Uitspraak
1.De procedure
2.Het wrakingsverzoek
28 januari 2025 heeft deze rechtbank verzoekster in staat van faillissement verklaard. Verzoekster was hiervan niet op de hoogte, omdat de rechtbank haar niet goed had opgeroepen. Vervolgens is verzoekster met behulp van haar advocaat mr. J. Homan in verzet gekomen tegen het faillissement. Op 14 maart 2025 heeft de advocaat van verzoekster zich onttrokken en op 18 maart 2025 vond de mondelinge behandeling in de hoofdzaak plaats. De rechter heeft ter zitting aangegeven dat gemachtigde het woord mag voeren op de zitting, maar dat stukken door een advocaat moeten worden ingediend. De behandeling is vervolgens aangehouden en voortgezet op 25 maart 2025. Verzoekster heeft in de tussenliggende periode geen advocaat kunnen vinden en stelt dat zij volgens het procesreglement daarvoor veertien dagen de tijd had moeten krijgen. Deze termijn heeft zij niet gekregen. Verzoekster had daardoor de vrees dat de hoofdzaak op 25 maart 2025 zou worden afgedaan zonder dat zij de gelegenheid zou krijgen om een andere advocaat te vinden en zonder dat de rechter kennis zou nemen van bepaalde stukken die zij graag nog in het geding had willen brengen. Met name de inleidende woorden van de rechter dat er geen advocaat voor verzoekster is verschenen en dat zij zich kon uitlaten over de vraag wat hiervan het gevolg zou moeten zijn, hebben aan deze vrees bijgedragen.