ECLI:NL:RBMNE:2025:1641

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
16/069274-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting door een patiënt in een zorginstelling met levensgevaar voor anderen

Op 9 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in haar kamer in een zorginstelling in Amersfoort. De verdachte, geboren in 1965, verbleef op de gesloten afdeling van de instelling. Op 27 februari 2024 stak zij een matras in brand, wat leidde tot gevaar voor zowel goederen als levensgevaar voor medewerkers en cliënten van de instelling. Tijdens de rechtszitting op 26 maart 2025 werd vastgesteld dat de verdachte niet in staat was om de strekking van de tegen haar ingestelde vervolging te begrijpen, wat werd bevestigd door deskundigen. De rechtbank oordeelde dat het bewezen verklaarde niet aan de verdachte kon worden toegerekend, waardoor zij niet strafbaar was. De rechtbank legde een terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege op, gezien de ernst van de feiten en het recidivegevaar. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij, een zorginstelling, tot schadevergoeding van € 5.250,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/069274-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] ,
verder te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J. Boon en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. S. Schilder, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door de benadeelde partij [benadeelde] , alsmede door de benadeelde partij [instelling] , vertegenwoordigd door [aangever] en zijn advocaat mr. L.E. Warendorf.
[benadeelde] heeft gebruik gemaakt van het spreekrecht. Namens [instelling] heeft [aangever] gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
op 27 februari 2024 in een kamer van een zorginstelling in Amersfoort een matras in brand heeft gestoken met gevaar voor personen en goederen.

3.VOORVRAGEN

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Voortzetting van de vervolging onder de bestaande omstandigheden is in strijd met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Verdachte is niet ‘fit to stand trial’.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vervolging van verdachte te schorsen, nu zij niet in staat is de strekking van de tegen haar ingestelde vervolging te begrijpen.
De standpunten van de raadsvrouw worden - voor zover van belang voor de beoordeling - besproken onder het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte de strekking van de vervolging tegen haar goed begrijpt, zoals ook is gebleken tijdens de terechtzitting. Van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is daarom geen sprake.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de Pro Justitia rapportages van 15 november 2024 van C.M. Gouverneur, psychiater, en van L. Vermeulen, GZ psycholoog. Aan hen is de vraag gesteld of verdachte in staat is de strekking van de tegen haar ingestelde vervolging te begrijpen. Zowel de psycholoog als de psychiater hebben deze vraag bevestigend beantwoord. Zij overwegen dat verdachte in staat om te vertellen waarvoor zij vervolgd wordt. Daarnaast kan ze goed vertellen wat er voorafgaand en na de brand is gebeurd. Verder is zij in staat om haar beleving over het tenlastegelegde feit te beschrijven. Zo heeft verdachte de deskundigen bijvoorbeeld verteld dat zij er niet op uit was een ander te verwonden, met andere woorden, zij heeft dus over de gevolgen van de brand die dat voor anderen had, nagedacht. De psychiater en de psycholoog zijn op basis van verschillende gesprekken die zij met verdachte hebben gehad tot voornoemde conclusie gekomen en hebben, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, op grond van hun expertise op het gebied van het gedrag van de mens tot voornoemde conclusie kunnen komen.
De rechtbank heeft tijdens de zitting verdachte niet alleen vragen gesteld over de gebeurtenissen op 27 februari 2024, maar ook over het advies van de deskundigen om haar een tbs-maatregel met dwang op te leggen. Verdachte heeft de vragen van de rechtbank op een adequate en heldere manier beantwoord. Ook heeft de rechtbank de indruk gekregen dat verdachte de gevolgen van haar handelen goed kon overzien. Verdachte heeft ook spijt betuigd tegenover de slachtoffers. Verdachte begreep ter zitting het advies van de deskundigen en heeft zij ter zitting verklaard zich te kunnen vinden in het advies.
Gelet op de adviezen van de deskundigen en de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat verdachte de strekking en de gevolgen van de vervolging heeft begrepen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte ‘fit to stand trial’ is. Er is dan ook geen sprake van schending van artikel 6 EVRM. Dat betekent dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
Ten slotte ziet de rechtbank geen aanleiding om de vervolging van verdachte te schorsen, omdat verdachte in staat is te begrijpen wat haar vervolging inhoudt.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft partiële vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde ‘levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een en/of meerdere aldaar aanwezige medewerkers en/of cliënten van [instelling] in elk geval voor ander’. Voor wat betreft het gevaar dat is ontstaan voor goederen refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft verklaard:
Op 27 februari 2024 was ik op mijn kamer in [instelling] in Amersfoort toen het brandalarm afging. Ik ben toen vastgepakt door de medewerkers en uit mijn kamer gehaald. Ik had die dag een aansteker gevonden. [2]
Een proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens [instelling] , genummerd 240227-268-849, voor zover inhoudende:
Op 27 februari 2024 was ik aan het werk bij [instelling] in Amersfoort. Omstreeks 14.04 uur kreeg ik de melding dat er brand was bij de [naam] . Toen ik bij de [naam] aankwam hoorde ik dat degene die de brand gesticht had, mevrouw [verdachte] zou zijn. Vervolgens kreeg ik te horen dat mevrouw [verdachte] haar hoeslaken in brand had gestoken en dat hierdoor het matras en de ombouw ook in brand waren gegaan. [3]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde] , genummerd 240227-268-632, voor zover inhoudende:
Op 27 februari 2024 was ik werkzaam bij [instelling] op de [naam] . Omstreeks 13:55 uur gingen alle alarmpiepers van de medewerkers af. Op de pieper ging het over een brandstichting. Ik ben met meerdere collega’s naar de kamer gerend en ik heb deze opengemaakt met de algemene toegangssleutel. Toen ik de deur opende kwam er een grote rookwolk in ons gezicht. Ik zag een brandvlek op het matras, van ongeveer 50 centimeter. Hierbij zag ik ook vlammen van ongeveer 20 centimeter. Ik zag mevrouw [verdachte] naast de brand zitten op het matras. Samen met mijn collega pakten wij haar bij haar armen en trokken wij haar uit de kamer. Toen ik later terug liep naar de woonkamer zag ik [verdachte] zitten in een stoel en ik zag een aansteker op de tafel liggen. [4]
Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL900-2024062460-19, voor zover inhoudende:
Op 27 februari 2024 was ik bevelvoerder bij de brand in de [naam] op de [adres] te [woonplaats] . Naar mijn mening was er sprake van gevaar voor personen om de volgende reden: door personeel van de instelling werd hun patiënt uit de kamer gehaald op het moment dat er daar sprake was van een behoorlijke brand in deze kamer met veel rookvorming. Bij deze actie hebben deze medewerkers direct gevaar gelopen. In de kamer direct naast de kamer waar brand gesticht werd, was veel rook. Deze rook was via het ventilatiekanaal deze kamer binnengedrongen. Bij brand vallen de meeste (dodelijke) slachtoffers door het inademen van de rook. De bewoner van deze kamer heeft dus een aanzienlijk risico gelopen tijdens de brand. [5]
Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL900-2024062460-6, voor zover inhoudende:
De gehele vleugel stond vol met rook. Een medewerker vertelde over de aanleiding van het incident. Ik hoorde haar het volgende zeggen:
- Ik zag dat het matras in de brand stond en dat [verdachte] nog op het matras lag;
- Ik riep dat zij eraf moest komen en de kamer uit moest gaan;
- Ik zag dat zij hier niet op reageerde en niet mee wilde werken;
Wij plaatsten [verdachte] in de auto en reden naar het bureau toe. Tijdens de autorit vertelde de verdachte ons het volgende:
- Ik wil al de hele week dood.
- Ik heb al eerder brand gesticht.
Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd 900-2024062460-17, voor zover inhoudende:
Bij het bed is te zien dat de brand vermoedelijk in het midden van het bed is begonnen. Dit is af te leiden aan de inbranding van het houten schot aan de zijkant van het bed. Het matras, welke van brand vertragend materiaal was, is vanuit het midden naar de zijkanten weggebrand en/of gesmolten. De matras was voor ongeveer 50 procent verband/gesmolten.
Het gehele verblijf was zwart door rook/roet. In de verblijfruimte is vermoedelijk een aanzienlijke hitte geweest. De plafonniere in deze ruimte was hierdoor deels gesmolten. Door personeel werd mij medegedeeld dat op de afdeling waar het verblijf van verdachte [verdachte] was, het gehele lucht verversingssysteem schoon gemaakt moest worden. De rook van de brand was via die lucht verversingssysteem reeds in de andere kamers binnengedrongen.
Indien de brand dus niet op tijd geblust zou zijn was het risico voor andere bewoners aanzienlijk op het inademen van schadelijke rookgassen. [6]
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake was van een behoorlijke brand met veel rookvorming. De kamer van verdachte was zwart door rook/roet. De gehele vleugel stond vol met rook. Volgens de bevelvoerder vallen de meeste slachtoffers bij een brand doordat ze rook inademen. Op het moment dat een medewerker van [instelling] de kamer van verdachte binnenkomt krijgt hij een rookwolk in zijn gezicht. Daarnaast heeft de bevelvoerder erop gewezen dat de rook zich door het ventilatiekanaal naar de naastgelegen kamer had verspreid, waardoor de bewoner van die kamer tijdens de brand een aanzienlijk risico heeft gelopen. Door het snelle ingrijpen van de medewerkers van [instelling] en de brandweer heeft de brand zich niet verder verspreid.
De rechtbank is dan ook, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat sprake was van een brand terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 27 februari 2024 te Amersfoort opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras, hoeslaken en/of bed, ten gevolge waarvan het bed en verdachtes kamer geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor de inboedel van die voornoemde kamer en de omliggende/aangrenzende kamers en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een en/of meerdere aldaar aanwezige medewerkers en cliënten van [instelling] , te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat het bewezenverklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat verdachte om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid, moet sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte. Deze stoornis moet aanwezig zijn geweest op het moment van het bewezenverklaarde. Ook moet er een causaal verband zijn tussen de stoornis en het bewezen verklaarde. Bovendien moet die stoornis zodanig zijn, dat zij aan de toerekening van het feit aan verdachte in de weg staat.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op voornoemde Pro Justitia rapportages. De deskundigen concluderen dat er bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis, andere trauma gerelateerde stoornis en een functioneren op ten hoogste zwakbegaafd niveau. Verdachte heeft niet aangeboren hersenletsel dat cognitieve functiestoornissen veroorzaakt, waarvan de ernst niet geheel is vast te stellen. Zij heeft een stoornis in het gebruik van sedativa. Ten gevolge van haar stoornissen is verdachte afhankelijk van de zorg van anderen in haar dagelijks functioneren en emotieregulatie. Ten tijde van het ten laste gelegde waren deze stoornissen aanwezig. Het advies van de deskundigen is dan ook om het ten laste gelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie van de deskundigen dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan de voornoemde stoornissen en neemt deze conclusie over. Dat brengt mee dat het bewezen verklaarde naar het oordeel van de rechtbank aan verdachte niet kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte daarom niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege op te leggen, die ongemaximeerd is.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft de oplegging van de maatregel aan het oordeel van de rechtbank. Nu de raadsvrouw partiële vrijspraak van het tenlastegelegde heeft bepleit, dient de totale duur van de maatregel gemaximeerd te worden tot een periode van vier jaar.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleidende opmerkingen met betrekking tot de strafoplegging
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in haar kamer bij [instelling] in Amersfoort, waar verdachte verbleef op de gesloten afdeling. De door verdachte gestichte brand had zeer ernstige gevolgen kunnen hebben. Brandstichting in een dergelijke instelling leidt bovendien tot gevoelens van angst en onveiligheid bij bewoners. Dit geldt in het bijzonder nu de brand is ontstaan op een gesloten afdeling binnen de instelling De medewerker die als eerste op de kamer van verdachte was, heeft door het inademen van rook, longschade opgelopen waarvan hij enkele maanden na de brand nog steeds de lichamelijke gevolgen ondervond, zo blijkt uit zijn spreekrecht-verklaring. Dat de schade relatief beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken, maar aan het tijdig geactiveerde brandalarm van de instelling en het direct handelend optreden van het personeel en de brandweer.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Het strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 2 mei 2024, waaruit blijkt dat verdachte in 2017 eerder is veroordeeld voor brandstichting.
Pro Justitia rapportages
In voornoemde rapportages schatten de deskundigen het recidiverisico als hoog in wanneer verdachte buiten een klinische setting of in een klinische setting met een onvoldoende hoog beveiligingsniveau zou verblijven. Verdachte is volgens de rapporteurs niet in staat tot zelfstandig functioneren en heeft vrijwel continue nabijheid van anderen nodig om emotionele ontregeling te voorkomen. Zij beschikt momenteel nauwelijks over beschermende factoren. Voor haar dagelijks functioneren heeft verdachte een zeer intensieve zorgbehoefte. Wanneer zij geen intensieve zorg heeft zal het recidivegevaar snel toenemen tot hoog. Om het genoemde recidiverisico terug te brengen naar een aanvaardbaar niveau, is intensieve, langdurige klinische behandeling nodig. Binnen een kliniek is een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk wegens het hoge risico, ook binnen de muren van een beveiligde instelling. In eerste instantie zal binnen een kliniek ingezet moeten worden op het contact met verdachte en stabiliteit in het toestandsbeeld, afname van angsten, hevige stemmingswisselingen en zelfbeschadigend gedrag. Als zij voldoende stabiel is en haar zelfzorg goed is, kan worden bekeken welke behandeling het beste bij haar past.
Het advies van de psychiater en de psycholoog is om verdachte te laten behandelen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum in het kader van een tbs met dwangverpleging. Een andere/lichtere vorm van behandeling, waarbij er meer verantwoordelijkheid bij verdachte komt te liggen, is momenteel een gepasseerd station en kan de veiligheid voor de omgeving en verdachte zelf niet waarborgen.
De reclassering onderschrijft het advies van de rapporteurs dat een tbs-maatregel met dwangverpleging passend is. Het recidivegevaar wordt ook door de reclassering ingeschat als hoog.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of aan verdachte een tbs-maatregel dient te worden opgelegd, zoals door de officier van justitie is gevorderd. En indien een tbs-maatregel zal worden opgelegd, of daarbij bevolen dient te worden dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Een tbs-maatregel kan worden opgelegd indien wordt voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gestelde voorwaarden. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dient oplegging van de maatregel te eisen. De rechter dient daarbij tot het oordeel te komen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit (of feiten) een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en het door verdachte begane feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld (artikel 37a lid 1 aanhef en onder 1° en 2°). Indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist, kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr).
Voor beantwoording van de vraag of bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de rapporten en adviezen met betrekking tot de persoon van verdachte die zich in het dossier bevinden. Voor een korte weergave van hetgeen in deze rapporten en adviezen over de persoon van verdachte is vervat, verwijst de rechtbank naar pagina 6 van dit vonnis.
Met inachtneming van de beschouwingen, (diagnostische) overwegingen en conclusies van de deskundigen zoals vervat in de genoemde rapporten en adviezen, welke de rechtbank overneemt, komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
De rechtbank onderschrijft de conclusie dat oplegging van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. Ten tijde van het plegen van het feit bevond verdachte zich al in het kader van een zorgmachtiging in een instelling. Dit heeft echter niet kunnen voorkomen dat verdachte strafbare feiten heeft gepleegd waardoor (levens)gevaar voor anderen is ontstaan. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid eisen de terbeschikkingstelling van verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gebaseerd op de ernst en de aard van het bewezenverklaarde feit en het gevaar voor herhaling. De maatschappij dient hiertegen te worden beschermd. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden is dan ook niet passend.
De rechtbank gaat aan de opmerking van de raadsvrouw voorbij dat tijdens de opnames in zorginstellingen voorafgaand aan het ten laste gelegde feit niet de juiste zorg aan verdachte is geboden om het recidiverisico te verminderen. De rechtbank kan niet vaststellen dat indien de zorg voor verdachte anders ingericht was, het risico op herhaling wél was verminderd.
Nu zowel de veiligheid van anderen als de veiligheid van goederen dat vereisen en de feiten een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, zal de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan de verdachte opleggen.
Geen gemaximeerde terbeschikkingstelling
Aangezien deze maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e eerste lid wetboek van Strafrecht, kan deze periode van vier jaren te boven gaan.

9.BENADEELDE PARTIJ

[instelling] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.250,00. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De gevorderde materiële schadevergoeding ziet op het eigen risico van de zaak- en exploitatiekostenschadeverzekering gezondheidszorg bij Aon.
De benadeelde partij heeft verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Ook heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te verhogen met de gevorderde wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich met betrekking tot de vordering aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade van € 5.250,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 februari 2024 tot de dag van volledige betaling. Voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. Voorts geldt dat de gevorderde schade door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en voorzien is van bewijsstukken.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
Oplegging maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat zij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van
[instelling]toe tot een bedrag van
€ 5.250,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan
[instelling]van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
27 februari 2024tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M. Lemmen, voorzitter, mrs. S.M. van Lieshout en mr. M.J. Terstegge, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A. van Loon, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 april 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 27 februari 2024 te Amersfoortopzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras, hoeslaken en/of bed, ten gevolge waarvan het bed en/of verdachtes kamer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor (de inboedel van) die voornoemde kamer en/of de omliggende/aangrenzende kamers, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een en/of meerdere aldaar aanwezige medewerkers en/of cliënten van [instelling] , in elk geval voor een ander te duchten was;
(art. 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art. 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 mei 2024, genummerd PL 0900/2024062460, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 62. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2025.
3.Pagina 5.
4.Pagina 7.
5.Pagina 9.
6.Pagina 39.