Op 14 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met een last onder dwangsom die aan de verzoeker was opgelegd. Deze last verplichtte de verzoeker om een strijdig gebruik van zijn perceel te staken, met een boete van € 5.000,- per overtreding, oplopend tot maximaal € 20.000,-. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze last en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er op het moment van de zitting geen overtreding meer plaatsvond op het adres van de verzoeker, waardoor er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker de bodemprocedure kon afwachten zonder dat het besluit geschorst hoefde te worden. De wens van de verzoeker om duidelijkheid over de functieduiding van zijn perceel werd niet als spoedeisend belang aangemerkt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen evident onrechtmatig besluit was vastgesteld. De verzoeker werd erop gewezen dat hij het college kon verzoeken om de last onder dwangsom op te heffen, maar dat dit niet in de spoedprocedure kon worden bereikt. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.