ECLI:NL:RBMNE:2025:1570

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
C16/586070 / FV RK 24-3048
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding ten laste van de Staat wegens termijnoverschrijding door de officier van justitie in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2025 een beschikking gegeven in een verzoek om schadevergoeding door betrokkene, geboren in 1996, tegen de Staat der Nederlanden. Betrokkene verzocht om schadevergoeding van € 350,- omdat de officier van justitie de wettelijke termijn voor het meedelen van de status van een zorgmachtiging had overschreden. De rechtbank ontving het verzoekschrift op 19 december 2024 en de mondelinge behandeling vond plaats op 13 januari 2025. Betrokkene was goed opgeroepen, maar niet verschenen. De officier van justitie, S. Mirshahi, was aanwezig en verklaarde dat de termijnoverschrijding was veroorzaakt door een gebrek aan informatie over de Wlz-indicatie die nodig was voor de zorgmachtiging. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie de wet niet in acht had genomen, aangezien hij niet tijdig had gecommuniceerd over de zorgmachtiging. De rechtbank concludeerde dat betrokkene schade had geleden door de termijnoverschrijding en kende de gevraagde schadevergoeding van € 350,- toe. De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/586070 / FV RK 24-3048 schadevergoeding Wvggz
Beschikking van 10 februari 2025
op het ingediende verzoekschrift van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] ,
hierna: betrokkene,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. van Harskamp
om een beslissing te krijgen op een verzoek om schadevergoeding door:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
gevestigd te Den Haag,
hierna: de Staat.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 19 december 2024 een verzoekschrift met bijlagen van betrokkene ontvangen.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 13 januari 2025. Daarbij zijn verschenen de advocaat van betrokkene en S. Mirshahi , officier van justitie, namens de Staat.
1.3.
Betrokkene is goed opgeroepen, maar niet verschenen.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Betrokkene heeft op 3 juli 2024 een brief van Fivoor (de zorgaanbieder) ontvangen met het bericht dat de officier van justitie een zorgmachtiging voor betrokkene voorbereidt.
2.2.
In het kader van de voorbereiding van de zorgmachtiging heeft de behandelaar van betrokkene op 9 juli 2024 een zorgplan opgesteld en heeft betrokkene samen met zijn behandelaar op 16 juli 2024 een zorgplan ingevuld.
2.3.
Op 6 augustus 2024 is betrokkene voor het opstellen van een medische verklaring onderzocht door een onafhankelijk psychiater. Op 7 augustus 2024 heeft de geneesheer-directeur zijn bevindingen opgesteld.
2.4.
Op 27 augustus 2024 heeft de advocaat van betrokkene bij de officier van justitie geïnformeerd naar de stand van zaken over de (voorbereiding van de) zorgmachtiging. Daarop heeft de officier van justitie niet gereageerd. Op 4 september 2024 heeft de advocaat nogmaals bij de officier van justitie geïnformeerd. De officier van justitie heeft op diezelfde dag aan de advocaat bericht dat er geen verzoek voor het verlenen van een zorgmachtiging is ingediend.
2.5.
Betrokkene verzoekt om de Staat te veroordelen een bedrag van € 350,- aan schadevergoeding aan hem te betalen. De officier van justitie heeft namelijk te laat meegedeeld of er wel of geen verzoek bij de rechtbank is ingediend. De Staat is daarom op grond van artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) schadeplichtig jegens betrokkene.

3.Beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de Staat veroordelen om aan betrokkene een bedrag van € 350,- te betalen als schadevergoeding. De rechtbank legt hierna uit waarom.
3.2.
Op grond van artikel 5:16 Wvggz moet de officier van justitie na de aankondiging dat een zorgmachtiging in voorbereiding is, binnen vier weken meedelen of aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan. Betrokkene heeft op 3 juli 2024 de aankondiging dat een zorgmachtiging in voorbereiding is ontvangen. De officier van justitie had daarom uiterlijk 31 juli 2024 aan betrokkene moeten meedelen of aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan. De officier van justitie heeft dat pas op 4 september 2024 gedaan, dat is vijf weken te laat.
3.3.
De officier van justitie heeft op de zitting toegelicht waar de overschrijding van de termijn door is veroorzaakt. Betrokkene heeft een maatregel terbeschikkingstelling opgelegd gekregen. De reclassering had geadviseerd om de tbs-maatregel te laten aflopen onder de voorwaarde dat een zorgmachtiging zou worden verleend voor de depotmedicatie en een Wlz-indicatie zou worden afgegeven voor de financiering van de woonplek van betrokkene. De Wlz-indicatie is niet afgegeven, zodat niet was voldaan aan de voorwaarden om de tbs-maatregel af te laten lopen. Een zorgmachtiging was daarom ook niet (langer) nodig. Pas kort voor de zitting over de tbs-maatregel werd duidelijk dat de Wlz-indicatie niet was afgegeven, zodat ook niet eerder duidelijk was dat de zorgmachtiging niet werd doorgezet.
3.4.
Hoewel de rechtbank de toelichting op de termijnoverschrijding begrijpt, neemt dit niet weg dat de officier van justitie de wet niet in acht heeft genomen. Op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz kan betrokkene in dit geval schadevergoeding van de Staat vragen.
3.5.
Betrokkene heeft door de termijnoverschrijding schade geleden. Betrokkene wil(de) geen zorgmachtiging en heeft daarom onnodig lang in spanning gezeten of er wel of geen verzoek bij de rechtbank was ingediend. De rechtbank zal daarom schadevergoeding toekennen.
3.6.
De rechtbank vindt de gevraagde schadevergoeding van € 10,- per dag voor vijfendertig dagen (vijf weken * zeven dagen) een billijke schadevergoeding. De officier van justitie heeft hiertegen ook geen verweer gevoerd.
Kosten van de procedure
3.7.
De advocaat vraagt om aan betrokkene een vergoeding voor de advocaatkosten toe te kennen voor het geval de rechtbank aan de advocaat geen last tot toevoeging verstrekt. De rechtbank heeft de advocaat wel een last tot toevoeging verstrekt, omdat de rechtbank ervan uitgaat dat artikel 10:12 Wvggz per abuis niet is opgenomen in artikel 1:7 lid 1 Wvggz. Vanwege de verstrekte last tot toevoeging hoeft de rechtbank op dit verzoek geen beslissing te nemen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
veroordeelt de Staat om een bedrag van € 350,- aan betrokkene te betalen;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.C. Burgers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Minkjan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2025.
..