De beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank volgt het primaire standpunt van het college dat de aanvraag om tegemoetkoming te laat is ingediend. Het subsidiaire standpunt van het college behoeft - gelet op wat hierna wordt overwogen - daarom geen bespreking. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5. Op 1 januari 2024 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om tegemoetkoming is ingediend, blijft het recht zoals dat gold op het moment van de aanvraag van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Dat betekent dat in deze zaak de Wnb met de onderliggende regelingen nog van toepassing zijn. Dat volgt uit het overgangsrecht opgenomen in artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.
6. Het college verleent op grond van artikel 6.1 van de Wnb een tegemoetkoming voor schade die is aangericht door natuurlijk in het wild levende vogels van vogelsoorten uit artikel 1 van de Vogelrichtlijn. De grauwe gans valt daaronder. Die tegemoetkoming wordt alleen verleend als die schade redelijkerwijs niet of niet geheel voor rekening van de belanghebbende behoort te blijven. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling blijkt dat de wetgever de invulling van dit redelijkheidscriterium aan de provincies heeft overgelaten, nu de wetgever daarin heeft uiteengezet dat de provincies binnen de in de wet gegeven kaders het beleid voor de verlening van tegemoetkomingen zullen vaststellen. Het is ook aan de provincies om te bezien op welke wijze zij de toekenning van tegemoetkomingen organiseren en of zij daarmee bijvoorbeeld een bepaald orgaan voor in het leven roepen.
7. In artikel 8.30, tweede lid, van de Omgevingsverordening Flevoland (de Verordening) is bepaald dat een aanvraag om een tegemoetkoming door de aanvrager bij [bedrijf]wordt ingediend binnen zeven werkdagen nadat hij de schade heeft geconstateerd, met gebruikmaking van een daartoe vastgesteld formulier met bijlagen of vastgestelde elektronische wijze. Schade die niet binnen zeven werkdagen na constatering door de aanvrager bij [bedrijf] is ingediend, komt op grond van het derde lid niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Volgens de toelichting op dit artikel is het vereiste om de schade binnen zeven werkdagen bij [bedrijf] te melden van belang om [bedrijf] in de gelegenheid te stellen een taxateur ter plaatse een onderzoek te laten instellen naar de schadeveroorzakende diersoorten en de omvang van de schade. Een consulent faunazaken van [bedrijf] kan dan ook adviseren hoe verdergaande schade kan worden voorkomen of beperkt.
De te laat ingediende aanvraag
8. Het college gaat er vanuit dat eiser de schade op 12 juli 2022 heeft geconstateerd. Ook de rechtbank zal daarvan uitgaan, omdat eiser niet heeft aangegeven dat hij de schade later heeft geconstateerd en omdat de datum van 12 juli 2022 terugkomt in diverse dossierstukken, zoals bijvoorbeeld het contact dat eiser heeft met de Helpdesk FaunaSchade Registratie systeem. Volgens het college had eiser op grond van artikel 8.30 van de Verordening uiterlijk binnen zeven werkdagen na de dag van constatering van de schade de aanvraag moeten indienen, dus uiterlijk op 20 juli 2022. De aanvraag is volgens het college pas op 24 november 2022 ingediend na betaling van leges en dat is te laat. De aanvraag om tegemoetkoming wordt om die reden op grond van artikel 8.30, derde lid, van de Verordening afgewezen. Doordat de schade langere tijd geleden is ontstaan, is volgens het college daarnaast de schadeoorzaak niet meer met zekerheid vast te stellen. De kans is groot dat andere oorzaken de groei van het gewas hebben beïnvloed met als gevolg dat geen volledig en betrouwbaar beeld van de omvang en het verloop van de schade meer kon worden verkregen.
9. Eiser stelt allereerst dat hij de aanvraag op 12 juli 2022 heeft ingediend. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij op deze datum met hulp van zijn schoonzoon een schademelding heeft gedaan in het systeem van [bedrijf] . Daarmee is de aanvraag volgens eiser opgestart. Daarbij stelt eiser dat hij bij deze melding ook een registratienummer kreeg, maar dat hij de aanvraag niet kon afronden omdat er een schriftelijke grondgebruikersovereenkomst digitaal moest worden bijgevoegd. Die had hij op dat moment niet, omdat hij een mondelinge overeenkomst met de gemeente Almere had voor het gebruik van de betreffende percelen. Gezien de schademelding in het systeem op 12 juli 2022, is er volgens eiser sprake van een aanvraag die op dat moment incompleet was. Eiser verwijst hiervoor naar de ingediende e-mailberichten bij het aanvullende beroepschrift. Voor zover de rechtbank hierin niet meegaat, stelt eiser dat in ieder geval kan worden uitgegaan van 22 juli 2022 als aanvraagdatum toen ook de schriftelijke grondgebruikersovereenkomst van de gemeente was verkregen waarmee de aanvraag compleet was. Daarbij wijst eiser op het aanvraagformulierwaarop 22 juli 2022 als aangemaakte datum staat vermeld en waarbij ook een aanvraagnummer is verkregen.
10. Het college betwist dat er sprake is van een eerder ingediende aanvraag dan op 24 november 2022. Volgens het college is er geen sprake van een melding in het systeem van [bedrijf] op 12 juli 2022 en was op 22 juli 2022 ook geen sprake van een ingediende aanvraag.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schademelding op 12 juli 2022 als (een begin van) een aanvraag om een tegemoetkoming kan worden aangemerkt. Uit de door eiser ingebrachte e-mailberichten blijkt namelijk dat hij op 12, 13 en 14 juli 2022 contact heeft gehad met de helpdesk van het zogeheten FaunaSchade Registratie systeem (SRS). Hieruit blijkt echter niet dat er op 12 juli 2022 een aanvraag om een tegemoetkoming is ingediend bij [bedrijf] . Daarbij betrekt de rechtbank de toelichting van het college dat het SRS een landelijk meldpunt is voor faunaschade waarin grondgebruikers gevallen van faunaschade melden en jachthouders kunnen hier een ontheffing of machtiging aanvragen voor afschot van schadeveroorzakende dieren. Dit systeem is gekoppeld aan het Fauna Registratie Systeem (FRS), waarin jagers na een veldbezoek de gegevens (verjaagacties, bejaagacties, aantal afschot etc.) moeten invoeren. Deze systemen zien op de schadebestrijding, terwijl het systeem van [bedrijf] is voor het aanvragen van een tegemoetkoming in de schade. In het systeem van [bedrijf] is geen schademelding op 12 juli 2022 bekend. Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanknopingspunten op grond waarvan eiser mocht veronderstellen dat hij met de schademelding in het SRS/FRS een aanvraag om een tegemoetkoming in schade bij [bedrijf] had ingediend.
12. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 22 juli 2022 een aanvraag bij [bedrijf] heeft ingediend. Dat op het aanvraagformulier 22 juli 2022 staat genoemd als aangemaakte datum is daartoe onvoldoende. Het college heeft op de zitting toegelicht dat de regel “Aangemaakt op: 22 juli 2022” betekent dat eiser op 22 juli 2022 de aanvraag in het systeem van [bedrijf] is gestart, maar dat betekent niet dat deze op die datum is afgerond en ingediend. De aanvraag van eiser is namelijk tussentijds opgeslagen in het systeem, maar is niet ingediend bij [bedrijf] . Het aanvraagformulier wordt op dat moment dus niet digitaal naar [bedrijf] verzonden. Dat gebeurt pas als het aanvraagformulier door de aanvrager wordt verzonden, waarvan de indiener ook een ontvangstbevestiging krijgt. Het (deels) digitaal invullen van het aanvraagformulier betekent dus niet dat het wordt geüpload in het systeem van [bedrijf] en voor [bedrijf] zichtbaar is. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen reden om deze toelichting niet te volgen. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij de aanvraag wel op 22 juli 2022 heeft ingediend, dan wel dat het voor hem niet mogelijk was om de aanvraag op die datum in te dienen.
13. Het college heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat pas op 24 november 2022 sprake was van een ingediende aanvraag om een tegemoetkoming. Dit is buiten de in artikel 8.30, tweede lid, van de Verordening voorgeschreven indieningstermijn van zeven werkdagen. De aanvraag om een tegemoetkoming in schade is dan ook te laat ingediend en kon om die reden worden afgewezen op grond van artikel 8.30, derde lid, van de Verordening. De stelling van eiser dat de ontstane schade wel kan worden vastgesteld, omdat de schade op 27 juli 2022 is vastgesteld door een erkende en onafhankelijke taxateur met wie [bedrijf] samenwerkt, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank kan daarnaast de toelichting van het college over het belang van een tijdige aanvraag in het kader van het vaststellen van de schadeoorzaak, volgen. Toegelicht is dat het belang van een tijdige indiening van een aanvraag is dat een consulent van [bedrijf] direct na ontvangst van een aanvraag een eerste beoordeling maakt van de situatie (diersoort, gewas, preventieve maatregelen, schadebestrijding, etc.) voordat een taxatiebureau wordt ingeschakeld om de schade vast te stellen. Hoe meer tijd er verstrijkt na de schadeconstatering, hoe groter de kans is dat geen volledig en betrouwbaar beeld van de omvang en het verloop van de bij de aanvraag gemelde schade meer kon worden verkregen. Nu eiser de taxateur direct heeft ingeschakeld zonder dat er een aanvraag lag, heeft de consulent de situatie niet eerst kunnen beoordelen en heeft deze het taxatierapport daarna niet kunnen controleren. De afwijzing van de aanvraag is in zoverre in overeenstemming met artikel 8.30 van de Verordening.
Het beroep op de hardheidsclausule
14. Eiser stelt dat er op zijn percelen forse gewasschade was en dat hij onvoldoende is ondersteund tijdens het proces voor het aanvragen van de tegemoetkoming in de schade. Eiser vindt dat hij door het bestreden besluit onbillijk wordt benadeeld. Pas op de zitting heeft eiser naar aanleiding van vragen van de rechtbank bevestigd dat hij hiermee een beroep doet op de hardheidsclausule zoals opgenomen in artikel 8.32 van de Verordening. Op grond van dit artikel kan het college in individuele gevallen de in artikel 8.30, tweede lid, van de Verordening voorgeschreven indieningstermijn van zeven werkdagen buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover de toepassing gelet op de betrokken belangen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daarbij heeft eiser toegelicht dat de onbillijkheid in dit geval ziet op de unieke situatie dat eiser eerst de mondelinge grondgebruikersovereenkomst moest omzetten in een schriftelijke overeenkomst. Daar is de nodige tijd overheen gegaan, namelijk tien dagen zodat het überhaupt niet mogelijk was om de indieningstermijn van zeven werkdagen te halen. Daarnaast wijst eiser op alle moeite en inspanningen die hij heeft verricht om de schade te voorkomen en te beperken en de aanvraag in te dienen. Omdat hij niet eerder een verzoek om tegemoetkoming had ingediend, zijn er veel contactmomenten geweest met [bedrijf] , het college en ook de jager die enorm betrokken is geweest.
15. Het college heeft in reactie hierop op de zitting gesteld dat ook zonder een schriftelijke grondgebruikersovereenkomst een aanvraag om een tegemoetkoming bij [bedrijf] had kunnen worden ingediend. Bovendien valt niet in te zien waarom de schriftelijke grondgebruikersovereenkomst die op 22 juli 2022 was verkregen niet op dezelfde dag in het aanvraagsysteem is geüpload, aldus het college.
16. De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen onbillijkheid van overwegende aard oplevert. Als het zo was dat eiser op 12 juli 2022 geen aanvraag kon indienen vanwege het ontbreken van een schriftelijke grondgebruikersovereenkomst, wat hier ook van zij, had het op zijn weg gelegen om contact op te nemen met [bedrijf] om dit probleem aan te kaarten en te kijken hoe dit kon worden opgelost. Volgens eiser heeft hij op 16 juli 2022 daarover telefonisch contact opgenomen, maar dit blijkt nergens uit. De verwijzing naar wat op het aanvraagformulier in de toelichting staat, betreft enkel een weergave van wat eiser zelf heeft verklaard of geschreven. Daaruit valt ook niet op te maken dat eiser in het kader van een aanvraag om een tegemoetkoming problemen ervaarde om zijn aanvraag in te dienen vanwege het ontbreken van een schriftelijke grondgebruikersovereenkomst. De stelling van eiser dat hij tijdens het aanvraagproces onvoldoende is ondersteund, volgt de rechtbank niet. Eiser is zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van een aanvraag. Daarbij betrekt de rechtbank dat op de website van [bedrijf] duidelijk wordt aangegeven dat een aanvraag om een tegemoetkoming in faunaschade binnen zeven werkdagen na de schadeconstatering moet worden ingediend. Het belang daarvan had voor eiser dan ook duidelijk kunnen en moeten zijn.
17. Dat eiser er alles aan heeft gedaan om de schade te beperken, doet niet af aan het feit dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de aanvraag niet tijdig kon indienen.
De enkele stelling van eiser dat de gewasschade buitenproportioneel hoog is, is onvoldoende om de afwijzing als onbillijk te beoordelen. Van overige omstandigheden die het college aanleiding hadden moeten geven tot toepassing van de hardheidsclausule is de rechtbank niet gebleken.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel
18. Eiser stelt dat hij de aanvraag pas op 24 november 2022 heeft afgerond en ingediend, nadat hij volgens eigen zeggen verschillende keren heeft gecommuniceerd met [bedrijf] over de ontbrekende grondgebruikersovereenkomst en de te verrichten taxatie. Volgens eiser heeft een medewerkster van [bedrijf] telefonisch te kennen gegeven dat het niet mogelijk zou zijn om een taxatie door [bedrijf] te laten verrichten binnen enkele weken vanwege wachttijden bij de taxateur. In overleg met de medewerkster van [bedrijf] heeft eiser vervolgens zelf een erkende en onafhankelijke taxateur ingeschakeld om de schadebepaling aan het gewas te laten verrichten. Die taxatie heeft op 27 juli 2022 plaatsgevonden. Met [bedrijf] is vervolgens afgesproken dat eiser na zijn vakantie de grondgebruikersovereenkomst in het systeem zou aanleveren dat op 1 augustus 2022 volgens eiser in eerste instantie niet lukte, maar wel later in die maand. Daarna was eiser in afwachting van het taxatierapport en dat duurde even, omdat de taxateur moest wachten op de bekendmaking van de normbedragen van de gewasschade van [bedrijf] . Op de zitting heeft eiser toegelicht dat een medewerker van [bedrijf] telefonisch heeft aangegeven dat eiser beter kon wachten met het indienen van de aanvraag totdat hij alle documenten compleet zou hebben met de ontvangst van het taxatierapport. Nadat hij in november 2022 het taxatierapport had ontvangen, heeft hij de aanvraag vervolgens na betaling van leges ingediend.
19. De rechtbank vat deze toelichting van eiser op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dit beroep slaagt echter niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats nodig dat eiser aannemelijk maakt dat een medewerker van het college een toezegging heeft gedaan waarop eiser mocht vertrouwen. Van een toezegging is sprake bij uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij eiser redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het college over de manier waarop een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend.Daarvan is in dit geval geen sprake. Volgens het college zijn er geen schriftelijke of andere bewijsstukken, waaruit zou blijken dat een helpdesk-medewerker van [bedrijf] zou hebben gezegd dat eiser kon wachten met het indienen van de aanvraag totdat alle documenten compleet zouden zijn. Dit is volgens het college ook onwaarschijnlijk en niet conform de wijze waarop de helpdesk-medewerkers worden geïnstrueerd. De helpdesk is er namelijk mee bekend dat een aanvraag zo snel mogelijk moet worden ingediend, zodat een consulent van [bedrijf] direct een eerste beoordeling kan maken en zo nodig een opdracht aan het taxatiebureau kan geven voor het verrichten van een (spoed)taxatie. In de ingebrachte telefoonhistorie is volgens het college alleen te zien dat eiser op 22 juli 2022 contact heeft gehad over het schadegeval en dat eiser een aanvraag probeerde in te dienen. Er is toen ook gesproken over het uploaden van een grondgebruikersovereenkomst. Ook op 28 juli 2022 en 1 augustus 2022 is er contact geweest om samen door te nemen wat er nodig is om de aanvraag in te dienen. Daarna is er geen contact meer geweest. Omdat de gestelde toezegging wordt betwist, de toezegging niet op schrift staat en eiser geen enkele onderbouwing van zijn stelling heeft overgelegd, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat namens het college is toegezegd dat eiser de aanvraag mocht indienen totdat alle documenten compleet zouden zijn. Wat eiser daarover heeft verklaard, is hiervoor niet voldoende.
Conclusie en gevolgen
20. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college de aanvraag mocht afwijzen, omdat eiser de aanvraag te laat heeft ingediend. De rechtbank komt daarom niet toe aan bespreking van het subsidiaire standpunt van het college. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Het college hoeft de proceskosten die eiser heeft gemaakt en het griffierecht dat hij heeft betaald, dan ook niet aan hem te vergoeden. Dit betekent ook dat de kosten van de door eiser ingeschakelde taxateur niet vergoed kunnen worden.