ECLI:NL:RBMNE:2025:1524

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
11326269 MT VERZ 24-5087
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voormalig bewindvoerder voor tekortschieten in zorgplicht

In deze zaak heeft de kantonrechter te Almere op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [A], vennoot van [onderneming 1], en [onderneming 2] B.V. over de aansprakelijkheid van de voormalig bewindvoerder. [A] stelt dat [B] schade heeft geleden door het tekortschieten van [onderneming 2] in de zorg van een goed bewindvoerder. De curator verwijt de voormalig bewindvoerder dat stortingen door derden onvoldoende zijn tegengehouden, wat heeft geleid tot een forse terugvordering van bijstand door de gemeente. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 27 september 2024 ter griffie werd ingediend, en de zitting vond plaats op 4 februari 2025. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [onderneming 2] tekort is geschoten in haar zorgplicht, omdat zij niet proactief heeft gehandeld om de financiële situatie van [B] te beschermen. De kantonrechter oordeelt dat [B] schade heeft geleden en wijst een vordering van € 5.445,31 toe, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt [onderneming 2] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 184,98 aan [A] voor de bijzondere bijstand voor het opmaken van de eindrekening. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bewindsbureau
locatie Almere
zaaknummer: 11326269 MT VERZ 24-5087
BM/CB nummer: [BM nummer] / [CB nummer]
Beschikking op een verzoek tot aansprakelijkstelling d.d. 3 april 2025
Op verzoek van:
[A] , vennoot van [onderneming 1]
postadres: Postbus [postbusnummer 1]
[postcode 1] [plaats 1]
gemachtigde: mr. M.R.A. Rutten, advocaat te Utrecht
hierna te noemen: [A] ,
met betrekking tot:
[B],
wonende te [postcode 2] [plaats 2] , [adres] ,
geboren te [plaats 2] op [geboortedatum] 1987,
hierna te noemen: [B] ,
tegen:
[onderneming 2] B.V.
postadres: Postbus [postbusnummer 2]
[postcode 3] [plaats 1]
gemachtigde: mr. R.T. Bolland, advocaat te Amsterdam
hierna te noemen: [onderneming 2] .

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de eindrekening en verantwoording van [onderneming 2] , ter griffie ingekomen op 30 april 2024;
  • het verzoekschrift, ter griffie ingekomen 27 september 2024;
  • de schriftelijke reactie van [onderneming 2] , ter griffie ingekomen op 18 november 2024.
1.2.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 4 februari 2025. Voor de zitting zijn verschenen [A] en haar gemachtigde mr. M.R.A. Rutten, namens [onderneming 2] zijn verschenen [C] , [D] en gemachtigde mr. R.T. Bolland. Meegekomen met mr. Bolland zijn mr. [E] en mr. [F] . De griffier heeft van de zitting aantekeningen gemaakt. Beide gemachtigden hebben ter zitting een pleitnotitie overgelegd, deze pleitnotities worden geacht onderdeel uit te maken van de zittingsaantekeningen.
1.3.
Bij beschikking van de kantonrechter te Almere van 3 november 2020 is het vermogen van [B] onder bewind gesteld op grond van zijn lichamelijke en/of geestelijke toestand. Daarbij is [G] , vennoot van [onderneming 3] , benoemd tot bewindvoerder. Het bewind is gepubliceerd in het Centraal curatele- en bewindregister (CCBR).
1.4.
Bij beschikking van de kantonrechter te Almere van 20 december 2022 is [G] ontslagen als bewindvoerder en is [onderneming 2] tot opvolgend bewindvoerder benoemd.
1.5.
Op 11 september 2023 heeft de kantonrechter te Almere bij beschikking een provisioneel bewind ingesteld. Daarbij is [A] benoemd tot provisioneel bewindvoerder.
1.6.
Bij beschikking van de kantonrechter te Almere van 19 oktober 2023 is met ingang van 16 november 2023 het provisionele bewind omgezet naar een ondercuratelestelling van [B] . [A] is daarbij benoemd tot curator.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
[A] stelt zich - kort weergegeven - op het standpunt dat [B] schade heeft geleden doordat [onderneming 2] in de zorg van een goed bewindvoerder is tekortgeschoten. [onderneming 2] kan zich niet vinden in de stellingen van [A] en heeft de stelling betwist en verweer gevoerd. Puntsgewijs zullen hieronder de standpunten worden weergegeven.
Terugvordering gemeente
2.2.
Na haar benoeming tot provisioneel bewindvoerder heeft [A] het dossier overgenomen. [A] heeft geconstateerd dat er op de leefgeldrekening van [B] veel stortingen door derden werden gedaan. [B] ontving een bijstandsuitkering van de gemeente. De gemeente is op enig moment een heronderzoek gestart en heeft geconstateerd dat door alle stortingen de bijstandsbehoefte niet meer kan worden vastgesteld. Daarop is de bijstandsuitkering gestopt en vordert de gemeente een bedrag terug van € 27.051,69 over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 mei 2023. Tegen deze beslissing heeft [A] bezwaar gemaakt. Het bezwaar is gegrond verklaard. De bijstandsuitkering is met terugwerkende kracht vanaf mei 2023 weer herzien en de terugvordering van de gemeente is beperkt. Overgebleven is een schuld van € 12.901,73 voor teveel ontvangen bijstandsuitkering en een schuld van € 1.624,40 voor teveel ontvangen bijzondere bijstand. [A] stelt dat deze schulden hebben kunnen ontstaan, omdat [onderneming 2] niet heeft ingegrepen toen er onverklaarbare bedragen werden bijgeboekt op de leefgeldrekening. Gelet op het bij [onderneming 2] bekende verslavingsgedrag had [onderneming 2] dit naar de mening van [A] wel moeten doen. [onderneming 2] had de bankpas volledig kunnen blokkeren en dan een boodschappenservice kunnen regelen, de opnamelimiet kunnen beperken tot bijvoorbeeld een daglimiet van € 10,- en de betaallimiet kunnen beperken. De schade zou dan beperkt worden tot de daglimiet en de bewindvoerder had de stortingen kunnen terugboeken. Naar de gemeente toe was er dan bewijs geweest dat de stortingen waren terugbetaald. [onderneming 2] heeft aangegeven zich beperkt te hebben tot waarschuwingen. Een onderbouwing daarvan ontbreekt. Ook al had [onderneming 2] wel gewaarschuwd, dan was dit gelet op het verslavingsgedrag onvoldoende geweest. [A] stelt de schade op dit punt op € 12.901,73 (teveel ontvangen bijstandsuitkering) en
€ 1.624,40 (teveel ontvangen bijzondere bijstand), totaal € 14.526,13. Ter zitting heeft [A] nog aangevoerd dat er een boete dreigt wegens het schenden van de inlichtingenplicht op grond van de Participatiewet.
2.3.
In haar reactie voert [onderneming 2] aan dat er al ruim voor de benoeming van [onderneming 2] stortingen werden gedaan op de leefgeldrekening. [B] liet weten die gelden nodig te hebben omdat hij bedreigd werd door drugdealers en om medische kosten te kunnen voldoen. Het vermoeden van [onderneming 2] is dat alles opging aan verdovende middelen. Ook de gemeente en [instelling] waren op de hoogte van de stortingen en [B] werd regelmatig gewaarschuwd. [onderneming 2] heeft ook onder andere de moeder van [B] en de heer [H] (twee van degenen die regelmatig stortingen doen) regelmatig gewaarschuwd. In januari 2023 heeft [onderneming 2] aan de SNS bank gevraagd of er mogelijkheden waren om op de leefgeldrekening stortingen van derden te blokkeren, maar die mogelijkheid was er niet bij de SNS Bank. [onderneming 2] geeft verder aan dat [B] zich ook voor lijkt te doen als bewindvoerder om [H] op te lichten en zo extra geld te krijgen.
2.4.
[onderneming 2] betwist dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld of tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder. Het volledig blokkeren van een leefgeldrekening heeft zeer verstrekkende gevolgen, omdat [B] dan zijn leefgeld niet kan opnemen. [B] had dan wel op andere manieren het geld ontvangen, bijvoorbeeld contant of op rekening van iemand anders. Ook was dan het zicht op de financiële situatie van [B] verslechterd. Het blokkeren van stortingen was niet mogelijk, dan werd ook het betalen van het leefgeld bemoeilijkt. Overstappen naar een andere bank was, gelet op de kosten en contracten van [onderneming 2] met SNS, geen optie. Daar kwam bij dat de SNS bank aangaf dat het blokkeren van stortingen op termijn wel geregeld zou kunnen worden. [onderneming 2] vindt dat de voorstellen dan wel standpunten van [A] buiten de reikwijdte van de verantwoordelijkheden van een bewindvoerder liggen. [onderneming 2] vindt het niet aan haar als bewindvoerder om acties van rechthebbenden buiten het bewind te voorkomen.
2.5.
Voor wat betreft het niet tijdig bezwaar maken op de vordering van de gemeente betwist [onderneming 2] dat er een toerekenbare tekortkoming is. In augustus 2023 heeft [onderneming 2] de mogelijkheden in dit kader onderzocht en is in contact gebleven met de gemeente. De gemeente heeft toen aangegeven dat een bezwaar niet succesvol is als de omstandigheden hetzelfde blijven. Daarom heeft [onderneming 2] afgewacht. Er was immers sprake van een actieve verslaving van [B] en de stortingen hielden verband met deze verslaving. Toen het definitieve besluit van de gemeente bekend werd op 4 september 2023, was [A] al bijna provisioneel bewindvoerder. [onderneming 2] kon daarom geen bezwaar meer maken. [onderneming 2] voert daarnaast aan dat de inlichtingenplicht van de Participatieweg (PW) bij [B] rust en niet bij de bewindvoerder. Het was dan ook aan [B] om de gemeente nadere toelichting te geven en te antwoorden op vragen van de gemeente. [onderneming 2] erkent dat [B] dit gelet op zijn psychische- en verslavingsproblematiek waarschijnlijk niet kon. Dit heeft [onderneming 2] aan de gemeente duidelijk gemaakt. [onderneming 2] heeft in verband met de verslavingsproblematiek een mentorschap aangevraagd.
Schulden
2.6.
Er zijn door [onderneming 2] schulden in de schuldenlijst opgenomen die naar de mening van [A] niet aan te merken zijn als schulden of schulden waarvan de grondslag onduidelijk is. Dit betreft de schulden aan [H] , [I] , de moeder van [B] en [J] . Op deze schulden is door [onderneming 2] wel afgelost voor een totaalbedrag van € 1.930,-. [A] stelt dat dit niet had gehoeven omdat het bewind is gepubliceerd in het CCBR. Deze schuldeisers wisten of hadden van het bewind kunnen weten. Ter zitting heeft [A] verder aangegeven dat deze aflossingen wel werden gedaan, maar dat niet de huur werd betaald. [A] is van mening dat huur dan prioriteit heeft boven deze aflossingen. Ten tijde van de aflossingen was er bovendien een saneringskrediet. [onderneming 2] heeft het risico genomen dat de aflossing van het saneringskrediet niet kon worden betaald. Er was een maand achterstand maar dit heeft [A] opgelost. [A] stelt dat de schade op dit onderdeel € 1.930,- bedraagt.
2.7.
[onderneming 2] voert aan dat bij de stelling van [A] een onderbouwing ontbreekt. Het is niet duidelijk welke leningen en welke aflossingen het betreft en welke schade er is. Daarbij komt dat door de ontvangen bedragen te kwalificeren als leningen, het uitkeringsrecht gelijk blijft. Het wordt dan niet aangemerkt als inkomen. Giften en inkomen hebben invloed op de uitkering en leningen niet. [onderneming 2] is daarom van mening dat deze leningen als schulden dienen te worden opgenomen.
Griffierecht
2.8.
In verband met het verzoek tot instelling van een mentorschap ten behoeve van [B] is er nog een vordering inzake het griffierecht van € 86,-. [onderneming 2] heeft bijzondere bijstand aangevraagd, maar dit is door de gemeente afgewezen bij besluit van 4 september 2023. [onderneming 2] is tegen deze beslissing niet in bezwaar gegaan. Pas bij de eindrekening en verantwoording raakte [A] op de hoogte van de vordering en toen kon er geen bezwaar meer gemaakt worden. De schade op dit punt bedraagt volgens [A] € 86,-.
2.9.
[onderneming 2] voert aan dat zij op 13 september 2023 op verzoek alle stukken aan [A] heeft toegestuurd en dat er door [A] op tijd bezwaar is gemaakt dan wel gemaakt had kunnen worden. Daarom betwist [onderneming 2] dat het ontbreken van de bijzondere bijstand aan haar is toe te rekenen.
Totale vordering [A]
2.10.
Samengevat verzoekt [A] om [onderneming 2] voor totaal € 16.456,13 aansprakelijk te stellen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2024. Een bedrag van
€ 12.901,73 voor de terugvordering van de bijstandsuitkering, € 1.624,40 voor de terugvordering bijzondere bijstand en € 1.930,- voor de aflossingen van de schulden ondanks de publicatie in het CCBR. Tevens verzoekt [A] om [onderneming 2] te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.11.
[onderneming 2] betwist dat zij het bewind niet naar behoren heeft uitgevoerd en zelfs als dat wel zo was geweest, dan was er nog geen sprake van schade. Door de stortingen op zijn leefgeldrekening heeft [B] nooit recht gehad op de uitkering, deze bedragen zijn immers ten goede gekomen aan [B] en het is terecht dat dit moet worden terugbetaald. Bovendien had [onderneming 2] geen bezwaar kunnen maken, omdat die termijn pas begon te lopen na de beslissing van de gemeente van 5 september 2023. Ook al had [onderneming 2] de rekening geblokkeerd, dan had [B] wel op andere manieren geld weten te krijgen en was de uitkering alsnog gekort. [onderneming 2] stelt zich op het standpunt dat een groot deel van de problemen bij [B] zelf liggen. Ondanks alle waarschuwingen bleef hij doorgaan met de stortingen. [onderneming 2] vraagt de kantonrechter het verzoek van [A] af te wijzen.
Tegenvordering [onderneming 2]
2.12.
[onderneming 2] vordert van [A] de kosten voor het opmaken van de eindrekening, te weten € 266,20. Uit de stukken blijkt dat daarvoor bijzondere bijstand van de gemeente is ontvangen. Op het bedrag brengt [onderneming 2] € 81,22 in mindering, te weten een halve maand bewindvoerderkosten die in september 2023 teveel in rekening zijn gebracht door [onderneming 2] . Totaal staat er volgens [onderneming 2] nog open een bedrag van € 187,98. [A] heeft ter zitting op dit punt geen verweer gevoerd.
3. De beoordeling
3.1.
In artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) is bepaald dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Op grond van artikel 1:362 BW, dat ingevolge artikel 1:445 lid 5 BW van overeenkomstige toepassing is bij bewind, kan de kantonrechter op verzoek van de bewindvoerder of ambtshalve de schade vaststellen, die de rechthebbende door slecht bewind van de ontslagen bewindvoerder heeft geleden, en hem tot vergoeding daarvan veroordelen.
3.2.
De kantonrechter moet derhalve beoordelen of de voormalige bewindvoerder [onderneming 2] in de zorg van een goed bewindvoerder tekort is geschoten en of die tekortkoming aan [onderneming 2] kan worden toegerekend. Vervolgens dient de kantonrechter te beoordelen of [B] hierdoor schade heeft geleden. De kantonrechter oordeelt als volgt.
3.3.
Uit de praktijk blijkt dat er per bewindvoerder verschillen bestaan in hun taakopvatting. Naast de verschillen in taakopvatting van de individuele bewindvoerder, is dit ook een gevolg van de grote verscheidenheid aan rechthebbenden.
3.4.
Ook de wetgever heeft dit onderkend. Uit artikel 1:441 lid 1 BW volgt dat de bewindvoerder een rechthebbende ‘in en buiten rechte‘ vertegenwoordigt. De bewindvoerder draagt zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van rechthebbende. In de op 1 januari 2014 in werking getreden wet is aan dit artikel toegevoegd dat de bewindvoerder ‘voor de rechthebbende alle handelingen kan verrichten die aan een goed bewind bijdragen’. In de Memorie van Toelichting [1] uit 2011 op dit artikel is daarover het volgende opgenomen:
‘ […]
Ten aanzien van de eerste vraag voorziet het wetsvoorstel erin dat de bewindvoerder alle handelingen kan verrichten die aan een goed bewind bijdragen. Daarmee wordt de in de praktijk bestaande ruime taakopvatting van de bewindvoerder beter tot uitdrukking gebracht (zie onderdeel T). Met betrekking tot de verplichtingen van de bewindvoerder geldt de norm dat hij als «goed bewind voerder» handelt en een goed financieel beheer voert. Gelet op de vele verschillende situaties die zich in de praktijk kunnen voordoen – bewind over een groot vermogen, bewind over een klein vermogen met of zonder schulden, bewind over een vrijwel negatief vermogen met toeleiding naar schuldhulpverlening dan wel na uitval uit WSNP – kan de omvang van de zorgplicht van de bewindvoerder variëren al naar gelang de situatie. Om onzekerheid hierover zoveel mogelijk te voorkomen, is van belang dat bij de instelling van het beschermingsbewind voor alle betrokkenen duidelijk is wat men van elkaar mag verwachten. Mocht de situatie in de loop van de tijd wijzigen, kan de bewindvoerder dit in zijn verslag vermelden en kunnen zonodig de verwachtingen worden bijgesteld.[…]’
De kantonrechter begrijpt deze uitleg van de wetgever zo dat een bewindvoerder proactief dient te zijn en onder omstandigheden maatwerk moet leveren. Daaruit volgt dat een bewindvoerder actie dient te ondernemen wanneer zaken mis dreigen te lopen en (nieuwe) schulden kunnen ontstaan. Een bewindvoerder heeft een zorgplicht richting zijn rechthebbende en dient zorg te dragen voor een goede financiële huishouding. De termen ‘proactief’ en ‘handelingen verrichten die bijdragen aan een goed bewind’ zijn echter ruim en zorgen voor een grijs gebied.
3.5.
Het voert voor de kantonrechter te ver om dit grijze gebied (waarover partijen duidelijk van mening verschillen) in algemene zin af te kaderen. De kantonrechter neemt in zijn beoordeling als ankerpunt mee dat een bewindvoerder zo goed mogelijk moet zorgen voor de financiële huishouding van een rechthebbende, waaronder het voorkomen van het ontstaan van nieuwe schulden.
Terugvordering gemeente en betaling schulden
3.6.
Dat er door [onderneming 2] meermaals is gewaarschuwd voor de stortingen twijfelt de kantonrechter niet aan. De vraag die nu voorligt is of [onderneming 2] meer actie(s) had moeten ondernemen om de stortingen en daarmee het risico op een terugvordering van de gemeente te voorkomen. Duidelijk is dat er al in 2022 sprake is geweest van stortingen op de leefgeldrekening en dat [onderneming 2] hiervan op de hoogte was. [onderneming 2] weet als professioneel bewindvoerder dat dit een terugvordering van de gemeente op kan leveren. Het past een bewindvoerder niet om daarin een afwachtende houding aan te nemen, met als argument dat een rechthebbende anders zaken buiten het zicht van de bewindvoerder gaat regelen. Ook het argument dat [onderneming 2] nog geen bezwaar had kunnen maken omdat er nog geen terugvordering van de gemeente was, geeft blijk van een te afwachtende houding, juist omdat het om relatief veel stortingen ging waarvan, zeker voor een ervaren bewindvoerder, bekend is dat die de uitkering in gevaar brachten. Het is primair de taak van een bewindvoerder om actief de financiën te beheren en [onderneming 2] had in ieder geval de rekening van [B] moeten blokkeren. Indien dat niet mogelijk zou zijn geweest bij de betreffende bank, had het op de weg van de bewindvoerder gelegen om uit te wijken naar een andere bank, mede omdat de stortingen op de rekening van [B] zich over een lange periode voltrokken, vaak voorkwamen en van verschillende personen afkomstig waren. De aanname dat [B] na blokkering van de rekening op andere manieren aan geld zou komen, mag geen grond zijn voor de bewindvoerder om niets te doen. Door het niet-handelen van de bewindvoerder zijn de vermogensrechtelijke belangen van [B] onvoldoende behartigd. Het klopt dat [B] degene is die aan de inlichtingenlicht van de Participatiewet moet voldoen, maar vanwege zijn psychische- en verslavingsproblematiek kon [B] dit niet zelf. Iets wat [onderneming 2] ook erkent. Juist ook voor dergelijke rechthebbenden dient een bewindvoerder proactief te handelen en te doen wat binnen haar mogelijkheden ligt, zoals bijvoorbeeld het dichtzetten van de bankrekening. De kantonrechter is van oordeel dat [onderneming 2] op dit punt tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder en dat dit aan haar kan worden toegerekend.
3.7.
[onderneming 2] heeft verder betoogd dat er voor [B] geen schade is ontstaan, omdat de stortingen aan hem ten goede zijn gekomen. Dit argument zou kunnen slagen, ware het niet dat uit de eindrekening blijkt dat [onderneming 2] per 10 september 2023 de stortingen van [H] , [I] , de moeder van [B] en [J] , voor totaal € 22.019,81 op de schuldenlijst heeft gezet. Dat strookt niet met de stelling van [onderneming 2] dat de stortingen aan [B] ten goede zijn gekomen en dat er geen schade is. Immers het opnemen van deze bedragen als schulden impliceert dat deze terugbetaald moeten worden en in dat geval is er wel schade ontstaan voor [B] en zijn andere schuldeisers. [B] moet immers de teveel ontvangen bijstandsuitkering terugbetalen en ook (een deel van) de stortingen die de gemeente als levensonderhoud heeft aangemerkt en als schulden zijn opgenomen in de schuldenlijst. [onderneming 2] heeft ook aflossingen gedaan op deze schulden. Uit de stukken blijkt bovendien dat de derden verzoeken om terugbetaling van de door hen gedane stortingen. De kantonrechter is daarmee van oordeel dat er schade is ontstaan en wijst dit toe voor de periode dat [onderneming 2] bewindvoerder was (vanaf januari 2023). Er is over de maanden januari tot en met april 2023 door de gemeente € 4.782,64 bijstandsuitkering en € 649,76 bijzondere bijstand teruggevorderd, totaal € 5.432,40. Voor april 2023 was er recht op € 754,66 aanvullende bijstand en volledige bijzondere bijstand van € 162,44 en dit is door gemeente van de vordering afgetrokken. Over 2023 komt dit in totaal neer op een bedrag van € 4.515,30. De kantonrechter wijst de vordering van [A] voor dit bedrag toe. Het meerdere zal worden afgewezen.
3.8.
[A] heeft nog aangevoerd dat er een boete dreigt wegens het schenden van de inlichtingenplicht op grond van de Participatiewet. Deze stelling is niet verder onderbouwd en kan daarom verder onbesproken blijven.
Schulden
3.9.
Uit de eindrekening van [onderneming 2] blijkt uit de schuldenlijst dat er € 930,01 is afgelost op deze schulden. Een bedrag van € 1.000,- is kennelijk afgeboekt op de schuld bij moeder. De beginstand van deze schuld is namelijk € 1.700,- en de stand per de einddatum € 200,-. In de kolom ‘afgelost bedrag’ staat bij deze schuld een bedrag van € 500,-. Het verschil tussen deze bedragen is € 1.000,-. De kantonrechter kan [A] volgen in haar stelling dat de aflossingen niet gedaan hadden moeten worden gelet op de publicatie in het CCBR. Juist ook vanwege de waarschuwingen die [onderneming 2] volgens eigen zeggen al regelmatig aan deze personen gaf. De kantonrechter wijst de vordering van [A] op dit punt toe voor
€ 930,01. Van het resterende bedrag van € 1.000,- heeft [A] niet aannemelijk gemaakt dat dit daadwerkelijk is afgelost op de schuld van moeder.
Griffierecht
3.10.
Voor wat betreft het griffierecht inzake de aanvraag voor het mentorschap oordeelt de kantonrechter als volgt. Er is door [onderneming 2] bijzondere bijstand bij de gemeente aangevraagd. De afwijzing daarvan is door de gemeente op 4 september 2023 verzonden aan [onderneming 2] . [onderneming 2] heeft aangevoerd dat zij op 13 september 2023 het dossier aan [A] heeft toegezonden. De kantonrechter zal daarom de vordering van [A] op dit punt afwijzen.
Totale vordering [A]
3.11.
Samengevat wijst de kantonrechter de vordering toe voor de volgende bedragen:
  • € 4.515,30 (bijstandsuitkering en bijzondere bijstand)
  • € 930,01 (aflossingen schulden)
Het totaalbedrag komt daarmee op € 5.445,31. De kantonrechter wijst het meer of anders verzochte af.
Tegenvordering [onderneming 2]
3.12.
Voor wat betreft de tegenvordering van [onderneming 2] oordeelt de kantonrechter als volgt. Uit de stukken blijkt dat er door de gemeente op 12 oktober 2023 een bedrag van € 266,20 aan bijzondere bijstand is verstrekt voor het opmaken van de eindrekening door [onderneming 2] . Tussen partijen is niet in discussie dat er een eindrekening is opgemaakt door [onderneming 2] .
Op het bedrag brengt [onderneming 2] € 81,22 in mindering, te weten een halve maand bewindvoerderkosten die in september 2023 door [onderneming 2] teveel in rekening zijn gebracht. De kantonrechter kan zich in deze verrekening vinden. Nu dit geoormerkte gelden zijn die besteed moeten worden aan het doel waarvoor ze zijn verstrekt, dient dit bedrag door [A] overgemaakt te worden aan [onderneming 2] . Er kan geen verrekening met de gevorderde schade plaatsvinden anders dan in de beloning, juist omdat het geoormerkte gelden zijn. De kantonrechter wijst toe een bedrag van € 184,98, door [B] te voldoen aan [onderneming 2] .
Wettelijke rente
3.13.
[A] heeft gevorderd dat [onderneming 2] wordt veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente over de toegekende vorderingen te rekenen vanaf 1 augustus 2024. Daartegen heeft [onderneming 2] geen verweer gevoerd zodat de kantonrechter het gevorderde zal toewijzen.
Kostenveroordeling procedure
3.14.
Nu partijen elk deels in het gelijk worden gesteld, zal de kantonrechter de kosten tussen partijen compenseren in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.

4.De beslissing

4.1.
De kantonrechter:
- stelt vast dat
[onderneming 2] B.V.toerekenbaar tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder in het bewind van
[B];
- stelt vast dat
[B]schade heeft geleden voor een totaalbedrag van
€ 5.445,31;
- veroordeelt
[onderneming 2] B.V.om aan
[B]te voldoen een bedrag van € 5.445,31 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2024 tot de dag van de volledige betaling;
- draagt
[A], vennoot van
[onderneming 1], op om de bijzondere bijstand voor het opmaken van de eindrekening van € 184,98 over te maken naar
[onderneming 2] B.V.;
- compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G. van de Streek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend.