ECLI:NL:RBMNE:2025:147

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
11165410 AC EXPL 24-1523
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring derdenbeslag en proceskostenveroordeling in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is op 15 januari 2025 een vonnis gewezen in de zaak tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde]. De zaak betreft een vordering op grond van artikel 477a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarbij [eiseres] een verklaring van [gedaagde] eiste over de vorderingen en zaken die door een eerder gelegd derdenbeslag zijn getroffen. De mondelinge behandeling vond plaats op 5 december 2024, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. Tijdens deze zitting heeft [gedaagde] een verklaring afgelegd, maar [eiseres] betwistte de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaring, wat leidde tot een juridische discussie over de geldigheid van de verklaring en de mogelijkheid om deze te betwisten.

De kantonrechter oordeelde dat de bezwaren van [eiseres] tegen de verklaring van [gedaagde] als een betwisting in de zin van artikel 477a lid 2 Rv moeten worden opgevat. Echter, de bevoegdheid van [eiseres] om deze betwisting in te dienen was vervallen, omdat zij niet tijdig had gereageerd binnen de gestelde termijn. Hierdoor werd de vordering van [eiseres] afgewezen. De kantonrechter oordeelde verder dat de proceskosten deels voor rekening van [gedaagde] komen, omdat hij de verklaring pas na dagvaarding had afgelegd, en dat de kosten voor de mondelinge behandeling nodeloos waren gemaakt door [eiseres]. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de proceskostenveroordeling direct kon worden uitgevoerd.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11165410 \ AC EXPL 24-1523
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.B. Maliepaard.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1-4
- de conclusie van antwoord met twee producties
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de producties 5-16 van [eiseres] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 december 2024. Namens [eiseres] was aanwezig de heer [naam 1] , bijgestaan door mr. J.P. Sanchez Montoto. De heer [gedaagde] was aanwezig, bijgestaan door mr. J.B. Maliepaard. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er op de zitting is besproken.
1.3.
De heer [naam 1] heeft op de mondelinge behandeling de jaarrekening 2021 van de vennootschap [onderneming (B.V.)] overgelegd. [gedaagde] heeft daar geen bezwaar tegen gemaakt. De jaarrekening behoort daarom tot de gedingstukken.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern

2.1.
[gedaagde] heeft na dagvaarding door [eiseres] een (gerechtelijke) verklaring gedaan als bedoeld in artikel 476a van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Daarmee heeft hij voldaan aan de vordering van [eiseres] vermeld onder 1) van de dagvaarding. Voor een veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd als ware hij daarvan zelf schuldenaar – de vordering onder 2) van de dagvaarding – bestaat dan geen grond meer. De vordering onder 3) van de dagvaarding wordt afgewezen, omdat uit de verklaring van [gedaagde] niet blijkt dat hij onder tijdsbepaling of voorwaarden een bepaald bedrag verschuldigd zal zijn. Deze vorderingen van [eiseres] worden daarom afgewezen.
2.2.
[eiseres] en [gedaagde] moeten ieder een deel van de proceskosten betalen: [gedaagde] omdat hij voornoemde verklaring pas in deze procedure heeft afgelegd en [eiseres] omdat de kosten voor de mondelinge behandeling nodeloos zijn gemaakt. De vordering om [gedaagde] te veroordelen in de beslagkosten wordt afgewezen.
2.3.
De kantonrechter licht het oordeel hierna toe.

3.De beoordeling

Achtergrond
3.1.
[eiseres] heeft in de periode 2014-2018 accountantswerkzaamheden verricht voor de vennootschap [onderneming (B.V.)] (hierna: de vennootschap). In de vennootschap had [naam 2] haar werkzaamheden als coach en presentatrice ondergebracht.
Op [2020] is [naam 2] overleden. [gedaagde] is enig erfgenaam van haar nalatenschap.
3.2.
Bij arrest van 12 maart 2024 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tussen [eiseres] en de vennootschap, is de vennootschap veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van € 10.632,87 voor door [eiseres] verrichte accountantswerkzaamheden, vermeerderd met rente en kosten.
3.3.
[eiseres] heeft op 9 april 2024 executoriaal derdenbeslag gelegd onder [gedaagde] . Op grond van artikel 476a moest [gedaagde] , zodra twee weken zijn verstreken na het leggen van het beslag, verklaring doen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen.
Ondanks sommatie heeft [gedaagde] deze verklaring niet afgelegd.
De vordering
3.4.
[eiseres] vordert, kort gezegd, veroordeling van [gedaagde] tot:
het afleggen van een door hem ondertekende gerechtelijke verklaring van hetgeen hij van de vennootschap onder zich heeft en/of aan de vennootschap verschuldigd is en/of uit reeds bestaande rechtsverhoudingen met de vennootschap zal verkrijgen of verschuldigd zal zijn;
betaling aan [eiseres] van het bedrag waarvoor [eiseres] executoriaal derdenbeslag heeft gelegd ten laste van de vennootschap, als ware hij daarvan zelf schuldenaar;
voor zover vereist: af- en overdragen van zodanige gelden en/of goederen aan [eiseres] , onder geldende tijdsbepaling of voorwaarden tot betaling. Dit alles zover deze het totale bedrag dat [eiseres] op grond van het arrest van 12 maart 2024 van de vennootschap te vorderen heeft niet zal overtreffen;
betaling van de proceskosten, daaronder begrepen de kosten van beslag.
[eiseres] heeft geen belang meer bij haar vordering onder 1) en voor toewijzing van de vordering onder 2) bestaat ook geen aanleiding
3.5.
[eiseres] heeft haar vordering onder 1 en 2 van de dagvaarding gebaseerd op artikel 477a lid 1 Rv. In de eerste volzin is bepaald, kort gezegd, dat als de derde-beslagene geen verklaring doet, hij of zij kan worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor beslag is gelegd als ware hij daarvan zelf schuldenaar. Uit de tweede volzin volgt dat de derde-beslagene wordt toegelaten alsnog een gerechtelijke verklaring te doen.
3.6.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord (ontvangen op 14 augustus 2024) het op
16 juli 2024 ondertekende modelformulier ‘verklaring bij derdenbeslag’ ingebracht. Het formulier is samen met een aantal bescheiden op 18 juli 2024 aan de deurwaarder verzonden. [1] Volgens [gedaagde] bestaat er op dit moment geen opeisbare vordering van de vennootschap op [gedaagde] . Er is wel een lening maar die moet pas worden afgelost als [gedaagde] de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, op [2056] .
3.7.
[gedaagde] heeft de verklaring alsnog afgelegd en daarmee heeft hij voldaan aan de vordering van [eiseres] onder 1). [eiseres] heeft dus geen belang meer bij die vordering. Omdat [gedaagde] niet langer in gebreke is met het afleggen van de verklaring, bestaat er geen grond (meer) om hem aansprakelijk te houden voor het bedrag waarvoor het beslag is gelegd als ware hij daarvan zelf schuldenaar. Een verklaring derdenbeslag die alsnog wordt afgelegd, verhindert immers dat de derde-beslagene op grond van artikel 477a lid 1 Rv wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd. Ook de vordering onder 2) strandt dus.
De bevoegdheid van [eiseres] om de verklaring te betwisten is vervallen
3.8.
Ter zitting heeft [eiseres] enerzijds erkend dat [gedaagde] met de overgelegde verklaring een verklaring heeft afgelegd in de zin van artikel 477a lid 1 tweede volzin Rv. [eiseres] is echter van mening dat deze verklaring niet juist en/of onbetrouwbaar is en zij de juistheid van de verklaring in onderhavige procedure aan de orde kan stellen. Volgens [eiseres] is niet sprake van een betwisting – en de daarvoor te volgen procedure als beschreven in artikel 477a lid 2 Rv – omdat de verklaring niet kan worden aangemerkt als een (gerechtelijke) verklaring in de zin van artikel 477a lid 2 Rv en de verklaring dus niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Die verklaring dient namelijk onder meer te bevatten: a) de met redenen omklede opgave of de derde al dan niet iets aan de geëxecuteerde (de vennootschap) verschuldigd is of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding zal worden, dan wel of de derde al dan niet iets voor de geëxecuteerde onder zich heeft en b) de aard en het beloop van de door het beslag getroffen vorderingen en eventueel de tijdsbepalingen of voorwaarden die daaraan zijn verbonden. In artikel 476b Rv staat verder dat de verklaring zo veel mogelijk vergezeld gaat van afschrift van tot staving dienende bescheiden en dat deze moet worden gericht tot de deurwaarder die het beslag heeft gelegd. Daaraan is niet voldaan.
3.9.
De kantonrechter vindt het standpunt van [eiseres] onnavolgbaar en is van oordeel dat de bezwaren van [eiseres] tegen de verklaring wel degelijk opgevat moeten worden als een betwisting van de verklaring zoals bedoeld in artikel 477a lid 2 Rv. In artikel 477a lid 2 Rv is bepaald dat indien de derde-beslagene een verklaring heeft afgelegd, de executant bevoegd is deze geheel of ten dele te betwisten dan wel aanvulling daarvan te eisen door de derde binnen twee maanden na zijn verklaring te dagvaarden tot het doen van gerechtelijke verklaring en tot betaling of afgifte van hetgeen volgens de vaststelling door de rechter aan de executant zal blijken toe te komen. Overschrijding van deze termijn doet deze bevoegdheid vervallen.
3.10.
De verklaring van [gedaagde] is op 14 augustus 2024 in deze procedure overgelegd. Op 25 november 2024 (ruim 3 maanden na het afleggen van de verklaring) heeft [eiseres] de producties 5 tot en met 16 van [eiseres] ingebracht. Pas tijdens de mondelinge behandeling op
5 december 2024 heeft [eiseres] een toelichting gegeven op deze producties en de door [gedaagde] afgelegde verklaring betwist. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de verklaring niet voldoet aan de wettelijke vereisten en dat die niet betrouwbaar is. Volgens [eiseres] zijn de gevolgen hiervan hetzelfde als in de situatie waarin géén verklaring is afgelegd.
3.11.
De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] wil bereiken wat zij ook had kunnen bereiken in een verklaringsprocedure: het betwisten van de verklaring van [gedaagde] als derde-beslagene en vervolgens afdracht van hetgeen in rechte als vallend onder het beslag komt vast te staan. [eiseres] heeft [gedaagde] echter niet gedagvaard met dat doel (op de grondslag van artikel 477a lid 2 Rv) en evenmin (tijdig) haar eis gewijzigd in de (lopende) procedure, die is gegrond op artikel 477a lid 1 Rv.
3.12.
Voor zover de kantonrechter van oordeel zou zijn dat wel sprake zou zijn van een gerechtelijke verklaring, is namens [eiseres] ter zitting nog aangevoerd dat als zij een vordering als bedoeld in artikel 477a lid 2 had moeten instellen, haar de overschrijding van de termijn niet kan worden aangerekend omdat zij meer tijd nodig had om stukken te verzamelen om de betwisting te kunnen onderbouwen.
3.13.
Nog afgezien van de omstandigheid dat [eiseres] haar vordering niet heeft gewijzigd, is het niet aan [eiseres] om een langere termijn te nemen dan haar in artikel 477a lid 2 Rv wordt gegeven. De regel met betrekking tot de vervaltermijn is van openbare orde en moet ambtshalve worden toegepast. Duidelijk is dat die vervaltermijn bij het indienen van de nadere producties door [eiseres] op 25 november 2024 al ruimschoots was overschreden. De bevoegdheid van [eiseres] om de verklaring van [gedaagde] te betwisten is dus komen te vervallen. De kantonrechter komt niet toe aan een beoordeling van de verklaring en de betwisting daarvan, en dus ook niet aan de vaststelling van hetgeen aan [eiseres] zal blijken toe te komen. Gelet hierop komt ook de vordering onder 3) niet voor toewijzing in aanmerking.
Niet blijkt dat [gedaagde] onder tijdsbepaling of voorwaarden een bepaald bedrag verschuldigd is aan de vennootschap
3.14.
Uit de verklaring van [gedaagde] blijkt weliswaar dat in de toekomst een vordering ontstaat van de vennootschap op [gedaagde] , maar ook dat [gedaagde] deze vordering kan verrekenen met de (oudedags-)verplichtingen van de vennootschap jegens [gedaagde] . Of de vennootschap na verrekening nog een vordering heeft op [gedaagde] , blijkt niet uit de verklaring. Aangezien de verklaring niet (tijdig) is betwist, zal van de juistheid van deze verklaring moeten worden uitgegaan. De vordering onder 3) wordt daarom afgewezen.
[gedaagde] en [eiseres] moeten beiden een deel van de proceskosten betalen, geen verrekening
3.15.
Omdat [gedaagde] alsnog, na dagvaarding, de verklaring als bedoeld in artikel 476a Rv heeft afgelegd komen de proceskosten, als nodeloos veroorzaakt, voor zijn rekening. Dat staat in artikel 477a lid 1 Rv.
3.16.
De door [eiseres] in dit verband gemaakte proceskosten worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,99
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
543,00
(1 punt × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.199,99
3.17.
De proceskosten die partijen hebben gemaakt voor de mondelinge behandeling komen voor rekening van [eiseres] . Nadat de verklaring door [gedaagde] in het geding was gebracht (en de juistheid daarvan door [eiseres] niet tijdig en op de juiste wijze werd betwist) had [eiseres] geen belang meer bij haar vordering. De kosten voor de mondelinge behandeling zijn nodeloos veroorzaakt (door [eiseres] ).
De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
  • salaris gemachtigde € 543,00 (1 punt x € 543,00)
  • nakosten
Totaal € 678,00
3.18.
Het beroep van [gedaagde] op verrekening van de te betalen proceskosten met een bedrag van € 429,00 dat [eiseres] uit hoofde van het arrest van 12 maart 2024 aan [gedaagde] moet betalen, wordt verworpen. Verrekening is alleen mogelijk als de vordering tot betaling van de proceskosten opeisbaar is en dat was deze proceskostenveroordeling nog niet.
[gedaagde] hoeft de beslagkosten niet te betalen
3.19.
[gedaagde] voert aan dat niet valt in te zien waarom hij zou moeten opdraaien voor de kosten van het beslag dat ten laste van de vennootschap is gelegd. [eiseres] heeft op de mondelinge behandeling toegegeven dat de beslagkosten in principe voor rekening van de vennootschap komen. Omdat [gedaagde] het in zijn macht had om de verklaring af te leggen en er nauwe verwevenheid bestaat tussen de vennootschap en [gedaagde] , moet hij de beslagkosten toch betalen, zo stelt [eiseres] . De kantonrechter volgt [eiseres] niet. De aansprakelijkheid voor de betaling van de kosten die met het executoriaal derdenbeslag zijn gemoeid staat los van het al dan niet op tijd afleggen van de verklaring door de derde-beslagene. Voor dit laatste geeft artikel 477a lid 1 Rv bovendien een voorziening (zie ook 3.15). Verder heeft [eiseres] onvoldoende gesteld voor de conclusie dat [gedaagde] , als bestuurder van de vennootschap, persoonlijk aansprakelijk moet worden gehouden voor de beslagkosten.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.20.
Partijen hebben gevraagd om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat partijen het vonnis direct kunnen (laten) uitvoeren - in dit geval alleen voor wat betreft de proceskostenveroordeling - als de ander niet aan het vonnis voldoet. Het uitgangspunt is dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard en er bestaat in deze zaak geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af, behoudens voor zover toegewezen onder 4.2.,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.199,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.2. en 4.3. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.
1257

Voetnoten

1.Zie producties 1 en 2 bij de conclusie van antwoord.