Het college is afgeweken van het bestemmingsplan: kon dat?
12. Het college heeft de omgevingsvergunning op drie punten in afwijking van het van toepassing zijnde bestemmingsplan ‘Doorn Centrum’ (hierna: het bestemmingsplan) verleend. De uitbouw is 25 cm. hoger dan toegestaan, de uitbouw is functioneel niet ondergeschikt aan het hoofdgebouw en met de uitbouw wordt het maximaal toegestane bebouwingspercentage op het perceel (verder) overschreden. De afwijkende bouwhoogte is niet in geschil. Eiseres heeft wel beroepsgronden aangevoerd over de functionele ondergeschiktheid en het bebouwingspercentage.
13. Het bestemmingsplan zelf biedt geen mogelijkheid om op deze twee punten af te wijken. Voor bijbehorende bouwwerken (waar de uitbouw onder kan worden geschaard) is het mogelijk om op grond van de kruimelgevallenregeling een afwijkingsvergunning te verlenen, mits dat in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.Van die mogelijkheid heeft het college gebruik gemaakt. Het bouwplan bleek echter ook in strijd met het Beleid planologische afwijkingen van de gemeente. Ook op grond van dit beleid moet de uitbouw namelijk functioneel ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en mag het maximale bebouwingspercentage niet (verder) worden overschreden, en tot slot vereist het beleid een plat (in plaats van een schuin) dak.Het Beleid planologische afwijkingen bevat echter een hardheidsclausule op grond waarvan het college van het beleid kan afwijken.Onder verwijzing naar het advies van de adviseur Ruimtelijke Ontwikkeling en Stedenbouw, heeft het college die hardheidsclausule toegepast.
14. Eiseres voert allereerst aan dat de overschrijding van het maximale bebouwingspercentage groter is dan waar het college vanuit is gegaan, omdat het verkeerd is berekend. Het perceel bestaat uit twee kadastrale percelen. Volgens eiseres is het (achterste) kadastrale perceel [nummer] ten onrechte meegerekend als bebouwingsgebied. Dit perceel hoorde namelijk voorheen bij de [adres 3] en heeft in het bestemmingsplan niet de functieaanduiding ‘zorgwoning’.
15. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het kadastrale perceel [nummer] is door het woonzorgcentrum aangekocht en hoort daarmee bij de [adres 1] . Het bebouwingsgebied wordt gevormd door het achtererfgebied en alle grond onder het (niet oorspronkelijke) hoofdgebouw.Het achtererfgebied bestaat uit alle grond vanaf 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw tot de erfafscheiding.De rechtbank ziet niet dat hierin een onderscheid wordt gemaakt naar kadastrale percelen, of dat een functieaanduiding of bestemming van belang is voor het bepalen van het bebouwingsgebied. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Eiseres voert verder aan dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, omdat de uitbouw zal zorgen voor een onaanvaardbare toename van (stem)geluid aan de rand van het perceel van eiseres. De openslaande deuren die in de uitbouw zullen worden gerealiseerd, maken het voor de bewoners immers aantrekkelijker om het terras aldaar te gebruiken. Daar komt bij dat de kans op overlast van (vaak dove en hardhorende) ouderen groter is, aldus eiseres.
17. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het college heeft zich bij de vergunningverlening wat het aspect geluid betreft, gebaseerd op het advies van de OdrU die juist tot de conclusie komt dat er door de uitbouw minder buitenruimte overblijft, waardoor overlast van stemgeluid (als daar al sprake van is) juist zal afnemen. De rechtbank kan dit volgen. Dat betekent dat het college op dit advies heeft kunnen afgaan. Voor zover eiseres betoogt dat het advies van de OdrU onjuist is, heeft zij dat niet onderbouwd met een tegenrapport van een deskundige. Dat eiseres zelf een geluidstoename verwacht, legt tegenover het deskundige advies van de OdrU onvoldoende gewicht in de schaal. De beroepsgrond slaagt niet.
18. Eiseres voert verder aan dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, omdat er niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Als gevolg van de uitbouw neemt de parkeerbehoefte niet toe en er verdwijnen ook geen bestaande parkeerplaatsen, maar omdat er met de uitbouw een feitelijk nieuwe situatie ontstaat op het perceel (er blijft minder perceeloppervlak over) had het college volgens eiseres het bestaande parkeertekort moeten betrekken bij de besluitvorming.
19. De rechtbank volgt eiseres niet. Daargelaten dat de parkeerdruk hier in het geheel niet hoefde te worden beoordeeld, omdat de parkeerbehoefte als gevolg van de uitbouw niet toeneemt, is het vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat een bestaand parkeertekort buiten beschouwing kan worden gelaten.De beroepsgrond slaagt niet.
20. Over het Beleid planologische afwijkingen heeft eiseres allereerst aangevoerd dat dat beleid per 23 september 2023 is komen te vervallen, zodat het college het bouwplan daaraan ten onrechte heeft getoetst.
21. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het Beleid planologische afwijkingen is enkel ingetrokken omdat het een omissie bevatte ten aanzien van recreatiewoningen (hier niet relevant), maar gelijktijdig gewijzigd vastgesteld. Ten tijde van de hier voorliggende besluitvorming gold dit beleid dus gewoon. De beroepsgrond slaagt niet.
22. Eiseres voert tot slot aan dat het college niet van het Beleid planologische afwijkingen heeft mogen afwijken door de hardheidsclausule toe te passen, omdat zich hier geen bijzondere omstandigheden voordoen die dat rechtvaardigen. Het advies van de adviseur Ruimtelijke Ontwikkeling en Stedenbouw hierover, is volgens eiseres onvolledig en onjuist. Zo is de adviseur niet van een juiste perceelgrens uitgegaan waardoor de afstand tussen de uitbouw en de grens met het perceel van eiseres in werkelijkheid minder dan twee meter is. Ook is de noodzaak van de uitbouw onvoldoende onderbouwd. De uitbouw is namelijk niet van groot maatschappelijk belang, nu het woonzorgcentrum vanwege ruimtegebrek op den duur toch zal moeten verhuizen en er zijn minder ingrijpende alternatieven beschikbaar. Zo had er ook een zorgunit opgeofferd kunnen worden, of had de uitbouw aan de achterzijde van het pand kunnen worden gerealiseerd. Eiseres vindt het tot slot onbegrijpelijk dat de adviseur de ruimtelijke consequenties van de uitbouw als ‘klein’ waardeert, terwijl vaststaat dat de uitbouw niet ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
23. De rechtbank volgt eiseres niet. Eiseres heeft haar betoog over de perceelsgrens pas op de zitting concreet gemaakt door te verwijzen naar de betonnen erfafscheiding tussen beide percelen die in 1968 is vergund. Volgens eiseres is die erfafscheiding niet op de originele perceelgrens gebouwd, maar meer in de richting van het woonzorgcentrum. Inmiddels loopt de perceelgrens volgens eiseres (zo de rechtbank begrijpt, door verjaring) gelijk aan de betonnen erfafscheiding. De afstand tussen deze inmiddels geldende perceelgrens is minder dan 2 meter. Ter onderbouwing heeft eiseres een en ander uitgetekend op een plattegrond. De rechtbank heeft de tekeningen op de zitting echter geweigerd vanwege strijd met de goede procesorde, omdat die te laat zijn ingediend. Het betoog van eiseres over de vergunde betonnen erfafscheiding laat de rechtbank ook buiten beschouwing om dezelfde reden. Door dit pas op de zitting naar voren te brengen, kon het college maar ook de rechtbank, daar immers niet meer adequaat op reageren. De enkele stelling van eiseres dat de adviseur van een onjuiste perceelgrens zou zijn uitgegaan, volgt de rechtbank niet.
24. De rechtbank volgt eiseres ook verder niet in haar betoog over de hardheidsclausule. Volgens de adviseur is de uitbouw vanwege nieuwe eisen die aan de zorgverlening worden gesteld, noodzakelijk voor de toekomstbestendigheid van het woonzorgcentrum (het duurzaam kunnen verlenen van goede zorg). De rechtbank kan dat volgen. Verder geldt dat het college niet naar alternatieven hoeft te kijken, maar moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Tot slot wijst de rechtbank erop dat het vereiste dat de uitbouw ondergeschikt moet zijn aan het hoofdgebouw ziet op
functioneleondergeschiktheid (dus niet op ondergeschiktheid in omvang). Dat het om die reden onbegrijpelijk zou zijn dat de adviseur de ruimtelijke effecten van de uitbouw als ‘klein’ waardeert, kan de rechtbank dan ook niet volgen. De adviseur heeft meegewogen dat de uitbouw achterop het perceel komt, wordt afgescheiden van het buurperceel met een schutting en groene haag en geen intensivering van het perceelgebruik betekent nu het aantal bewoners gelijk blijft, zodat de ruimtelijke uitstraling van de uitbouw beperkt blijft. Dit komt de rechtbank niet onredelijk voor. De beroepsgrond slaagt niet.