ECLI:NL:RBMNE:2025:1458

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
25/1206
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om aanvullende compensatie voor werkelijke schade

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 8 januari 2024 voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade. Eiser heeft op 21 februari 2025 een verweerschrift ontvangen van de Dienst Toeslagen, maar geen van beide partijen heeft verzocht om een zitting. De rechtbank heeft het onderzoek daarop gesloten. De rechtbank overweegt dat er beroep kan worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, en dat de beslistermijn in deze zaak is overschreden. Eiser heeft de Dienst Toeslagen op 20 januari 2025 in gebreke gesteld, en heeft vervolgens op 13 februari 2025 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, en dat de Dienst Toeslagen alsnog een besluit moet nemen binnen een bepaalde termijn. De rechtbank legt een dwangsom op van € 50,- per dag voor elke dag dat de Dienst Toeslagen de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de Dienst Toeslagen de proceskosten van eiser vergoeden, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 53,- terugbetalen aan eiser. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich en is openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1206

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. van Leeuwen),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 8 januari 2024 om aanvullende compensatie voor werkelijke schade bij de Commissie Werkelijke Schade.
Op 21 februari 2025 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief van
20 januari 2025, ontvangen door verweerder op 23 januari 2025, is verweerder in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 13 februari 2025, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
3. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat
verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5]
5. In beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen als bedoeld in
artikel 2.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) legt de rechtbank nadere beslistermijnen op die overeenstemmen met de uitgangspunten geformuleerd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2023. [6] In die uitspraak splitst de Afdeling de beslistermijn voor reguliere compensatieaanvragen zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht op in twee termijnen vanwege de verplichting van verweerder tot het toezenden van een vooraankondiging bij besluiten die zien op de integrale beoordeling. [7] Hierbij bepaalt de Afdeling een termijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift voor het toezenden van een vooraankondiging en na ontvangst van een zienswijze (of het ongebruikt verstrijken van de termijn daarvoor) nog twee weken voor het nemen van het definitieve besluit.
6. De aanvraag om aanvullende compensatie is echter gebaseerd op artikel 2.1, derde lid,
van de Wht, waarvoor de verplichting uit artikel 6.7 van de Wht om een vooraankondiging aan de ouder toe te zenden niet geldt. Daarom heeft verweerder ook geen extra tijd nodig voor het toezenden van zo’n vooraankondiging.
7. In lijn met de uitspraak van de Afdeling hanteert de rechtbank daarom als uitgangspunt
dat verweerder in beginsel een besluit moet nemen op een aanvraag om aanvullende compensatie binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op dat beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit
betekent het volgende.
9. Het verweerschrift dateert van 21 februari 2025 en de uiterlijke datum waarop verweerder een besluit moet nemen is dus 16 mei 2025.
10. De rechtbank overweegt dat in zaken zoals deze een dwangsom zal worden bepaald van € 50,- per dag voor iedere dag dat verweerder de hiervoor bepaalde termijnen niet haalt met een maximum van € 15.000,-. Daarbij zoekt zij aansluiting bij haar uitspraak van 25 oktober 2024 [8] .
Proceskosten en griffierecht
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 16 mei 2025 een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.1 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 6.7 van de Wht.