rechtbank zal [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen en de proceskosten van de benadeelde partijen en verdachte compenseren, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

9.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Benadeelde partijen
  • verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
  • verklaart [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
  • verklaart [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mrs. L.C. Michon en G.A. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Lindeman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 januari 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat zij:
primair
op of omstreeks 13 mei 2023 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet (op korte afstand) met een vuurwapen op en/of in de richting van een (rijdende) personenauto heeft geschoten, terwijl die [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] zich in die personenauto bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
op of omstreeks 13 mei 2023 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet (op korte afstand) met een vuurwapen op en/of in de richting van een (rijdende) personenauto heeft geschoten, terwijl die [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] zich in die personenauto bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
op of omstreeks 13 mei 2023 te Rotterdam [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (op korte afstand)
met een vuurwapen op en/of in de richting van een (rijdende) personenauto heeft geschoten,
terwijl die [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] zich in die personenauto bevonden.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het door de politie Rotterdam opgemaakte proces-verbaal van 19 oktober 2023, genummerd PL1700-2023149633 (IOORT236729, Krimlinde), doorgenummerd pagina 1 t/m 154. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 26.
3.Pagina 27.
4.Pagina 153.
5.Pagina 154.
6.Pagina 47.
7.Pagina 48.
8.Pagina 49.
9.HR 14 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:661.