ECLI:NL:RBMNE:2025:1425

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/4931
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitbreiding zorgcentrum in afwijking van het bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de uitbreiding van een zorgcentrum in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Eiseres, eigenaar van een naastgelegen perceel, was het niet eens met de verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het woonzorgcentrum, dat 24 uur per dag zorg biedt aan ouderen met psychogeriatrische of somatische beperkingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders op goede gronden en in redelijkheid heeft afgeweken van het bestemmingsplan. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vergunning, maar de commissie bezwaarschriften adviseerde om het bezwaar ongegrond te verklaren. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen, onder andere omdat het college voldoende gemotiveerd had dat de uitbouw geen negatieve invloed zou hebben op de monumentale waarden van het pand en dat de geluidsoverlast niet zou toenemen. De rechtbank concludeerde dat de belangen van het woonzorgcentrum zwaarder wegen dan die van eiseres en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4931
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2025 op het beroep in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.C.H. Sande-van de Ven),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder
(gemachtigde: mr. E.T.E. Kemperman).

Inleiding

1. Aan de [adres 1] in [plaats 2] (gemeente Utrechtse Heuvelrug) ligt woonzorgcentrum [naam 1] . Hier wordt 24 uur per dag particuliere zorg geboden aan 13 ouderen met psychogeriatrische of somatische beperkingen. Het woonzorgcentrum wil de begane grond uitbreiden om daarin twee nieuwe badkamers te realiseren en één van de bestaande slaapkamers te vergroten. Omdat voor de uitbouw (deels buitenplans) zou moeten worden afgeweken van het bestemmingsplan, heeft het woonzorgcentrum op 16 maart 2023 een principeverzoek ingediend bij het college. Het college heeft het principeverzoek voorgelegd aan zijn adviseur Ruimtelijke Ontwikkeling Stedenbouw, die op 4 juli 2023 positief over het bouwplan heeft geadviseerd.
2. Op 6 oktober 2023 heeft het woonzorgcentrum de omgevingsvergunning aangevraagd. Hierop heeft het college advies gevraagd aan de welstands- en monumentencommissie [naam 2] , die op 2 november 2023 positief over het bouwplan heeft geadviseerd. Over de vraag of het bouwplan wat betreft geluid in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening heeft het college de Omgevingsdienst regio Utrecht (OdrU) geraadpleegd, die daar op 25 januari 2024 positief over heeft geadviseerd. Met het besluit van 6 november 2023 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning vervolgens verleend.
3. Eiseres heeft het naastgelegen perceel aan de [adres 2] in eigendom, en is het niet eens met de vergunde uitbouw (die aan de zijde met haar perceel zal komen). Zij heeft bezwaar gemaakt. De commissie bezwaarschriften Utrechtse Heuvelrug heeft het college geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren en de omgevingsvergunning in stand te laten onder een aanvullende motivering. Met de beslissing op bezwaar van 5 juni 2024 en een nieuw primair besluit van 3 juni 2024 (hierna: de bestreden besluitvorming) heeft het college dat gedaan. Aan de motivering heeft het college onder meer aanvullende adviezen van [naam 2] en van de adviseur Ruimtelijke Ontwikkeling Stedenbouw, een nieuw advies van de adviseur Cultuurhistorie en Monumenten, en een reactie van de adviseur Mobiliteit ten grondslag gelegd.
4. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het beroep is 21 februari 2025 bij de rechtbank op een zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A] .

Overwegingen

5. Op de zitting heeft eiseres haar beroepsgronden over burgerparticipatie en de noodzaak van een archeologisch rapport, ingetrokken. De rechtbank zal daarom niet ingaan op deze punten.
6. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag vóór 1 januari 2024 is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.

Bezwaargronden

7. Eiseres voert allereerst aan dat het college niet op al haar bezwaargronden heeft beslist. De rechtbank kan eiseres daarin niet volgen. Eiseres heeft niet concreet gemaakt om welke bezwaargronden het zou gaan, en de rechtbank ziet dat het college de bezwaargronden in de bestreden besluitvorming puntsgewijs heeft besproken. De beroepsgrond slaagt niet.

Beoogd gebruik

8. Eiseres voert aan dat het college de aanvraag had moeten afwijzen omdat blijvende exploitatie van het woonzorgcentrum in dit pand financieel niet haalbaar is, ook niet met de uitbouw. De manager van het woonzorgcentrum heeft niet voor niets te kennen gegeven dat zij op zoek is naar een nieuw pand, om te kunnen uitbreiden naar 24 bewoners. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres een interview met de manager overgelegd van 11 maart 2020, afkomstig van de website ‘ [website] ’.
9. De rechtbank volgt eiseres niet. Het college moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Dat het woonzorgcentrum nog voor een bepaalde tijd na vergunningverlening in het pand gehuisvest blijft, is niet vereist. De rechtbank heeft ook geen aanknopingspunten gevonden voor de conclusie dat het woonzorgcentrum de uitbouw zal gaan gebruiken voor iets anders dan waarvoor die is vergund (de twee badkamers en uitbreiding van de slaapkamer) of meer dan 13 bewoners in het woonzorgcentrum zal gaan huisvesten. Mocht achteraf blijken dat er niet conform de vergunning wordt gebouwd of gehandeld, dan kan eiseres het college verzoeken om daartegen handhavend op te treden. De beroepsgrond slaagt niet.

Gemeentelijk monument

10. Eiseres voert aan dat het college niet mocht afgaan op het advies van [naam 2] , omdat dat advies onzorgvuldig is. In het advies is geconcludeerd dat de uitbouw geen invloed zou hebben op de monumentale waarden van het pand, maar [naam 2] heeft volgens eiseres niet benoemd om welke monumentale waarden het gaat. Volgens eiseres verstoort en ontsiert de uitbouw van een monument de monumentale waarden per definitie, zodat het college gelet op de artikelen 9 en 12a van de Monumentenverordening gehouden was om een bouwhistorische verkenning te (laten) verrichten. Dit is ten onrechte niet gebeurd.
11. De rechtbank volgt eiseres niet. In de artikelen uit de Monumentenverordening waar eiseres naar verwijst, is bepaald dat een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daar niet tegen verzet. Een bouwhistorische verkenning wordt niet vereist. Naar het oordeel van de rechtbank is met het advies van [naam 2] voldoende gemotiveerd dat er met de uitbouw geen sprake is van ontsiering en verstoring van de monumentale waarden van het pand. [naam 2] overweegt daartoe dat er geen (delen van) de gevel of het interieur worden verwijderd voor de uitbouw, en de uitbouw het monument ook visueel niet aantast. De rechtbank kan dat volgen, en wijst erop niet hoeft te worden gemotiveerd waarom bepaalde waarden
nietzouden worden aangetast. De rechtbank vindt het advies van [naam 2] op dat punt dan ook niet onzorgvuldig. Voor zover eiseres het advies onjuist vindt, heeft zij haar betoog onvoldoende concreet gemaakt en niet onderbouwd met een deskundig tegenrapport. Wat eiseres zelf vindt van de uitbouw legt tegenover de deskundige beoordeling van [naam 2] onvoldoende gewicht in de schaal. De beroepsgrond slaagt niet.

Het college is afgeweken van het bestemmingsplan: kon dat?

12. Het college heeft de omgevingsvergunning op drie punten in afwijking van het van toepassing zijnde bestemmingsplan ‘Doorn Centrum’ (hierna: het bestemmingsplan) verleend. De uitbouw is 25 cm. hoger dan toegestaan, de uitbouw is functioneel niet ondergeschikt aan het hoofdgebouw en met de uitbouw wordt het maximaal toegestane bebouwingspercentage op het perceel (verder) overschreden. De afwijkende bouwhoogte is niet in geschil. Eiseres heeft wel beroepsgronden aangevoerd over de functionele ondergeschiktheid en het bebouwingspercentage.
13. Het bestemmingsplan zelf biedt geen mogelijkheid om op deze twee punten af te wijken. Voor bijbehorende bouwwerken (waar de uitbouw onder kan worden geschaard) is het mogelijk om op grond van de kruimelgevallenregeling een afwijkingsvergunning te verlenen, mits dat in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. [1] Van die mogelijkheid heeft het college gebruik gemaakt. Het bouwplan bleek echter ook in strijd met het Beleid planologische afwijkingen van de gemeente. Ook op grond van dit beleid moet de uitbouw namelijk functioneel ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en mag het maximale bebouwingspercentage niet (verder) worden overschreden, en tot slot vereist het beleid een plat (in plaats van een schuin) dak. [2] Het Beleid planologische afwijkingen bevat echter een hardheidsclausule op grond waarvan het college van het beleid kan afwijken. [3] Onder verwijzing naar het advies van de adviseur Ruimtelijke Ontwikkeling en Stedenbouw, heeft het college die hardheidsclausule toegepast.
Twee kadastrale percelen
14. Eiseres voert allereerst aan dat de overschrijding van het maximale bebouwingspercentage groter is dan waar het college vanuit is gegaan, omdat het verkeerd is berekend. Het perceel bestaat uit twee kadastrale percelen. Volgens eiseres is het (achterste) kadastrale perceel [nummer] ten onrechte meegerekend als bebouwingsgebied. Dit perceel hoorde namelijk voorheen bij de [adres 3] en heeft in het bestemmingsplan niet de functieaanduiding ‘zorgwoning’.
15. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het kadastrale perceel [nummer] is door het woonzorgcentrum aangekocht en hoort daarmee bij de [adres 1] . Het bebouwingsgebied wordt gevormd door het achtererfgebied en alle grond onder het (niet oorspronkelijke) hoofdgebouw. [4] Het achtererfgebied bestaat uit alle grond vanaf 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw tot de erfafscheiding. [5] De rechtbank ziet niet dat hierin een onderscheid wordt gemaakt naar kadastrale percelen, of dat een functieaanduiding of bestemming van belang is voor het bepalen van het bebouwingsgebied. De beroepsgrond slaagt niet.
Geluid
16. Eiseres voert verder aan dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, omdat de uitbouw zal zorgen voor een onaanvaardbare toename van (stem)geluid aan de rand van het perceel van eiseres. De openslaande deuren die in de uitbouw zullen worden gerealiseerd, maken het voor de bewoners immers aantrekkelijker om het terras aldaar te gebruiken. Daar komt bij dat de kans op overlast van (vaak dove en hardhorende) ouderen groter is, aldus eiseres.
17. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het college heeft zich bij de vergunningverlening wat het aspect geluid betreft, gebaseerd op het advies van de OdrU die juist tot de conclusie komt dat er door de uitbouw minder buitenruimte overblijft, waardoor overlast van stemgeluid (als daar al sprake van is) juist zal afnemen. De rechtbank kan dit volgen. Dat betekent dat het college op dit advies heeft kunnen afgaan. Voor zover eiseres betoogt dat het advies van de OdrU onjuist is, heeft zij dat niet onderbouwd met een tegenrapport van een deskundige. Dat eiseres zelf een geluidstoename verwacht, legt tegenover het deskundige advies van de OdrU onvoldoende gewicht in de schaal. De beroepsgrond slaagt niet.
Parkeren en verkeer
18. Eiseres voert verder aan dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, omdat er niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Als gevolg van de uitbouw neemt de parkeerbehoefte niet toe en er verdwijnen ook geen bestaande parkeerplaatsen, maar omdat er met de uitbouw een feitelijk nieuwe situatie ontstaat op het perceel (er blijft minder perceeloppervlak over) had het college volgens eiseres het bestaande parkeertekort moeten betrekken bij de besluitvorming.
19. De rechtbank volgt eiseres niet. Daargelaten dat de parkeerdruk hier in het geheel niet hoefde te worden beoordeeld, omdat de parkeerbehoefte als gevolg van de uitbouw niet toeneemt, is het vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat een bestaand parkeertekort buiten beschouwing kan worden gelaten. [6] De beroepsgrond slaagt niet.
Beleid vervallen
20. Over het Beleid planologische afwijkingen heeft eiseres allereerst aangevoerd dat dat beleid per 23 september 2023 is komen te vervallen, zodat het college het bouwplan daaraan ten onrechte heeft getoetst.
21. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het Beleid planologische afwijkingen is enkel ingetrokken omdat het een omissie bevatte ten aanzien van recreatiewoningen (hier niet relevant), maar gelijktijdig gewijzigd vastgesteld. Ten tijde van de hier voorliggende besluitvorming gold dit beleid dus gewoon. De beroepsgrond slaagt niet.
Hardheidsclausule
22. Eiseres voert tot slot aan dat het college niet van het Beleid planologische afwijkingen heeft mogen afwijken door de hardheidsclausule toe te passen, omdat zich hier geen bijzondere omstandigheden voordoen die dat rechtvaardigen. Het advies van de adviseur Ruimtelijke Ontwikkeling en Stedenbouw hierover, is volgens eiseres onvolledig en onjuist. Zo is de adviseur niet van een juiste perceelgrens uitgegaan waardoor de afstand tussen de uitbouw en de grens met het perceel van eiseres in werkelijkheid minder dan twee meter is. Ook is de noodzaak van de uitbouw onvoldoende onderbouwd. De uitbouw is namelijk niet van groot maatschappelijk belang, nu het woonzorgcentrum vanwege ruimtegebrek op den duur toch zal moeten verhuizen en er zijn minder ingrijpende alternatieven beschikbaar. Zo had er ook een zorgunit opgeofferd kunnen worden, of had de uitbouw aan de achterzijde van het pand kunnen worden gerealiseerd. Eiseres vindt het tot slot onbegrijpelijk dat de adviseur de ruimtelijke consequenties van de uitbouw als ‘klein’ waardeert, terwijl vaststaat dat de uitbouw niet ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
23. De rechtbank volgt eiseres niet. Eiseres heeft haar betoog over de perceelsgrens pas op de zitting concreet gemaakt door te verwijzen naar de betonnen erfafscheiding tussen beide percelen die in 1968 is vergund. Volgens eiseres is die erfafscheiding niet op de originele perceelgrens gebouwd, maar meer in de richting van het woonzorgcentrum. Inmiddels loopt de perceelgrens volgens eiseres (zo de rechtbank begrijpt, door verjaring) gelijk aan de betonnen erfafscheiding. De afstand tussen deze inmiddels geldende perceelgrens is minder dan 2 meter. Ter onderbouwing heeft eiseres een en ander uitgetekend op een plattegrond. De rechtbank heeft de tekeningen op de zitting echter geweigerd vanwege strijd met de goede procesorde, omdat die te laat zijn ingediend. Het betoog van eiseres over de vergunde betonnen erfafscheiding laat de rechtbank ook buiten beschouwing om dezelfde reden. Door dit pas op de zitting naar voren te brengen, kon het college maar ook de rechtbank, daar immers niet meer adequaat op reageren. De enkele stelling van eiseres dat de adviseur van een onjuiste perceelgrens zou zijn uitgegaan, volgt de rechtbank niet.
24. De rechtbank volgt eiseres ook verder niet in haar betoog over de hardheidsclausule. Volgens de adviseur is de uitbouw vanwege nieuwe eisen die aan de zorgverlening worden gesteld, noodzakelijk voor de toekomstbestendigheid van het woonzorgcentrum (het duurzaam kunnen verlenen van goede zorg). De rechtbank kan dat volgen. Verder geldt dat het college niet naar alternatieven hoeft te kijken, maar moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Tot slot wijst de rechtbank erop dat het vereiste dat de uitbouw ondergeschikt moet zijn aan het hoofdgebouw ziet op
functioneleondergeschiktheid (dus niet op ondergeschiktheid in omvang). Dat het om die reden onbegrijpelijk zou zijn dat de adviseur de ruimtelijke effecten van de uitbouw als ‘klein’ waardeert, kan de rechtbank dan ook niet volgen. De adviseur heeft meegewogen dat de uitbouw achterop het perceel komt, wordt afgescheiden van het buurperceel met een schutting en groene haag en geen intensivering van het perceelgebruik betekent nu het aantal bewoners gelijk blijft, zodat de ruimtelijke uitstraling van de uitbouw beperkt blijft. Dit komt de rechtbank niet onredelijk voor. De beroepsgrond slaagt niet.

Belangenafweging

25. Eiseres voert aan dat het college teveel gewicht heeft toegekend aan de belangen van het woonzorgcentrum. Er heeft allereerst geen enkele vorm van participatie plaatsgevonden. Eiseres is vooraf niet geïnformeerd over de plannen. Verder gaat het hier om particuliere (in plaats van reguliere) zorg, zodat het maatschappelijke belang volgens eiseres niet opgaat en de belangen van de bewoners van het woonzorgcentrum dus ook niet zonder meer zwaarder wegen dan die van eiseres.
26. De rechtbank volgt eiseres hierin evenmin. Er bestaat geen verplichting voor het college om eiseres te betrekken en van tevoren te informeren. De belangenafweging die het college in de besluitvorming heeft gemaakt, komt de rechtbank niet onredelijk voor. Daarbij ziet de rechtbank de relevantie van het feit dat het hier om particuliere (in plaats van reguliere) zorg gaat niet. Dat dat zou betekenen dat de belangen die gepaard gaan met de zorgbehoefte van de ouderen van minder gewicht zijn, kan de rechtbank geenszins volgen. De zorgbehoefte past binnen de geldende bestemming. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

27. Samengevat, slagen de beroepsgronden van eiseres niet. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.
28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. Boer – de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.
(
de rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan diegene de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo jo. artikel 4, aanhef en eerste lid van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
2.Paragraaf 4.2.3.1 van het Beleid planologische afwijkingen.
3.Paragraaf 3.4 van het Beleid planologische afwijkingen.
4.Artikel 1.14 van de planregels bij het bestemmingsplan.
5.Artikel 1.5 van de planregels bij het bestemmingsplan.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1313.