Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
hierna: veroordeelde.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 10 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 13 januari 2024 tot en met 22 april 2024 een bruto opbrengst van € 24.745,- heeft gegenereerd. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij aanvankelijk een bedrag van € 26.920,- werd geschat. Tijdens de zitting op 24 februari 2025 heeft de officier het geschatte voordeel verlaagd naar € 13.720,-. De verdediging voerde aan dat de berekening van het voordeel onvoldoende feitelijke basis had en dat er hogere kosten in mindering moesten worden gebracht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdediging geen overtuigende onderbouwing heeft gegeven voor de hogere kosten en heeft het gebruikelijke percentage van 50% aan kosten gehanteerd. Dit leidde tot een vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 12.372,50. De rechtbank heeft de veroordeelde vervolgens verplicht om € 7.982,50 aan de staat te betalen, na aftrek van een eerder in beslag genomen bedrag van € 4.390,-. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 159 dagen.