ECLI:NL:RBMNE:2025:155

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
UTR_24_6788
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom door college van burgemeester en wethouders van Almere

Op 14 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met een last onder dwangsom die aan de verzoeker was opgelegd. Deze last verplichtte de verzoeker om een strijdig gebruik van zijn perceel te staken, met een boete van € 5.000,- per overtreding, oplopend tot maximaal € 20.000,-. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze last en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er op het moment van de zitting geen overtreding meer plaatsvond op het adres van de verzoeker, waardoor er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker de bodemprocedure kon afwachten zonder dat het besluit geschorst hoefde te worden. De wens van de verzoeker om duidelijkheid over de functieduiding van zijn perceel werd niet als spoedeisend belang aangemerkt.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen evident onrechtmatig besluit was vastgesteld. De verzoeker werd erop gewezen dat hij het college kon verzoeken om de last onder dwangsom op te heffen, maar dat dit niet in de spoedprocedure kon worden bereikt. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6788

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

14 januari 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: [gemachtigde] (echtgenote van verzoeker)),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, het college

(gemachtigde: mr. B. de Haan).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[derde belanghebbende 1] , [derde belanghebbende 2] , [derde belanghebbende 3] , [derde belanghebbende 4] , [derde belanghebbende 5](gemachtigde: mr. C.J. Koenen).
Verder neemt als derde-partij aan de zaak deel:
[derde belanghebbende 6](geen gemachtigde).

Inleiding

1.1.
In een besluit van 17 oktober 2023 heeft het college een last onder dwangsom (het primaire besluit) aan verzoeker opgelegd. De last houdt in dat verzoeker het strijdige gebruik van het perceel aan de [adres] in [plaats] (het perceel) staakt en gestaakt houdt. Verzoeker moet de kamerbewoning en de bewoning anders dan bedrijfswoning beëindigen. Voor iedere constatering dat verzoeker in overtreding blijft, moet hij
€ 5.000,- betalen. Dit kan oplopen tot maximaal € 20.000,-. Verzoeker heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
1.2.
Het college heeft op 29 februari 2024 een verweerschrift in bezwaar opgemaakt. De bezwaarschriftencommissie heeft op 30 juli 2024 een advies uitgebracht
1.3.
In een besluit van 22 oktober 2024 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard, met een verbetering van de motivering van de overtreding dat sprake is van kamerverhuur en dat verzoeker geen beroep kan doen op de hospitaregeling. Het college heeft daarbij het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen.
1.4.
Op 3 en 4 november 2024 hebben toezichthouders van het college een hercontrole uitgevoerd op het perceel. Daarbij is geconstateerd dat verzoeker en zijn echtgenote op het adres [adres] in [plaats] verblijven.
1.5.
Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter ook gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.6.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2025. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verzoeker heeft als getuigen mee naar de zitting genomen: [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn namens het college aanwezig: mr. A. van Rossem, dhr. [A] (toezichthouder), mw. [B] en mr. D.M.J.S.J. Siebert. Derde-partijen [derde belanghebbende 1] , [derde belanghebbende 3] , [derde belanghebbende 2] en [derde belanghebbende 4] en hun gemachtigde mr. C.J. Coenen hebben online aan de zitting deelgenomen. Derde-partijen [derde belanghebbende 5] en [derde belanghebbende 6] zijn niet verschenen. Mr. C.J. Coenen is ook gemachtigd namens derde-partij [derde belanghebbende 5] , zij is niet gemachtigd namens [derde belanghebbende 6] .

Overwegingen

Beoordelingskader
2. De voorzieningenrechter moet beoordelen of verzoeker de beroepsprocedure kan afwachten, zonder dat een voorziening wordt getroffen. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als er een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is waardoor de beslissing in de beroepsprocedure niet kan worden afgewacht. [1]
3. Als de voorzieningenrechter van oordeel is dat er geen spoedeisend belang speelt, kan de gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het besluit in stand zal blijven.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er sprake van spoedeisend belang?
5. Tussen partijen is discussie over de vraag of er überhaupt een overtreding was. Het is echter vast komen te staan dat nu in ieder geval geen overtreding meer plaatsvindt op het adres. Verzoeker heeft in zoverre dus aan de aan hem opgelegde last onder dwangsom voldaan. Als gevolg hiervan heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang (meer) bij het treffen van een voorlopige voorziening. Niet valt in te zien waarom hij de bodemprocedure niet zou kunnen afwachten, zonder dat het besluit wordt geschorst. De wens van verzoeker om duidelijkheid te verkrijgen over wat hij nu wel en niet mag op zijn perceel en de discussie over de functieaanduiding “bedrijfswoning” of “wonen en bedrijf”, levert geen spoedeisend belang op. Die discussie kan in de bodemprocedure gevoerd worden.
6. Verzoeker voert aan spoedeisend belang te hebben omdat het pand onverkoopbaar is vanwege de functieduiding “bedrijfswoning” die op grond van het bestemmingsplan Muziekwijk op de woning rust. Voor zover een verkoop op dit moment al concreet speelt, levert dit ook geen spoedeisend belang op. In deze procedure kan de voorzieningenrechter namelijk hooguit de last onder dwangsom schorsen. Na de behandeling van de bodemprocedure kan de last onder dwangsom dus weer herleven. Voor de verkoopbaarheid van de woning levert schorsing van de last onder dwangsom daarom niets op.
7. Verzoeker wil eigenlijk dat het college de last onder dwangsom opheft. De voorzieningenrechter begrijpt deze wens van verzoeker. Gelet op 5:34, tweede lid, van de Awb kan verzoeker hier ook om verzoeken. Vereist is dat sinds de beschikking van kracht is geworden een jaar is verstreken zonder dat de dwangsom is verbeurd. Dit is een bevoegdheid van het college, geen verplichting. Opheffing van de last onder dwangsom kan alleen niet worden bereikt in deze spoedprocedure. Daarvoor zal verzoeker een verzoek moeten indienen bij het college.
Is er sprake van een evident onrechtmatig besluit?
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken van een evident onrechtmatig besluit. Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake is van een overtreding en over hetgeen de toezichthouders hebben geconstateerd bij de controles van het perceel. Het is niet evident dat eiser hierin gelijk heeft.
Conclusie
9. Omdat geen sprake is van een spoedeisend belang en niet is gebleken van een evident onrechtmatig besluit, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Dat betekent dat de opgelegde last onder dwangsom in stand blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2025 door mr. J. Wolbrink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).