ECLI:NL:RBMNE:2025:1589

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/7724
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake exploitatievergunning speelautomaten

Op 28 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster B.V. en de Raad van Bestuur van de Kansspelautoriteit (Ksa). Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Ksa van 22 november 2024, waarbij aanvullende voorwaarden aan haar exploitatievergunning voor speelautomaten waren verbonden. Verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat het verwijderen van twee speelautomaten haar inkomsten zou schaden en haar voortbestaan bedreigde. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. Financiële belangen alleen zijn doorgaans onvoldoende voor het treffen van een voorlopige voorziening, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster onvoldoende bewijs had geleverd van een dreigend financieel gevaar en dat de Ksa haar besluit voldoende had gemotiveerd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident onrechtmatig besluit was en dat de Ksa gerechtigd was om voorwaarden te verbinden aan de vergunning. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7724

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. A.S. Schollaardt),
en

De Raad van Bestuur van de Kansspelautoriteit, de Ksa

(gemachtigden: mr. R.G.J. Wildemors en mr. J. Egers).

Inleiding

1. De Ksa heeft bij besluit van 22 november 2024 besloten om aan de sinds 29 augustus 2017 aan verzoekster verleende vergunning voor het exploiteren van speelautomaten (exploitatievergunning) aanvullende voorschriften te verbinden. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van 22 november 2024.
1.2.
De Ksa heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van de Ksa.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter in zoverre dat het oordeel werking heeft totdat er beslist wordt op het bezwaar. Het oordeel bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. Voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld, moet eerst worden beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Mocht de voorzieningenrechter van oordeel zijn dat er geen spoedeisend belang is dan zal de voorzieningenrechter nog moeten beoordelen of er sprake is van een evident onrechtmatig besluit.
4. Verzoekster heeft ter onderbouwing van het spoedeisend belang gesteld dat met het verwijderen van twee van de vier speelautomaten inkomsten wegvallen en verzoekster in haar voortbestaan wordt bedreigd. Zij heeft ter onderbouwing financiële stukken ingediend. Daarnaast is er volgens verzoekster sprake van een onevenredig en evident onrechtmatig besluit. Het besluit is te ver gaand gelet op de conclusie van het LBB dat er sprake is van een mindere mate van gevaar en de opgelegde voorschriften zijn niet noodzakelijk.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening?
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De belangen die verzoekster naar voren heeft gebracht zijn financieel van aard. Het is vaste rechtspraak dat een financieel belang in de regel geen aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit kan alleen anders zijn als sprake is van een acute financiële noodsituatie of als de continuïteit van de betrokken onderneming wordt bedreigd. Hiertoe ziet de voorzieningenrechter in deze zaak onvoldoende aanknopingspunten.
De voorzieningenrechter vindt hierbij van belang dat verzoekster de financiële situatie onvoldoende heeft onderbouwd. Zo is het overzicht met de opbrengst van de automaten niet door een accountant opgesteld en blijkt uit de overgelegde cijfers niet dat verzoekster door het weghalen van twee automaten in haar voortbestaan wordt bedreigd. Verzoekster heeft geen personeel in dienst en haar vennoten zijn voor hun inkomen niet afhankelijk van alleen de vier speelautomaten. Bovendien kan verzoekster de Ksa verzoeken haar schade te vergoeden als achteraf blijkt van een onrechtmatig besluit.
Is er sprake van een evident onrechtmatig besluit?
6. De door verzoekster gevraagde voorlopige voorziening kan ondanks het ontbreken van een spoedeisend belang, toch worden getroffen, als het besluit van de Ksa evident onrechtmatig is. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht ernstig moet worden betwijfeld, of het door de Ksa ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit of van een onevenredig besluit. Uit het advies van het LBB volgt dat er sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband met de vader van de vennoten en dat er sprake is van een mindere mate van gevaar. De voorzieningenrechter vindt dat de Ksa in haar besluit voldoende heeft gemotiveerd dat en waarom zij mag uitgaan van de conclusies van het LBB. De later opgeworpen omstandigheden dat het aanwijzingsbesluit uit de huurovereenkomst met [horeca gelegenheid] is verwijderd, dat de vader van de vennoten uit de vof [bedrijf] is gestapt en stelt naar Brazilië te verhuizen doet aan het zakelijk samenwerkingsverband vooralsnog niet af. Vader kan invloed blijven uitoefenen en het LBB heeft meer aspecten ten grondslag gelegd aan de vaststelling van het zakelijk dienstverband dan het aanwijzingsbesluit en de deelname van een van de vennoten van verzoekster in de vof met vader.
Gelet op de conclusies van het LBB dat er sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband en een mindere mate van gevaar, mag de Ksa voorschriften verbinden aan het verlenen van de exploitatievergunning. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn die voorschriften een geschikt en noodzakelijk middel om het risico te beperken van de mogelijke betrokkenheid van de vader van de vennoten bij de exploitatie van de speelautomaten. Ook gaan deze voorschriften niet verder dan strikt noodzakelijk is om het risico van betrokkenheid van de vader van de vennoten bij de exploitatie van de speelautomaten te beperken.
8. Ook ziet de voorzieningenrechter aan de kant van verzoekster geen belangen die zo zwaar wegen dat de gevraagde voorziening om die reden moet worden toegewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

10. Omdat er geen sprake is van een spoedeisend belang en er ook geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit, bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.