ECLI:NL:RBMNE:2025:1621

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
11199703 \ UC EXPL 24-4561 VL/58599
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen door een zzp’er aan een bemiddelende partij

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een B.V. en een zzp’er. De eiser, een B.V. die opereert onder een handelsnaam, vorderde van de gedaagde zzp’er een terugbetaling van € 10.532,70, omdat de gedaagde in de periode van maart tot oktober 2023 niet-gewerkte uren zou hebben gedeclareerd. De gedaagde erkende een deel van de vordering, maar betwistte het overige. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in totaal € 5.841,12 onverschuldigd heeft ontvangen en heeft hem veroordeeld tot terugbetaling van dit bedrag aan de eiser.

De procedure begon met een dagvaarding op 1 juli 2024, waarna de gedaagde op 11 september 2024 schriftelijk reageerde. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 januari 2025, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft de feiten en argumenten van beide partijen gehoord en heeft geoordeeld dat de eiser onvoldoende had onderbouwd dat de gedaagde te veel uren had gedeclareerd voor de maanden april en mei 2023. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde vanaf juni 2023 alert had moeten zijn op de communicatie van de eiser en dat hij voor bepaalde diensten te veel uren had gedeclareerd.

De kantonrechter heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf 20 april 2024, omdat de gedaagde in verzuim was om het teveel betaalde bedrag terug te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de gedaagde het bedrag moet terugbetalen, ook als hij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11199703 \ UC EXPL 24-4561 VL/58599
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
[eisende partij] B.V. h.o.d.n. [handelsnaam 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
gemachtigde: mr. G.D. Depla,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.C.N.T. van Haren.

1.De procedure

1.1.
[eisende partij] heeft [gedaagde] op 1 juli 2024 gedagvaard voor de kantonrechter. [gedaagde] heeft op 11 september 2024 schriftelijk op de dagvaarding gereageerd. De kantonrechter heeft vervolgens een mondelinge behandeling bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 30 januari 2025 plaatsgevonden. Namens [eisende partij] waren [A] , clustermanager, en [B] , personeelsadviseur, aanwezig. Zij werden bijgestaan door mr. Depla. [gedaagde] was aanwezig, bijgestaan door mr. Van Haren. Partijen hebben antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter en de griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt. De kantonrechter heeft bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] heeft als zzp’er cliënten van [eisende partij] begeleid. De overeenkomst van opdracht kwam telkens tot stand via het arbeidsbemiddelingsplatform [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). In 2023 begeleidde [gedaagde] cliënt [cliënt] . voor een bedrag van € 37,50 per uur en een reiskostenvergoeding van € 0,21 per kilometer. Volgens [eisende partij] heeft [gedaagde] in de periode maart 2023 tot en met oktober 2023 niet-gewerkte uren gedeclareerd die [eisende partij] ook heeft betaald. Zij wil daarom dat [gedaagde] het volgens haar te veel betaalde bedrag van € 10.532,70 terugbetaalt. [gedaagde] erkent dat hij per ongeluk niet-gewerkte uren heeft gedeclareerd, maar niet zo veel als [eisende partij] stelt. [gedaagde] wil € 4.641,12 aan [eisende partij] terugbetalen. De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 5.841,12 aan [eisende partij] .

3.De beoordeling

Diensten inplannen en uren declareren via het online platform van [bedrijf]
3.1.
Op basis van de uitleg die partijen ter zitting hebben gegeven, begrijpt de kantonrechter dat de invulling van de diensten en het versturen van de declaraties als volgt verliep. [eisende partij] heeft op 1 februari 2020 een raamovereenkomst gesloten met [bedrijf] . Op basis van deze overeenkomst bemiddelde [bedrijf] tussen [gedaagde] en [eisende partij] , waarbij alle drie de partijen gebruikmaakten van het online platform van [bedrijf] . [eisende partij] leverde aan [bedrijf] ‘diensten-sets’ aan, die op het online platform kwamen te staan. In de periode dat [gedaagde] cliënt [cliënt] . begeleidde, werd [cliënt] . ook door drie anderen begeleid. De diensten-sets die [eisende partij] voor cliënt [cliënt] . aanleverde en die op het online platform kwamen te staan, moesten door [gedaagde] en de drie andere begeleiders onderling worden verdeeld. Aan het eind van de maand kon [gedaagde] via het online platform de factuur voor die maand downloaden en deze moest hij zelf aan [eisende partij] versturen. Het kon voorkomen dat de werkelijk gewerkte uren anders waren dan de dienstensets zoals deze op het online platform stonden. Verder is van belang dat partijen het erover eens zijn dat, als [eisende partij] een dienst wilde annuleren, zij dit 48 uur voor aanvang van de dienst moest melden en dat [gedaagde] voor een standby-dienst 2 uur in rekening mocht brengen.
Hoe het volgens partijen is gegaan
3.2.
Volgens [eisende partij] heeft [gedaagde] in de maanden maart 2023 t/m augustus 2023 in totaal € 10.532,70 te veel aan uren en kilometers gedeclareerd en heeft zij dit onverschuldigd aan [gedaagde] betaald. [gedaagde] betwist dit [1] en voert hiertoe aan dat [eisende partij] regelmatig diensten te laat (niet 48 uur van tevoren) heeft afgemeld, zodat hij deze uren wel mocht declareren. [eisende partij] is het hier niet mee eens en voert aan dat haar cliënt [cliënt] . vanaf maart 2023 vaak in het weekend bij zijn vriendin verbleef, waardoor begeleiding op deze momenten niet nodig was. Vanaf april 2023 is de weekenddienst daarom vervallen. Bij de vergadering van 28 maart 2023 heeft [eisende partij] dit met haar team besproken en de notulen van deze vergadering zijn aan [gedaagde] toegestuurd. Dat dit juist is gecommuniceerd blijkt volgens [eisende partij] ook uit het feit dat door de andere drie begeleiders van [cliënt] . in de periode april 2023 t/m juli 2023 wel juist is gedeclareerd. Mocht het zo zijn dat [gedaagde] het inderdaad niet wist, dan had het op de weg van [gedaagde] als goed opdrachtnemer gelegen om [eisende partij] te waarschuwen op het moment dat [gedaagde] week na week constateerde dat [eisende partij] de dienst te laat afmeldde, aldus [eisende partij] . [gedaagde] betwist dat [eisende partij] met hem heeft gecommuniceerd dat de weekenddiensten vanaf april 2023 kwamen te vervallen. Deze diensten waren niet aangepast op het online platform van [bedrijf] en alleen als hij toevallig telefonisch contact had met de gedragswetenschapper van [eisende partij] kwam [gedaagde] er achter dat hij soms niet hoefde te komen omdat [cliënt] . naar zijn vriendin zou gaan.
De beoordeling door de kantonrechter
[gedaagde] erkent dat hij € 4.641,12 moet terugbetalen
3.3.
[gedaagde] erkent dat hij per ongeluk te veel uren en kilometers heeft gedeclareerd, maar stelt ook dat hij de standby uren van de maanden november 2023 en december 2023, in totaal 16 uur, nog niet heeft gedeclareerd. [eisende partij] heeft dit niet betwist. Volgens [gedaagde] heeft hij, na verrekening van de maanden november 2023 en december 2023, € 4.641,12 te veel ontvangen van [eisende partij] . Dit deel van de vordering zal de kantonrechter daarom toewijzen.
Maart 2023: geen discussie
3.4.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat tussen partijen geen discussie meer bestaat over de gedeclareerde uren in de maand maart 2023.
April 2023 en mei 2023: geen tijdige afmeldingen
3.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisende partij] onvoldoende heeft onderbouwd hoe en wanneer zij de weekenddiensten vanaf april 2023 heeft afgemeld. Partijen zijn het er over eens dat de weekenddiensten vanaf april 2023 niet zijn aangepast op het online platform van [bedrijf] . Dit online platform is weliswaar niet leidend, maar het vormt wel een belangrijk uitgangspunt. Het is de verantwoordelijkheid van [eisende partij] , die er voor heeft gekozen om met [bedrijf] samen te werken, dat deze diensten ofwel juist op het online platform komen te staan ofwel op een duidelijke wijze wordt gecommuniceerd dat diensten worden gewijzigd. De notulen van de vergadering van 28 maart 2023 zijn hiervoor naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende. In deze notulen staat: “3 weekenden naar [vriendin], 4de weekend vooraf overleg”. Hieruit blijkt niet dat vanaf dat moment vaststond dat alle weekenddiensten vanaf april 2023 zouden vervallen. Daarbij leest de kantonrechter in productie 16 van [eisende partij] dat op zaterdag 15 april 2023 en zaterdag 29 april 2023 door [gedaagde] 18 uur is gedeclareerd en [eisende partij] het hiermee eens is. De kantonrechter maakt hieruit op dat [cliënt] . op deze twee zaterdagen dus niet naar zijn vriendin is geweest. In de maand april 2023 was het kennelijk, ondanks de vergadering van 28 maart 2023, dus nog niet duidelijk of [cliënt] . elk weekend naar zijn vriendin zou gaan. [eisende partij] heeft niet toegelicht op welke wijze zij [gedaagde] heeft geïnformeerd over het feit dat [cliënt] . vanaf mei 2023 wel elk weekend naar zijn vriendin zou gaan. De stelling van [eisende partij] dat de duidelijke communicatie zou blijken uit het feit dat de andere drie begeleiders van [cliënt] . wel op de juiste manier hebben gedeclareerd, gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. Dat met deze drie begeleiders wel duidelijk is gecommuniceerd wil niet zonder meer zeggen dat ook met [gedaagde] duidelijk is gecommuniceerd. Over de maanden april 2023 en mei 2023 hoeft [gedaagde] niets terug te betalen, los van het deel dat hij heeft erkend.
Juni 2023: zorgplicht [gedaagde]
3.6.
[eisende partij] stelt dat, op het moment dat [gedaagde] merkte dat [eisende partij] weekend na weekend te laat de dienst afmeldde, hij [eisende partij] hiervan op de hoogte had moeten stellen. De kantonrechter overweegt als volgt. Zoals hiervoor is overwogen hoefde het voor [gedaagde] in april 2023 nog niet duidelijk te zijn dat [cliënt] . elk weekend naar zijn vriendin zou gaan. In mei 2023 heeft [eisende partij] volgens [gedaagde] elke zaterdag te laat afgemeld. Nu kan het wel eens voorkomen dat [eisende partij] te laat afmeldt, maar er had bij [gedaagde] wel geleidelijk aan een zekere alertheid moeten ontstaan op het moment dat de zaterdagdienst week na week niet werd ingevuld. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] vanaf juni 2023, nadat [eisende partij] 4 zaterdagen achter elkaar te laat had afgemeld, contact had moeten opnemen met [eisende partij] om te controleren of er wellicht wat mis ging in de communicatie. Vanaf dit moment had hij er niet meer vanuit mogen gaan dat hij de zaterdagen moest werken en had hij deze niet mogen declareren. Voor de diensten van 3 juni 2023 en 17 juni 2023 heeft [gedaagde] 18 uur (en 0 km) [2] gedeclareerd, terwijl hij 2 uur had mogen declareren. Dit betekent dat [gedaagde] 2 x 16 uur (= € 1.200,00) aan [eisende partij] moet terugbetalen.
13 augustus 2023 en 20 augustus 2023: [cliënt] . opgehaald bij zijn vriendin
3.7.
Partijen zijn het er over eens dat [gedaagde] voor de dagen 13 augustus 2023 en 20 augustus 2023 ten onrechte 22,5 uur heeft gefactureerd. [gedaagde] heeft deze dagen slechts 5 uur gewerkt, door [cliënt] . op te halen bij zijn vriendin. [gedaagde] stelt dat hij hier 8 uur voor mag rekenen, terwijl [eisende partij] stelt dat [gedaagde] hier 5 uur voor mag rekenen. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] hier 8 uur voor mag rekenen. 13 en 20 augustus 2023 waren zondagen, wat betekent dat een toeslag van 60% gold. 5 uur werken betekent daarom 1,6 x 5 = 8 uur die gedeclareerd mag worden. Het deel dat [gedaagde] te veel heeft gefactureerd zit al verwerkt in het bedrag dat hij erkent, € 4.641,12.
Conclusie
3.8.
Zoals hiervoor onder 3.3 en 3.6 is overwogen, heeft [eisende partij] € 4.641,12 + € 1.200,00 = € 5.841,12 onverschuldigd aan [gedaagde] betaald. [gedaagde] zal worden veroordeeld om dit bedrag aan [eisende partij] terug te betalen.
Rente
3.9.
[eisende partij] vordert de wettelijke rente vanaf 20 april 2024. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] in elk geval op 20 april 2024 in verzuim was, omdat [eisende partij] hem heeft gesommeerd om uiterlijk op die datum het teveel betaalde terug te betalen. De stelling van [gedaagde] dat hij [eisende partij] nog niet heeft terugbetaald, omdat hij geen creditfactuur heeft ontvangen, gaat niet op. [gedaagde] heeft zelf de (onjuiste) facturen gestuurd en had dus ook zelf een creditfactuur moeten opstellen. [gedaagde] heeft voor het overige geen verweer gevoerd tegen (de ingangsdatum van) de wettelijke rente, zodat de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
De proceskosten
3.10.
Omdat beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.11.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
4. De beslissing
De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisende partij] van een bedrag van € 5.841,12, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek vanaf 20 april 2024 tot het moment dat het volledige bedrag is betaald;
4.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst al het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.

Voetnoten

1.Van sommige data erkent [gedaagde] dat hij te veel uren en/of kilometers in rekening heeft gebracht. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen, zie onder 3.4.
2.Dit roept overigens ook vragen op. Het had [gedaagde] uiteindelijk ook moeten opvallen dat hij steeds 18 uur en 0 kilometers declareerde, wat wil zeggen dat hij dus niet naar [locatie] is gereden en kennelijk een standby dienst had.