In deze zaak heeft de stichting Woonstichting Centrada, hierna te noemen Centrada, de huurder [onderbewindgestelde] gedagvaard wegens huurachterstand. De huurder had een huurachterstand van meer dan drie maanden, wat Centrada aanvankelijk deed besluiten om de huurovereenkomst te ontbinden en ontruiming te vorderen. Echter, na dagvaarding is de huurachterstand verminderd en heeft Centrada haar eis tot ontbinding en ontruiming ingetrokken, waarbij zij enkel de resterende huurachterstand en proceskosten vorderde. De bewindvoerder van de huurder stelde dat Centrada misbruik maakte van procesrecht door de procedure aan te spannen, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van misbruik. De kantonrechter heeft de bewindvoerder veroordeeld tot betaling van de resterende huurachterstand, wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter benadrukte dat de huurachterstand op het moment van de dagvaarding groter was dan drie maanden en dat Centrada zich aan de wettelijke verplichtingen had gehouden. De proceskosten werden niet gematigd, omdat de bewindvoerder niet had aangetoond dat Centrada onterecht had gehandeld. Het vonnis werd uitgesproken op 9 april 2025.