ECLI:NL:RBMNE:2025:148

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
11427782 UV EXPL 24-262
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming bedrijfsruimte in kort geding wegens onduidelijkheid over tekortkomingen en opzegging huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en de [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. [Eiseres] vorderde ontruiming van een bedrijfsruimte die zij verhuurt aan de [gedaagde sub 1], primair op basis van gestelde tekortkomingen in de huurovereenkomst en subsidiair op basis van een opzegging van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat er te veel onduidelijkheid bestond over de gestelde tekortkomingen, zoals het niet voldoen aan brandveiligheidsvoorschriften en het weigeren van toegang tot de bedrijfsruimte. Hierdoor was het niet aannemelijk dat de bodemrechter de vorderingen van [eiseres] zou toewijzen. De kantonrechter concludeerde dat de vordering tot ontruiming niet kon worden toegewezen, omdat de gestelde tekortkomingen onvoldoende onderbouwd waren en de opzegging van de huurovereenkomst niet rechtsgeldig was gedaan. De kantonrechter wees de vorderingen van [eiseres] af en veroordeelde haar in de proceskosten, die op € 949,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11427782 \ UV EXPL 24-262
Vonnis in kort geding van 24 januari 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. L. van Gilst,
tegen

1.[gedaagde sub 1]

gevestigd in [plaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2] H.O.D.N. [handelsnaam],
wonende in [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: drs. ir. [A] .
Eisende partij zal hierna [eiseres] worden genoemd, gedaagde sub 1 zal de [gedaagde sub 1] worden genoemd en gedaagde sub 2 [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 10 december 2024 en 8 januari 2025, met producties 1-25
- de nagezonden producties 26-34 van [eiseres]
- het antwoord op de dagvaarding (verweerschrift) van de [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
- de producties 1-3 van de [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
- het e-mailbericht van 9 januari 2025 van [eiseres]
- de mondelinge behandeling van 10 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiseres] .
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald op vandaag.

2.De kern

2.1.
[eiseres] verhuurt aan de [gedaagde sub 1] een bedrijfsruimte waarin de [gedaagde sub 1] hout - [naam] -onderdelen- opslaat en, naar eigen zeggen, ook verkoopt. [eiseres] wil dat de [gedaagde sub 1] de bedrijfsruimte ontruimt. Zij vindt primair dat de [gedaagde sub 1] zich niet als goed huurder gedraagt omdat, zakelijk weergegeven: 1) [gedaagde sub 2] , de voorzitter van de [gedaagde sub 1] , ernstige overlast veroorzaakt, 2) de [gedaagde sub 1] weigert om aan brandveiligheidsvoorschriften te voldoen waardoor het pand onverzekerd is per 1 januari 2025, en 3) de [gedaagde sub 1] weigert toegang te verlenen door onder meer de sloten te vervangen. Subsidiair stelt [eiseres] zich op het standpunt dat de huurovereenkomst is opgezegd en de [gedaagde sub 1] vanaf 1 januari 2025 zonder recht of titel in het gehuurde verblijft. Verder vordert [eiseres] veroordeling van de [gedaagde sub 1] tot betaling van een gebruiksvergoeding voor de periode van 2 januari 2025 tot het moment van ontruiming, en een bedrag van € 1.815,00 voor de reparatie van het asfalt van de parkeerplaats van het bedrijventerrein.
2.2.
De [gedaagde sub 1] heeft de gestelde tekortkomingen en de opzegging van de huurovereenkomst gemotiveerd betwist. Ook betwist zij aansprakelijk te zijn voor de kosten van de reparatie van het asfalt. Omdat er nog (te) veel onduidelijk is in deze zaak is onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter gelijkluidende vorderingen zal toewijzen en bestaat er op dit moment geen aanleiding om, vooruitlopend op die bodemprocedure, de ingrijpende maatregel van een ontruiming te treffen. Voor een veroordeling tot betaling van een gebruiksvergoeding bestaat dan ook geen grond. De vordering tot betaling van de herstelkosten is evenmin toewijsbaar in kort geding. Omdat haar vorderingen worden afgewezen moet [eiseres] de proceskosten betalen.
De kantonrechter legt hierna uit hoe zij tot deze beslissingen is gekomen.
Achtergrond
2.3.
De [gedaagde sub 1] huurt van [eiseres] met ingang van 1 maart 2021 de bedrijfsruime aan de [straat] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] in [plaats 1] [1] . [gedaagde sub 2] is de voorzitter van de [gedaagde sub 1] en runt tevens de eenmanszaak “ [handelsnaam] [plaats 2] ”.
2.4.
[eiseres] verhuurt op het bedrijventerrein aan de [straat] meerdere ruimtes. Voor de bedrijfspanden heeft zij een opstalverzekering afgesloten. [onderneming 1] heeft op 25 september 2023 een inspectie in de ruimtes aan de bedrijfsruimtes aan de [straat] [nummeraanduiding 1] uitgevoerd. Daarbij is een aantal afwijkingen ‘van de preventieve clausules en acceptatievoorwaarden’ gesignaleerd. Dit kan gevolgen hebben voor de afwikkeling van een schade, zo staat in het rapport van [onderneming 1] [2] .
2.5.
In een brief van 21 maart 2024 heeft [eiseres] , onder meer, gemeld dat bij de inspectie op 25 september 2023 een aantal gebreken is geconstateerd waardoor de verzekeraar de verzekering opzegt. Volgens [eiseres] gaat het
voornamelijk over punten die voor verantwoordelijkheid van de huurder van [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] komen waaronder:
 De opslag en werkplaats van nummer [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] staat veel te vol.
 Er zijn geen recent onderhouden blusmiddelen aanwezig. Wel diverse afgekeurde en slecht bereikbare blusmiddelen.
 Er wordt teveel gebruik gemaakt van verlengsnoeren en stekkerdozen.
 De acculader heeft geen veilige opstelling en is bovendien aangesloten op verlengsnoerblok.
 Bij de inspectie was er buiten ook te veel te veel brandbare opslag voor het gebouw.
[eiseres] heeft daarbij te kennen gegeven dat deze punten voor 1 mei 2024 opgelost moeten zijn om de verzekering te kunnen behouden.
2.6.
In een brief van dezelfde datum heeft [eiseres] de [gedaagde sub 1] er op gewezen dat een oplegger schade aan het asfalt heeft veroorzaakt. De [gedaagde sub 1] zou zorg dragen voor herstel en [eiseres] verzoekt de [gedaagde sub 1] om dit voor 1 mei 2024 in orde te maken.
2.7.
Bij brief van 21 augustus 2024 heeft [eiseres] de huur opgezegd tegen 31 december 2024. De brief is geadresseerd aan [gedaagde sub 2] , op zijn huisadres.
2.8.
Bij brief van 23 december 2024 [3] heeft de [gedaagde sub 1] , onder meer, te kennen gegeven dat zij niet akkoord gaat met de opzegging en dat zij de bepaling in het huurcontract voor wat betreft de opzegtermijn van drie maanden vernietigt. de [gedaagde sub 1] doet een beroep op de huurbescherming op grond van artikel 7:290 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De vordering
2.9.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening, zakelijk weergegeven:
Primair
I. de [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte aan de [straat] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] te [plaats 1] te ontruimen;
Subsidiair
II. de [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt om op een zo kort mogelijke door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, doch uiterlijk 1 maart 2025, de bedrijfsruimte aan de [straat] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] te [plaats 1] te ontruimen;
Primair en subsidiair
de [gedaagde sub 1] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van een gebruikersvergoeding gelijk aan de laatst verschuldigde huur en andere kosten per dag, vanaf 2 januari 2025 tot en met de dag van de ontruiming van de bedrijfsruimte;
de [gedaagde sub 1] veroordeelt tot betaling van de herstelkosten van de reparatie van het asfalt ten bedrage van € 1.815,00 aan [eiseres] ;
de [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt tot betaling van de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
De spoedeisendheid is gelet op de aard van de vordering en de door [eiseres] daarop gegeven toelichting voldoende gebleken.
3.2.
Een ontruimingsvordering in kort geding is toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat deze vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen én indien van [eiseres] niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van de eventuele bodemprocedure afwacht.
3.3.
Vooropgesteld wordt dat de rechter zich bij de beoordeling terughoudend dient op te stellen, gelet op de omstandigheid dat in een kort gedingprocedure geen plaats is voor een diepgaand onderzoek naar bestreden feiten en omstandigheden en gelet op de vergaande, vaak onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zeker als het gaat om de ontruiming van een bedrijfsruimte, zoals in deze zaak aan de orde is.
Primair: de door [eiseres] gestelde tekortkomingen zijn onvoldoende aannemelijk
3.4.
Het ligt op de weg van [eiseres] om feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan op voorhand aannemelijk is dat een ontruiming op korte termijn, vooruitlopend op de bodemprocedure, gerechtvaardigd is. [eiseres] is daar niet in geslaagd. De kantonrechter zal de verwijten die [eiseres] de [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] maakt hierna bespreken, in willekeurige volgorde.
Ten aanzien van de gestelde overlast
3.5.
Volgens [eiseres] veroorzaakt [gedaagde sub 2] ernstige overlast, in de vorm van intimidatie en dreigementen. Zo zou [gedaagde sub 2] ongepaste en beledigende opmerkingen hebben gemaakt richting andere huurders en zou hij gedreigd hebben enkele maanden geen huur te betalen. [eiseres] heeft gewezen op verklaringen van de buurman [B] van [onderneming 2] en de heer [C] , die op 14 april 2022 een aantal chalets heeft gelost op het bedrijventerrein en daar een, naar zijn zeggen, negatieve ervaring met [gedaagde sub 2] heeft gehad. [eiseres] stelt dat daardoor de onderlinge verhouding onherstelbaar is verstoord.
3.6.
De [gedaagde sub 1] heeft dit alles gemotiveerd betwist. Zij stelt dat het contact tussen haar en [eiseres] altijd goed is geweest. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de [gedaagde sub 1] gewezen op de WhatsApp-berichten van partijen in de periode 2021-2024 [4] . Ook is er volgens de [gedaagde sub 1] goed contact met de buren en is de [gedaagde sub 1] nooit aangesproken op enige overlast. Voor wat betreft de verklaring van [C] heeft de [gedaagde sub 1] aangevoerd dat [gedaagde sub 2] de politie heeft gebeld wegens bedreiging door de degene die zonder overleg caravans voor de deur had geparkeerd.
3.7.
De kantonrechter overweegt dat beide verklaringen gaan over de ervaringen die derden hebben gehad met [gedaagde sub 2] . De verklaringen komen er – kort gezegd – op neer dat communicatie met [gedaagde sub 2] moeilijk is en dat hij, als hij ergens op wordt aangesproken, een grote mond geeft. Daargelaten de vraag of de gestelde gedragingen van [gedaagde sub 2] aan de [gedaagde sub 1] kunnen worden toegerekend, hebben partijen ieder hun eigen visie op deze gebeurtenissen - hun stellingen staan lijnrecht tegenover elkaar - en in dit kort geding kan niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld wie het gelijk aan zijn/haar zijde heeft. Dat op dit punt sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de [gedaagde sub 1] die een ontruiming (ontbinding) in de bodemprocedure rechtvaardigt, is daarmee (vooralsnog) onvoldoende aannemelijk geworden. De kantonrechter weegt verder mee dat genoemde ervaringen betrekking hebben op gebeurtenissen die geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden en [eiseres] daarin destijds kennelijk geen noodzaak heeft gezien om passende maatregelen te nemen tegen de [gedaagde sub 1] . [eiseres] kan daarom evenmin worden gevolgd in haar stelling dat zij als gevolg van de gedragingen van [gedaagde sub 2] reputatieschade lijdt waardoor van haar niet gevergd kan worden dat zij een bodemprocedure afwacht.
Ten aanzien van het weigeren toegang te verlenen en het vervangen van de sloten
3.8.
[eiseres] stelt dat zij door vervanging van de sloten geen toegang meer heeft tot het gehuurde en dat de [gedaagde sub 1] heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een verplichte controle van de brandweer op 1 juni 2024. Ook deze verwijten heeft de [gedaagde sub 1] gemotiveerd betwist. Volgens de [gedaagde sub 1] zijn de sloten niet vervangen. Op de mondelinge behandeling is door [gedaagde sub 2] toegelicht dat het door [eiseres] ingebrachte WhatsAppbericht [5] waarin [gedaagde sub 2] dreigt met het vervangen van de sloten dateert van een half jaar voor de start van de huurovereenkomst (op 30 januari 2021). [gedaagde sub 2] huurde destijds de bedrijfsruimte [straat] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 3] en omdat de verhuurder een keer zonder zijn toestemming het gehuurde had betreden heeft [gedaagde sub 2] dat (destijds) gezegd. Verder was er volgens de [gedaagde sub 1] geen sprake van een door de brandweer voorgenomen inspectie; navraag bij de gemeente en de brandweer heeft niets opgeleverd en het e-mailbericht van 26 juni 2024 [6] is volgens de [gedaagde sub 1] een vervalsing. Ook is aan [eiseres] de toegang nooit geweigerd, zo stelt de [gedaagde sub 1] .
3.9.
De kantonrechter overweegt dat nergens uit blijkt dat de sloten van het gehuurde door de [gedaagde sub 1] zijn vervangen. Ook de juistheid van de stellingen dat [eiseres] de toegang tot het gehuurde is geweigerd en het niet meewerken aan de controle van de brandweer vindt op voorhand onvoldoende steun in de stukken en dat wat partijen op de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht. De [gedaagde sub 1] heeft onweersproken naar voren gebracht dat zij de elektricien in het gehuurde heeft toegelaten om aanpassingen in de meterkast te verrichten en ook heeft er een zogenoemde Scoop-keuring van de elektrische installatie plaatsgevonden. Om te kunnen vaststellen of op dit punt sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de [gedaagde sub 1] is dus ook nadere bewijslevering nodig en dat kan alleen in een bodemprocedure.
Ten aanzien van de brandveiligheidsvoorschriften
3.10.
[eiseres] stelt zich voorts op het standpunt dat het gehuurde per 1 januari 2025 niet langer is verzekerd tegen brandschade door de weigering van de [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan de brandveiligheidsvoorschriften te voldoen. De kantonrechter volgt dat niet. De [gedaagde sub 1] betwist dat het gehuurde onverzekerd of onverzekerbaar is en uit de stukken blijkt dit ook niet. [eiseres] wil met deze procedure kennelijk bereiken dat zij weer een brandverzekering voor het gehuurde kan afsluiten. Dat is op zich een legitiem belang maar [eiseres] heeft met het oog daarop onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom de [gedaagde sub 1] in dit verband zodanig tekort schiet dat een ontruiming op korte termijn gerechtvaardigd én de enige oplossing is. De [gedaagde sub 1] wijst er terecht op dat in de huurovereenkomst niets is afgesproken over een opstal/brandverzekering zodat het vraag is of de plicht om aan bepaalde brandveiligheidsvoorschriften te voldoen op haar rust of op de verhuurder. Verder is het de vraag of oplossing van de zaken die zijn opgenomen in het preventierapport van [onderneming 1] van 29 september 2023 er toe hadden geleid dat de verzekering niet was geëindigd per 1 januari 2025. De [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben er terecht op gewezen dat de verzekeraar ook risicoverzwarende omstandigheden heeft genoemd die niets met het gehuurde te maken hebben, zoals de opslag van lithium accu’s, metaalbewerking en een vuurwerkbunker (in het pand [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 4] ). Aan het e-mailbericht van [D] - de adviseur van [eiseres] - van 17 december 2024 [7] waarin staat dat ‘vanwege de situatie in de grote loods met betrekking tot huurder [naam] kan de brandverzekering helaas per 01-01-2025 niet worden verlengd’ kan op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, niet de waarde worden gegeven die [eiseres] daaraan gehecht wil zien.
3.11.
Partijen hebben allebei belang bij een brandveilig pand en zullen daar samen afspraken over moeten maken. De [gedaagde sub 1] heeft op de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij graag wil meewerken aan iedere verbetering die leidt tot een brandveiliger pand. Voor wat betreft de punten die in de brief van 21 maart 2024 zijn genoemd stelt de [gedaagde sub 1] dat het probleem met acculader is opgelost en de brandbare opslag voor het gebouw is opgeruimd. Verder heeft de [gedaagde sub 1] een rookmeldersysteem laten installeren dat een directe verbinding heeft met de meldkamer, waarbij de [gedaagde sub 1] overigens van mening is dat zij dit onverplicht heeft gedaan.
3.12.
De conclusie is dat op voorhand onvoldoende aannemelijk is geworden dat de gestelde tekortkomingen zullen leiden tot een ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure. Dit betekent dat de vordering tot ontruiming moet worden afgewezen.
Subsidiair: de opzegging van de huurovereenkomst geeft ook geen aanleiding om de ontruiming van het gehuurde toe te wijzen
3.13.
In de huurovereenkomst van 30 januari 2021 staat dat de huurovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en dat de opzegging door verhuurder minimaal drie maanden van te voren schriftelijk aan huurder moet worden doorgegeven.
[eiseres] heeft op 21 augustus 2024 de huurovereenkomst opgezegd tegen
31 december 2024, maar die opzegging is niet aan de huurder - de [gedaagde sub 1] - gericht maar aan [gedaagde sub 2] in persoon. Daarmee is van een rechtsgeldige opzegging geen sprake. De vordering tot ontruiming van het gehuurde stuit reeds hier op af.
3.14.
Maar ook als de opzegging wel aan de [gedaagde sub 1] was geadresseerd is het de vraag of die opzegging het door [eiseres] beoogde gevolg heeft gehad. Op de mondelinge behandeling is immers duidelijk geworden dat partijen twisten over de vraag welke wettelijke bepalingen op het gehuurde van toepassing zijn. Volgens [eiseres] is het gehuurde bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a van het Burgerlijk Wetboek (BW) terwijl de [gedaagde sub 1] meent dat sprake is van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW omdat zij het gehuurde, naast opslag, ook gebruikt als winkel voor de verkoop van [naam] -onderdelen.
3.15.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter hierover het volgende.
De huurovereenkomst geeft geen uitsluitsel over het soort bedrijfsruimte. Voor het beoordelen van de ontruimingsvordering (in het kader van de gestelde opzegging) is echter wel duidelijkheid vereist over het toepasselijke huurrechtregime.
3.15.1.
Als het gehuurde aangemerkt zou worden als artikel 7:290 BW-bedrijfsruimte is de opzegtermijn immers minimaal één jaar (artikel 7:293 lid 2 BW). Van die bepaling mag niet ten nadele van de huurder worden afgewezen. De [gedaagde sub 1] heeft in haar brief van
23 december 2024 aan [eiseres] dan ook te kennen gegeven dat zij niet akkoord gaat met de huuropzegging en dat zij de bepaling in het huurcontract voor wat betreft de opzegtermijn van drie maanden vernietigt. Maar ook als wel uitgegaan zou worden van de contractuele opzegtermijn dan blijft de huurovereenkomst van rechtswege van kracht na de dag waartegen door [eiseres] rechtsgeldig is opgezegd, tot de rechter onherroepelijk heeft beslist op een vordering van [eiseres] tot vaststellen van het einde van de huurovereenkomst (artikel 7:295 lid 1 en 2 BW). [eiseres] heeft zo’n vordering (nog) niet in een bodemprocedure ingediend.
3.15.2.
Als het zou gaan om artikel 7:230a BW-bedrijfsruimte dan bestaat de mogelijkheid om op verzoek van de huurder de ontruimingstermijn (met ten hoogste een jaar) te verlengen. Een dergelijk verzoek heeft de [gedaagde sub 1] (nog) niet gedaan.
3.16.
Een antwoord op de kwalificatievraag is dus niet eenvoudig te geven. Dat vergt nader onderzoek en daar leent zich dit kort geding niet voor. Daardoor is de uitkomst in een eventuele bodemprocedure zodanig onzeker dat daar niet op vooruitgelopen kan worden.
De situatie dat de [gedaagde sub 1] vanaf 1 januari 2025 zonder recht of titel in het gehuurde verblijft, wat [eiseres] ter onderbouwing van haar spoedeisend belang heeft gesteld, is dus niet aan de orde.
3.17.
De subsidiaire grondslag van de vordering tot ontruiming kan evenmin leiden tot toewijzing van de vordering tot ontruiming. Aan de beoordeling van de vordering tot betaling van de gebruikskosten vanaf 2 januari 2025 komt de kantonrechter niet toe.
Geen spoedeisend belang bij vergoeding van de herstelkosten
3.18.
[eiseres] heeft naast de ontruiming gevorderd dat de [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld tot betaling van de herstelkosten van de reparatie van het asfalt ten bedrage van € 1.815,00. Volgens [eiseres] heeft de [gedaagde sub 1] schade veroorzaakt aan het asfalt van de parkeerplaats van het bedrijventerrein. Er zou een te zware oplegger vol hout gestald zijn geweest.
3.19.
Ook bij een geldvordering in kort geding is terughoudendheid geboden. De rechter moet niet alleen onderzoeken of het bestaan en de omvang van een vordering in hoge mate aannemelijk is. Hij moet ook onderzoeken of sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde
van onverwijlde spoedeen onmiddellijke voorziening is vereist. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] staat het bestaan en de omvang van de vordering op losse schroeven nog daargelaten dat [eiseres] niet heeft gesteld waarin het spoedeisend belang is gelegen bij toewijzing van deze geldvordering in kort geding. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom ook afgewezen.
[eiseres] moet de proceskosten betalen
3.20.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] omdat zij ongelijk krijgt. De proceskosten van de [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025.
1257

Voetnoten

1.Zie huurovereenkomst van 30 januari 2021, productie 1 bij dagvaarding
2.Zie productie 8 bij dagvaarding
3.Zie productie 3 bij antwoord van de [gedaagde sub 1]
4.Productie 1 bij het verweerschrift
5.Productie 9 bij dagvaarding
6.Productie 16 bij dagvaarding
7.Zie productie 16 bij dagvaarding