In deze zaak heeft verzoekster op 9 september 2024 beroep ingesteld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, omdat deze niet tijdig had beslist op haar verzoek van 15 mei 2024 om herbeoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia). Na een besluit van verweerder op 9 oktober 2024 heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De rechtbank overweegt dat als een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, en heeft verweerder veroordeeld tot betaling hiervan. Tevens is bepaald dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen en is openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.