ECLI:NL:RBMNE:2025:1523

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
16/138239-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernielen beveiligingscamera, wederspannigheid met lichamelijk letsel en drugshandel

Op 10 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk vernielen van een beveiligingscamera van de Alliantie op 28 maart 2024 in Amersfoort. Daarnaast heeft hij zich op 22 april 2024 met geweld verzet tegen zijn aanhouding door een politieagent, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor de agent. Tevens is de verdachte veroordeeld voor de handel in cocaïne en heroïne gedurende een periode van drie maanden, alsook voor het bezit van deze drugs op de dag van zijn aanhouding. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De uitspraak volgde op een terechtzitting waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de ernst van de feiten en de gevolgen voor de benadeelde partij zwaar wogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/138239-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. J. Boon, en van hetgeen verdachte, zijn raadsvrouw, mr. R.J. Jager, advocaat te Utrecht, benadeelde partij dhr. [benadeelde] en casemanager [casemanager] namens de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Feit 1op 28 maart 2024 in Amersfoort een camera van de Alliantie heeft vernield;
Feit 2op 22 april 2024 in Amersfoort zich met geweld heeft verzet tegen de aanhouding door politieagent [benadeelde] , met lichamelijk letsel als gevolg;
Feit 3in de periode van 19 september 2023 tot en met 22 april 2024 in Amersfoort cocaïne en heroïne heeft gedeald;
Feit 4
op 22 april 2024 in Amersfoort 10,04 gram cocaïne en 2,01 gram heroïne aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een oordeel kan geven over de vraag of verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle vier de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Voor het derde feit, de handel in harddrugs, geldt dat er alleen voldoende bewijs is voor een pleegperiode van januari 2024 tot en met 22 april 2024. Het alternatieve scenario dat door de verdediging over de periode van 19 september 2023 tot en met 31 december 2023 is geschetst is voldoende aannemelijk geworden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit algehele vrijspraak van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde. Voor de vernieling geldt dat verdachte niet te herkennen is op de camerabeelden. Voor de wederspannigheid (feit 2) kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte was of werd aangehouden op het moment dat hij wegreed.
Daarnaast bepleit de raadsvrouw vrijspraak van het derde feit voor de periode van 19 september 2023 tot en met 31 december 2023, omdat verdachte in die periode elders in het land werkzaam was en zich niet tegelijkertijd schuldig kon maken aan drugshandel in Amersfoort. Voor de bewezenverklaring van feit 4 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte van de Alliantie, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Plaats delict: [complex] , [plaats] . [2] Ik doe namens woningbouwvereniging de Alliantie aangifte van vernieling. [3] Tijdens de monitoring van de camerabeelden op 28 maart 2024 om omstreeks 22:40 uur, is er gemerkt dat er een activiteit was bij de beveiligingscamera in de kelderbox van het complex. Er werd gezien dat een manspersoon een aansteker bij de camera hield. Doordat deze persoon het vuur bij de camera hield, zagen wij dat de camera zwart werd en op zwart ging. Alvorens het strafbare feit waren er geen problemen met de camera en was deze in goede staat. Pas bij het plegen van het feit zagen wij dat de camera niet meer werkte naar behoren. Later ter plaatste hebben wij gezien dat de bol van de camera zwartgeblakerd was en daardoor niet meer bruikbaar was. [4]
Een proces-verbaal van herkenning van een persoon door een opsporingsambtenaar met bijlage, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op maandag 22 april 2024 kreeg ik via beelden naar aanleiding van een vernieling een aandachtvestiging. Daarin werd op basis van de volgende informatie en beeldmateriaal de herkenning van een persoon gevraagd.
Verstrekte informatie
Camerabeelden van vernieling zijn overhandigd aan wijkagent.
Verstrekt beeldmateriaal
De aandachtvestiging bevatte videobeelden. Hiervan is 1 still gemaakt.
Herkenning
De persoon en 1 persoon, rechts op beeld op still 1 herken ik als:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 2002
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
Grondslag herkenning
Ik ken hem vanuit mijn werkzaamheden, ik ben zijn wijkagent. Ik ken de persoon redelijk tot goed, hij maakte enkele jaren geleden deel uit van een groep overlastgevende jeugd. De laatste keer dat ik hem zag was op woensdag 10 april 2024 om 10:30 uur. [5] Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Aan zijn herkenning droegen de volgende specifieke kenmerken bij: Zijn dikke wenkbrauwen welke bijna doorlopen tot aan zijn bovenzijde neus. Daarbij zijn dunne vlassige snor. Ik herkende hem onmiddellijk toen ik de still zag. [6]
Bijlage
Als bijlage is bij dit proces-verbaal gevoegd:
- Still 1 [7]
Bewijsoverweging
De rechtbank vindt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 28 maart 2024 in Amersfoort opzettelijk een camera van de Alliantie heeft vernield. De vernieling en de dader zijn vastgelegd op camerabeelden. De wijkagent van de wijk waar verdachte woont heeft verdachte daarop herkend aan specifieke gezichtskenmerken (dikke wenkbrauwen en dun snorretje). Hij kent verdachte en zag hem nog enkele dagen voorafgaand aan de herkenning. De rechtbank heeft de camerabeelden zelf bekeken en heeft geconstateerd dat deze duidelijk genoeg zijn om een herkenning op te baseren. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de waarneming van de wijkagent.
Feit 2
Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van aangifte van agent [benadeelde] inclusief bijlagen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 22 april 2024 was ik werkzaam voor het Basisteam Amersfoort . Ik was belast met de opsporing van strafbare feiten samen met collega [A] .
Wij wilden op de parkeerplaats aan de achterzijde van de [adres 2] in [plaats] een verdachte aanhouden. De verdachte stapte op dat moment als bestuurder in een personenauto en reed stapvoets achteruit een parkeervak uit.
Collega [A] en ik liepen op dat moment gezamenlijk op in de richting van de verdachte en wij maakten ons daarbij kenbaar als politie. Ik riep daarbij met luide stem "POLITIE, STAAN BLIJVEN". Ik zag dat de verdachte opkeek en mij recht aankeek, maar onverminderd naar achteren bleef rijden. Ik stond op dat moment binnen handbereik van het bestuurdersportier. Ik zag dat de verdachte probeerde zijn portier te vergrendelen en ik heb op dat moment het portier opengetrokken en meermaals geroepen "POLITIE, STAAN BLIJVEN".
Terwijl ik in het geopende portier stond en met een hand de deur openhield en met mijn andere hand de verdachte probeerde vast te pakken, zag, voelde en hoorde ik dat de verdachte stevig gas gaf en [8] hard optrok. Ik werd hierdoor over enige afstand meegesleurd in het bestuurdersportier, waardoor ik hard moest rennen om niet te vallen. Ik maakte daarbij, door het versneld rennen langszij van de auto, harde klappen met mijn hielen op het wegdek.
Ik hoorde mijn collega [A] roepen "LOSLATEN", terwijl ik voelde dat de verdachte onverminderd snelheid opbouwde met zijn auto. Ik heb vervolgens de auto en de verdachte losgelaten, waardoor ik in de optrekkende beweging van de auto hard ten val kwam. [9]
Deze val deed pijn en ik heb door de val ook letsel opgelopen. Ik zag dat ik een bloedende schaafwond op mijn rechterknie had. [10]
Na controle door de arts blijkt een kneuzing van mijn linker hiel. Ik zag een bloeduitstorting op mijn linker enkel. [11]
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [A] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 22 april 2024 was ik, verbalisant [A] , bezig met een postactie op de [straat] te [plaats] . Ik
was samen met collega [benadeelde] .
AANLEIDING
Op de [adres 2] te [plaats] woont een bekende verslaafde harddrugsgebruiker. Vanuit de wijk zijn er al jaren klachten over de [adres 2] te [plaats] in verband met de grote aanloop van drugsdealers.
Het is mij, verbalisant [A] , ambtshalve bekend dat de meeste drugsdealers aan de
achterzijde van de [adres 2] naar binnen gaan, hun drugs binnen verkopen aan
bewoner of de woning gebruiken om drugs te verpakken of te bereiden.
WAARNEMING
Op genoemde datum en tijdstip zag ik een voertuig aan de achterzijde van de woning
parkeren. Ik zag dat er één persoon in het voertuig zat. Ik zag dat er een persoon uitstapte. Ik zag dat de persoon enkele keren om zich heen keek en daarna naar de achterzijde van de
[adres 2] liep en de tuin binnenging. Hierna was de persoon uit het zicht.
Inmiddels had collega [benadeelde] , het voertuig in de politiesystemen nagekeken en
herkenden wij de eigenaar van dit voertuig aan de hand van zijn rijbewijs foto. De
persoon betrof: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] .
In de politiesystemen zag ik de volgende aandachtsvestiging op deze persoon:
"AANDACHTSVESTIGING (J10) - Tijdstip opmaak: 10-04-2024 om 12:53
Signalen bij de wijkagenten van [wijk] dat betrokkene al geruime tijd drugs aan het dealen is in de wijk"
VERDACHTE
Na ongeveer 2 minuten kwam [verdachte] vanuit de tuin van de [adres 2] weer
in beeld. Ik zag dat [verdachte] meerdere keren om zich heen keek. Ik zag dat
[verdachte] terugliep naar zijn voertuig. Ik zag dat hij naast voertuig bleef staan en
opnieuw meerdere keren op zich heen keek. Ik zag dat hij vervolgens op zijn telefoon
keek en in zijn voertuig stapte.
Gezien bovenstaande feiten en omstandigheden merkte ik [verdachte] aan als verdachte
van handel in verdovende middelen.
Ik zei tegen collega [benadeelde] dat wij de verdachte gingen aanhouden en gaf dit middels
de portofoon door aan de inmiddels aanrijdende collega's. [12]
Op het moment dat de verdachte in zijn voertuig stapte, liep ik samen met collega
[benadeelde] naam hem toe. Ik zag dat de verdachte zijn voertuig naar achteren reed. Ik zag
dat zijn portierramen gesloten waren. Ik, [A] , riep met luide stem: "Politie,
politie staan blijven je bent aangehouden." Ik riep dit meerdere keren achter elkaar.
Ik zag dat de verdachte erg schrok en direct zijn deur op slot probeerde te doen. Dit
lukte niet. Ik zag dat collega [benadeelde] de bestuurdersdeur opende. Hierop riep ik
nogmaals met luide stem: "politie, politie je bent aangehouden".
Ik zag dat het voertuig vervolgens langzaam naar achteren een parkeervak inrolde. Ik zag dat [benadeelde] de verdachte vastpakte om hem uit zijn auto te halen. Ik zag en
hoorde vervolgens dat de verdachte gas gaf. Ik zag op dat moment een verandering in het gelaat van de verdachte. Ik zag in eerste instantie, op het moment dat de verdachte ons voor het eerst zag, een gezichtsuitdrukking van angst en schrik. Ik zag ook dat de verdachte in deze schrik/angst reactie naar ons keek. Hier zag ik dat de verdachte een soort vastberaden trek op zijn gezicht kreeg, niet meer naar ons keek en zich enkel richtte op zijn vluchtweg. I Ik zag dat collega [benadeelde] de verdachte / het voertuig vasthield.
Ik zag dat collega [benadeelde] naast het voertuig zo goed en zo kwaad als het ging mee
rende om te voorkomen dat hij meegesleurd werd. Ik zag en hoorde dat de verdachte
meer gas gaf en harder ging rijden. Ik zag dat het voertuig harder reed dan dat
collega [benadeelde] kon rennen. Na enkele tientallen meters maakte de verdachte een
scherpe bocht naar rechts. Hierdoor zag ik dat collega [benadeelde] door de snelheid werd
losgescheurd / gelanceerd van de auto. Ik zag dat collega [benadeelde] met kracht op de
grond terecht kwam en enkele meters doorrolde. De verdachte reed na dit incident door kennelijk om aan de politie te ontkomen. [13]
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [benadeelde] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dat moment kwam [verdachte] , binnen een minuut, echter alweer teruggelopen vanaf het perceel aan de achterzijde van de woning, terug richting de genoemde auto. Het is ons
ambtshalve bekend dat dealcontacten zeer kortstondig van aard zijn en gebruikelijk op afspraak binnen een zeer korte tijdsspanne plaatsvinden. [14]
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 23 april 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zeg je heel eerlijk ik ging gewoon plankgas wegrijden. [15]
Een schriftelijk bescheid bevattende een namens [benadeelde] op 11 februari 2025 ingevuld en ondertekend formulier met een verzoek tot schadevergoeding met bijlagen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Door de handelingen van verdachte en de val die hierop volgde heeft benadeelde letsel opgelopen. Kras/snee op binnenkant rechterhand. [16]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank vindt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 22 april 2024 in Amersfoort zich met geweld heeft verzet tegen de aanhouding door agent [benadeelde] . Door het geweld van verdachte heeft [benadeelde] letsel opgelopen. Dit oordeel wordt als volgt uitgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde] handelde in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening toen verdachte met hoge snelheid wegreed. Hiervoor kijkt de rechtbank naar wat agent [A] heeft beschreven in zijn proces-verbaal.
In het proces-verbaal van [A] staat dat hem ambtshalve bekend was dat het pand, waarvan verdachte op 22 april 2024 de achtertuin betrad, bewoond wordt door een bekende harddrugsgebruiker. Ook was [A] ambtshalve bekend dat dealers bij die woning achterom gaan, zoals verdachte dus deed. [A] en [benadeelde] zagen vervolgens in het politiesysteem een aandachtvestiging, waarin stond dat bij wijkagenten signalen waren ontvangen dat verdachte in drugs zou handelen. Ook zagen de agenten dat verdachte, terwijl hij naar en van de woning liep, meerdere keren om zich heen keek en slechts enkele minuten uit zicht was nadat hij de tuin van de woning in was gegaan. Daarbij geldt dat het de politie ambtshalve bekend is dat een drugsdeal zeer snel gesloten wordt. Deze omstandigheden leidden ertoe dat [A] verdachte op dat moment aanmerkte als verdachte van handel in verdovende middelen. De rechtbank is van oordeel dat genoemde omstandigheden ook voldoende zijn voor een redelijk vermoeden van schuld aan drugshandel. De politie mocht verdachte dus aanhouden. Toen [A] verdachte vervolgens benaderde bracht verdachte zijn auto in beweging. [A] riep dat verdachte was aangehouden. Verdachte probeerde daarop zijn deur op slot te doen, maar dat lukte niet omdat [benadeelde] de deur opentrok. [A] riep toen nogmaals dat verdachte was aangehouden. Hierna probeerde [benadeelde] verdachte vast te pakken, maar verdachte gaf gas en reed weg met [benadeelde] in zijn deuropening.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank in wat [benadeelde] heeft verklaard in zijn aangifte geen aanleiding om te twijfelen of sprake was van een aanhoudingssituatie. [benadeelde] riep, net als [A] , dat verdachte moest blijven staan. Vervolgens had [benadeelde] zijn handen vol aan verdachte die probeerde weg te komen en hem in zijn vlucht meesleurde.
Feit 3
Op de terechtzitting heeft verdachte bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan handel in cocaïne en heroïne in de periode vanaf januari 2024 tot zijn aanhouding op 22 april 2024. De raadsvrouw heeft voor dit feit, voor zover hierna bewezen verklaard, geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom alleen maar opsommen welke bewijsmiddelen zij voor de bewezenverklaring gebruikt.
De gebruikte bewijsmiddelen zijn:
  • de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 24 februari 2025;
  • het proces-verbaal van bevindingen over het onderzoek naar de rode iPhone van verbalisant [verbalisant 1] van 3 mei 2024;
- schriftelijke bescheiden met Whatsappberichtenverkeer met het account ‘ [accountnaam] ’ van 13 januari 2024; [18]
- schriftelijke bescheiden met Whatsappberichtenverkeer met het account ‘ [accountnaam] ’ van 22 april 2024. [19]
Gedeeltelijke vrijspraak feit 3
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van harddrugshandel in de periode van 19 september 2023 tot en met 12 januari 2024. Verdachte heeft op de terechtzitting met stukken aannemelijk gemaakt dat hij in de periode van 19 september 2023 tot januari 2024 in het noorden van land werkzaam was. Dat verdachte zich in die periode ook in (de omgeving van) Amersfoort bezighield met de handel in harddrugs vindt de rechtbank moeilijk voor te stellen, zeker omdat uit het onderzoek in de dealtelefoon blijkt dat dagelijks veelvuldig werd gebeld en geappt met verzoeken om harddrugs te leveren. Verder bevat het dossier geen aanknopingspunten dat verdachte eerder dan 13 januari 2024 begon met zijn drugshandel, zodat verdachte voor dit feit tot aan die datum wordt vrijgesproken.
Feit 4
Op de terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van cocaïne en heroïne op 22 april 2024. De raadsvrouw heeft voor dit feit, voor zover hierna bewezen verklaard, geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom alleen maar opsommen welke bewijsmiddelen zij voor de bewezenverklaring gebruikt.
De gebruikte bewijsmiddelen zijn:
  • de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 24 februari 2025;
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van 22 april 2024;
- een geschrift, inhoudende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 23 april 2024, opgesteld door ing. P.H. Walinga; [21]
- een geschrift, inhoudende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 23 april 2024, opgesteld door P.H. Walinga. [22]
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 28 maart 2024 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk een camera die aan Alliantie toebehoort heeft vernield,;
Feit 2
op 22 april 2024 te Amersfoort , zich met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, verbalisant [benadeelde] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door met hoge snelheid (vooruit) weg te rijden met zijn auto terwijl die [benadeelde] zich in het open portier van de auto bevond en [benadeelde] verdachte en/of de auto vasthield ter aanhouding, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten kneuzing van de (linker)hiel, een bloeduitstorting op de (linker)enkel, één of meer schaafwonden op de (rechter)knie en een kras op de hand bij die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad;
Feit 3
in de periode van 13 januari 2024 tot en met 22 april 2024 in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 4
op 22 april 2024 te Amersfoort opzettelijk aanwezig heeft gehad 10,04 gram van een materiaal bevattende cocaïne en2,01 gram van een materiaal bevattende heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

5.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen;
Feit 2
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden
enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
Feit 3
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod;
Feit 4
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod.

6.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.OPLEGGING VAN STRAF

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden. Daarnaast heeft de verdediging verzocht aan verdachte een taakstraf van 240 uren op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal strafbare feiten.
Verdachte heeft ogenschijnlijk zonder enige aanleiding met vuur de camera van de Alliantie vernield. Hiermee heeft verdachte laten zien dat hij weinig respect heeft voor de eigendommen van een ander.
Daarnaast heeft verdachte zich zodanig verzet tegen zijn aanhouding door agent [benadeelde] , dat hij daardoor fors letsel heeft opgelopen. Het handelen van verdachte tegenover [benadeelde] , die zich als politieagent inzet voor de orde in en veiligheid van de samenleving, is gezagsondermijnend geweest. Daar komt bij dat door het handelen van verdachte letsel is ontstaan, waar [benadeelde] nog steeds de gevolgen van ondervindt. Dat [benadeelde] niet nog meer letsel heeft opgelopen die dag, is niet aan verdachte te danken.
Verder heeft verdachte zich gedurende ruim drie maanden schuldig gemaakt aan de handel in en, in dat verband, bezit van harddrugs. Op de terechtzitting heeft hij hierover verklaard dat hij in die periode op dagelijkse basis dealde. Deze verklaring sluit aan bij de in het strafdossier opgenomen berichtengeschiedenis en de belhistorie van de dealertelefoon. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs een negatief effect hebben op de gezondheid van de gebruikers ervan en dat de handel in verdovende middelen een ontwrichtende werking heeft op de maatschappij. Verdachte heeft, als dealer, hieraan een wezenlijke bijdrage geleverd.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 21 januari 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij bij zijn ouders woont en op projectbasis werkt bij een uitzendbureau. Verdachte heeft niet meegewerkt aan het opstellen van een adviesrapportage door de reclassering.
De straf
Bij bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Voor handel in harddrugs voor een periode tot 3 maanden is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. Voor een handelsperiode van 3 tot 6 maanden gaat het om 8 maanden. Omdat verdachte ruim 3 maanden heeft gedeald neemt de rechtbank een gevangenisstraf van 7 maanden als uitgangspunt. De drie andere strafbare feiten wegen daarbij strafverzwarend. Van persoonlijke omstandigheden die strafverminderend kunnen meewegen is de rechtbank niet gebleken. Aanknopingspunten voor een deels voorwaardelijke straf, met eventueel bijzondere voorwaarden, zijn er niet. Verdachte heeft namelijk niet willen meewerken aan een reclasseringsadvies. Gelet op het voorgaande, legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.BESLAG

Onder verdachte zijn de volgende geldbedragen in beslag genomen:
  • € 2.330,- (Goednummer: PL0900-2024125551-3332386); en
  • € 2.060,- (Goednummer: PL0900-2024125551-3332327).
De officier van justitie heeft verzocht de geldbedragen verbeurd te verklaren, omdat verdachte deze geldbedragen met de drugshandel heeft verdiend. De verdediging heeft geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen over het beslag.
De rechtbank zal de bovengenoemde geldbedragen verbeurd verklaren, omdat verdachte op de terechtzitting heeft verklaard dat hij deze geldbedragen heeft verdiend met drugshandel.

9.BENADEELDE PARTIJ

De heer [benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een totaalbedrag van € 2.379,37 aan schadevergoeding. Dit bedrag bestaat uit € 579,37 materiële schade en € 1.800,- immateriële schade, welke schade volgens de benadeelde partij is ontstaan door het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
Voor het materiële deel geldt dat de benadeelde partij door zijn klachten medische krukken moest huren (€ 50,70) en zooltjes laten maken bij de podoloog (€ 160,-). Ook heeft de benadeelde partij gesteld dat zijn eigen risico voor het jaar 2024 volledig op ging aan behandelingen en afspraken voor zijn klachten door het incident (€ 368,67).
Ter onderbouwing van zijn immateriële schadevergoedingsvordering heeft benadeelde partij [benadeelde] gesteld dat hij door het incident het volgende letsel heeft opgelopen:
  • twee forse schaafwonden op rechterknie;
  • een dikke en rode rechterknie;
  • een blijvend litteken op de rechterknie;
  • pijn aan beide voeten/hielen;
  • een peesplaatontsteking aan de linkervoet;
  • een bloeduitstorting bij de linkervoet;
  • een kras/snee op de binnenkant van de rechterhand; en
  • een beurse nagel op de grote teen aan de linkervoet.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zijn rechterknie vier weken nodig had om te herstellen en dat hij door de peesplaatontsteking nog niet in staat is om zijn voet volledig te belasten. Hierdoor zou hij op dit moment nog niet in staat zijn om zijn werk naar behoren uit te voeren, onder meer doordat hij (nog) niet zoals voorheen kan rennen. Ook zou hij hierdoor de jaarlijkse sporttest van de politie niet naar behoren kunnen volbrengen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding volledig toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook heeft de officier van justitie verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan de benadeelde partij een lager bedrag aan schadevergoeding toe te kennen dan gevorderd. De benadeelde partij heeft onvoldoende onderbouwd dat de voortdurende klachten aan zijn hiel en/of peesplaat in rechtstreeks verband staan tot het strafbare feit, zodat de daarmee verband houdende schadeposten, zoals de zooltjes, niet voor (volledige) vergoeding in aanmerking dienen te komen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst het gevorderde bedrag van € 2.379,37 aan schadevergoeding toe. De benadeelde partij heeft zowel de schadeposten zelf, als het verband tussen de schadeposten en het strafbare feit, voldoende onderbouwd. Bovendien vindt de rechtbank het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 1.800,- billijk. Dit oordeel wordt als volgt uitgelegd.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij voldoende heeft onderbouwd dat de doorlopende klachten aan zijn hiel en/of peesplaat verband houden met het strafbare feit. Daartoe heeft de benadeelde partij namelijk niet alleen gesteld dat hij meteen na het incident last kreeg van zijn voet, maar ook dat hij vóór het incident geen klachten had. Bovendien heeft de benadeelde partij stukken overgelegd, waaruit volgt dat hij na het incident meerdere malen contact heeft gehad met (medische) behandelaars in verband met zijn klachten. Dit betekent niet alleen dat alle materiële schadeposten (te weten de kosten voor de huur van de krukken, het eigen risico en de kosten voor de inlegzooltjes vanwege de voetklachten) voor vergoeding in aanmerking komen, maar ook dat de rechtbank aanleiding ziet om de benadeelde partij voor zijn klachten immateriële schadevergoeding toe te kennen, zoals bedoeld in artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek.
De benadeelde partij heeft in april 2024 letsel opgelopen bij de uitoefening van zijn werkzaamheden, waar hij tot op heden last van heeft. Hij heeft diverse behandelingen moeten ondergaan en heeft gedurende langere tijd aanpassingen moeten doen op zowel zijn werk als in zijn privéleven. Dit alles bij elkaar maakt dat de rechtbank het gevorderde bedrag van € 1.800,- aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar vindt.
Wettelijke rente
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd over de toegekende bedragen aan schadevergoeding. Over het bedrag van € 1.800,- aan immateriële schadevergoeding geldt dat de wettelijke rente is aangevangen op 22 april 2024, nu het letsel op die dag is ontstaan. Voor de materiële schade geldt het volgende.
De kosten voor de huur van de krukken
De benadeelde partij heeft ten aanzien van de huur van de krukken een factuur van € 36,40 overgelegd en een innamebon van € 14,30. Deze bedragen komen opgeteld uit op
€ 50,70. Nu de benadeelde partij voor het bedrag van € 36,40 geen betaalbewijs heeft overgelegd waaruit het betaalmoment kan worden afgeleid, zoekt de rechtbank aansluiting bij de vervaldatum van de factuur voor het aanvangsmoment van de wettelijke rente. Dat is 11 juni 2024. Bij de innamebon van € 14,30 zit een betaalbewijs van 30 mei 2024, zodat die datum voor dat bedrag als begindatum voor de wettelijke rente wordt genomen.
Het eigen risico
Uit de brief van 3 oktober 2024 van de Politie Zorgpolis volgt dat het eigen risico van € 368,67 rond 17 oktober 2024 zou worden afgeschreven. Nu het aannemelijk is dat de benadeelde partij op die datum het eigen risico heeft betaald, houdt de rechtbank 17 oktober 2024 aan als aanvangsdatum voor de wettelijke rente over het bedrag van € 368,67.
De kosten voor de zooltjes
Uit de factuur voor de zooltjes van € 160,- blijkt een vervaldatum van 25 september 2024. Nu de benadeelde partij deze factuur in elk geval op die datum had moeten hebben betaald, neemt de rechtbank die datum als aanvangsdatum voor de wettelijke rente over dit bedrag.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.379,37, te vermeerderen met de wettelijke rente per schadepost vanaf de hiervoor genoemde data tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 33 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 33, 33a, 36f, 57, 181, 350 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
o € 2.330,- (Goednummer: PL0900-2024125551-3332386); en
o € 2.060,- (Goednummer: PL0900-2024125551-3332327);
Benadeelde partij [benadeelde]
  • wijst de vordering van [benadeelde] van € 2.379,37 toe;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf:
o 22 april 2024 over € 1.800,-;
o 30 mei 2024 over € 14,30;
o 11 juni 2024 over € 36,40;
o 25 september 2024 over € 160,-
o 17 oktober 2024 over € 368,67;
tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 2.379,37 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over elke schadepost vanaf voornoemde data tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 33 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Duinkerken, voorzitter, mrs. A. Maas en L.M.M. Heppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Bazaz, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 maart 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 28 maart 2024 te Amersfoort
opzettelijk en wederrechtelijk een camera, in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele aan Alliantie, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield,
beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 22 april 2024 te Amersfoort ,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld,
heeft verzet
tegen een ambtenaar, verbalisant [benadeelde] , werkzaam in de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte
door met hoge snelheid (vooruit) weg te rijden met zijn auto terwijl die [benadeelde] zich
in het open portier van de auto bevond en [benadeelde] verdachte en/of de auto vasthield
ter aanhouding,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig
lichamelijk letsel, te weten kneuzing van de (linker)hiel, een bloeduitstorting op de
(linker)enkel, één of meer schaafwonden op de (rechter)knie en/of een kras op de
hand bij die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad;
( art 181 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij in of omstreeks de periode van 19 september 2023 tot en met 22 april 2024 te
Amersfoort , althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet )
4
hij op of omstreeks 22 april 2024 te Amersfoort
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 10,04 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of ongeveer 2,01 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende heroïne,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 mei 2024, genummerd PL0900-2024126059, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 347. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 302.
3.Pagina 302.
4.Pagina 302.
5.Pagina 312.
6.Pagina 312.
7.Pagina 312.
8.Pagina 28.
9.Pagina 29.
10.Pagina 29.
11.Pagina 29.
12.Pagina 16.
13.Pagina 17.
14.Pagina 20.
15.Pagina 320.
16.Pagina 9 van het schriftelijk bescheid bevattende het door [casemanager] namens [benadeelde] ingevulde en ondertekende verzoek tot schadevergoeding van 11 februari 2025.
17.Pagina 186 e.v.
18.Pagina 96.
19.Pagina 128-129.
20.Pagina 23-25.
21.Pagina 51.
22.Pagina 52.