ECLI:NL:RBMNE:2025:1640

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
UTR 25/854
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een parkeervergunning en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker behandeld. Verzoeker had een aanvraag voor een parkeervergunning ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum was afgewezen op 4 augustus 2024. Het college handhaafde deze afwijzing in een bestreden besluit van 2 december 2024, met als argument dat verzoeker niet in aanmerking kwam voor een parkeervergunning omdat hij op eigen terrein parkeert. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij stelde dat hij een spoedeisend belang had.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang. Hij heeft weliswaar aangegeven dat de kosten van betaald parkeren in zijn wijk onaanvaardbaar zijn, maar heeft dit niet onderbouwd met bewijs dat hij in ernstige financiële problemen zou komen. Bovendien heeft het college inmiddels aangegeven dat verzoeker in aanmerking kan komen voor een tijdelijke parkeervergunning voor bewoners tegen een laag tarief van € 40,-, wat de noodzaak voor een voorlopige voorziening verder ondermijnt.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Daarom wijst hij het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht aan verzoeker. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/854

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum

(gemachtigde: mr. B. Kurnaz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker voor een parkeervergunning.
1.1.
Het college heeft met het besluit van 4 augustus 2024 de aanvraag voor een parkeervergunning afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 december 2024 op het bezwaar van verzoeker is het college bij deze afwijzing gebleven. Volgens het college komt verzoeker niet in aanmerking voor een parkeervergunning, omdat er sprake is van parkeren op eigen terrein.
1.2.
Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld (zaaknummer UTR 25/852). Ook heeft hij dit verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Verzoeker heeft in de brief van 10 februari 2025 toegelicht waarom hij vindt dat hij een spoedeisend belang heeft.
1.3.
Op 17 februari 2025 heeft verzoeker een verklaring van zijn verhuurder toegezonden dat hij geen eigen parkeerplaats heeft.
1.4.
Het college heeft op 24 maart 2025 bericht dat de gemeente haar beleid heeft gewijzigd voor bewoners die op dit moment niet kunnen beschikken over een eigen parkeerplaats en dat verzoeker nu in aanmerking kan komen voor een tijdelijke parkeervergunning voor bewoners tegen het lage tarief van € 40,-.
1.5.
Verzoeker heeft op 28 maart 2025 medegedeeld dat hij bereid is het verzoek om een voorlopige voorziening in te trekken mits het college het griffierecht aan hem vergoedt.
1.6.
Het college heeft in reactie daarop op 28 maart 2025 medegedeeld dat geen sprake is van een (formele) beleidswijziging, maar dat de tijdelijke parkeervergunning uit coulance wordt verleend en als tijdelijke oplossing totdat verzoeker een eigen parkeerplaats op eigen terrein toegewezen krijgt. Het college meent dat het bestreden besluit juist is, dat het verlenen van de tijdelijke parkeervergunning aan verzoeker dat standpunt niet verandert en dat het daarom de kosten van het griffierecht niet vergoedt.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
4. Verzoeker stelt dat hij een spoedeisend heeft belang bij zijn verzoek. Verzoeker heeft in dat kader toegelicht dat hij onmogelijk op eigen terrein kan parkeren en dat het college hem onnodig op onevenredig hoge kosten jaagt door hem geen eerste bewonersvergunning te verstrekken. Zo’n eerste bewoners vergunning in zijn wijk kost € 40,- per jaar en een tweede bewonersvergunning € 150,- per jaar. Als verzoeker gehouden is om het normale parkeertarief in de wijk te betalen dan kost dat verzoeker € 2,90 per uur met een maximum van € 17,30 per etmaal minus enkele feestdagen, wat neerkomt op € 5.397,60 per jaar. Deze kosten zijn volgens verzoeker onevenredig en een onaanvaardbaar nadelig gevolg van het bestreden besluit. Verzoeker verzoekt daarom om bij wijze van voorlopige voorziening een tijdelijke parkeervergunning toe te kennen.
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. Voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld, moet eerst worden beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Daarvan kan sprake zijn als er door de werking van het besluit een feitelijke of juridische situatie zou ontstaan die onomkeerbare gevolgen zou hebben. Bij een financieel geschil neemt de voorzieningenrechter niet snel spoedeisendheid aan. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt.
5.1.
Een dergelijk zwaarwegend spoedeisend belang heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt. Een louter financieel belang genereert onvoldoende spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker heeft niet aangetoond dat hij vanwege de weigering van een parkeervergunning in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Verzoeker heeft alleen gesteld wat de (jaarlijkse) kosten zijn van betaald parkeren in zijn wijk en dat deze kosten voor hem onaanvaardbaar nadelig zijn, maar hij heeft dit verder niet onderbouwd met stukken waaruit blijkt dat hij hierdoor in ernstige (financiële) problemen komt. Wat verzoeker verder in beroep heeft aangevoerd, geeft evenmin aanleiding om een spoedeisend belang aan te nemen.
5.2.
Verder merkt de voorzieningenrechter op dat het college heeft toegezegd dat verzoeker nu in aanmerking kan komen voor een tijdelijke parkeervergunning voor bewoners tegen het lage tarief van € 40,-. Voor zover eiser al spoedeisend belang zou hebben gehad, is dat met deze toezegging van het college over een tijdelijke parkeervergunning komen te vervallen.
5.3.
De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is. Verder is er geen sprake van een situatie waarin voor de voorzieningenrechter op voorhand duidelijk is dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Gezien de gronden van het verzoek en van het beroep in relatie tot de motivering van het bestreden besluit, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er meer onderzoek nodig om een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit te kunnen geven. Deze spoedprocedure leent zich daar niet voor.
6. Uit het voorgaande volgt dat er geen sprake is van spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Evenmin bestaat aanleiding om te bepalen dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.