ECLI:NL:RBMNE:2025:1414

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
16/112033-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding van een vrouw door een glazenwasser in haar woning met een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf als gevolg

Op 31 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding. De verdachte, een glazenwasser, heeft op 24 april 2023 in [plaats 2] de aangeefster, een vrouw, in haar eigen woning aangerand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouw heeft aangeraakt, omhelst en in haar nek heeft gekust, terwijl zij duidelijk maakte dat zij dit niet wilde. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding toegewezen en een taakstraf van 70 uur opgelegd, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen en de emotionele toestand van de aangeefster na het incident. De verdachte is veroordeeld tot betaling van € 1.500,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/112033-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] (Turkije),
verblijvende op de [adres 1] ( [postcode] ) in [plaats 1] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 maart 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. Polat, advocaat te Haarlem.
Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. C.E. Craenen, officier van justitie. Benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer] , is ook verschenen en heeft gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.DE TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er op neer dat verdachte:
op 24 april 2023 in [plaats 2] mw. [slachtoffer] heeft aangerand, door haar heup en/of bil aan te raken en/of door haar te omhelzen en/of door haar in de nek te kussen.

3.DE VOORVRAGEN

3.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Volgens de verdediging moet de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van verdachte, omdat door vormverzuimen geen sprake meer is van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet (artikel 359a lid 1 sub c Wetboek van Strafvordering). Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. In het vooronderzoek zijn de voorschriften uit de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik niet in acht genomen. Volgens die voorschriften had moeten worden vermeld welke personen aanwezig waren bij het doen van aangifte door het slachtoffer, had het verhoor van het slachtoffer opgenomen moeten worden en had het slachtoffer niet, na het doen van aangifte, een kopie van de aangifte mee mogen krijgen. Ook had verdachte door twee zedenrechercheurs moeten worden gehoord en had het Openbaar Ministerie na ontvangst van de aangifte binnen 60 dagen een beslissing over de verdere vervolging moeten nemen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. De aanwijzing waarop door de verdediging een beroep is gedaan, is per 1 mei 2016 komen te vervallen. Dat betekent dat deze niet meer gold ten tijde van het ten laste gelegde feit. De relevante aanwijzing die op dat moment wél gold, de Aanwijzing zeden, bevat niet de voorschriften die volgens de verdediging in het vooronderzoek zijn geschonden.
De verdediging heeft gelijk dat het verhoor van aangeefster, gelet op de beschuldiging op basis van de Instructie auditieve en audiovisuele registratie van verhoren van aangevers, slachtoffers, getuigen en verdachten [1] op band had moeten worden opgenomen. Uit de door de politie opgemaakte processen-verbaal blijkt niet dat dit is gebeurd. Dat betekent dat een strafrechtelijk geschreven voorschrift niet is nageleefd, zodat in zoverre sprake is van een vormverzuim. Dat vormverzuim kan echter alleen tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie leiden, als de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Of daarvan sprake is, hangt af van de volgende drie factoren: 1) het belang dat het geschonden voorschrift dient, 2) de ernst van het verzuim en 3) het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Het belang dat met auditieve registratie is gediend, is dat in een latere fase van het strafproces kan worden nagegaan wat er tijdens een verhoor precies is gezegd en gebeurd. Hoewel het de verdediging dus aan deze mogelijkheid heeft ontbroken, heeft zij wel de mogelijkheid gehad om aangeefster onder ede bij de rechter-commissaris te horen, van welke mogelijkheid de verdediging ook gebruik heeft gemaakt. Nu het vormvoorschrift daarmee is gecompenseerd en de verdediging niets naar voren heeft gebracht over het nadeel dat door het vormverzuim zou zijn veroorzaakt, volstaat de rechtbank met de enkele constatering dat zich een vormverzuim heeft voorgedaan.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.DE WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De verklaringen van aangeefster over wat er die dag is gebeurd zijn betrouwbaar en worden ondersteund door andere onderdelen van het dossier. Daarmee kan het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte moet van de aan hem ten laste gelegde aanranding worden vrijgesproken. De verklaring van aangeefster is niet betrouwbaar en wordt niet door andere onderdelen van het dossier ondersteund. Ook waren de gedragingen niet ontuchtig en is geen sprake geweest van enige dwang van de kant van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [2]
De aangifte van [slachtoffer] van 24 april 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik woon in [plaats 2] . Wij hebben een glazenwasser die eens in de zoveel tijd de voor- en achterramen van mijn huis komt wassen. [3] Vandaag, 24 april 2023 om ongeveer 15:45 uur zag ik dat dezelfde glazenwasser weer mijn ramen had gewassen. Nadat hij klaar was belde hij aan en ik heb toen opengedaan. Ik hoorde dat hij aan mij vroeg of hij mijn tatoeages nog een keer mocht zien. Ik heb hierop mijn linker broekspijp omhoog gestroopt waardoor mijn [.] en [..] zichtbaar waren. Ik zag dat de glazenwasser toen een stap naar voren, op mij afkwam, en op zijn hurken ging. Ik stond toen nog steeds binnen voor mijn voordeur en de glazenwasser hurkte buiten voor de voordeur.
Ik zag en voelde dat de glazenwasser toen met zijn rechterhand, met alleen zijn vingertoppen, aan mijn tattoos begon te voelen. Ik zag dat hij hierna weer ging staan. Ik hoorde dat hij vroeg naar mijn tattoo van [...] , die op mijn linker-heup onder mijn broeksband zat. Ik voelde dat hij met zijn rechterhand probeerde mijn linker-broekspijp verder op te stropen. Ik heb hierop de rand van mijn lange broek iets omlaag gedaan om de tattoo van [...] op mijn linker-heup te laten zien. Dit was heel kortstondig.
Ik heb toen mijn broek weer goed gedaan en zei tegen de glazenwasser: 'Nou bedankt weer' Hiermee wilde ik het gesprek afsluiten en wilde de voordeur dicht doen. Ik zag toen dat de glazenwasser ineens bij mij naar binnen stapte. Ik schrok hier best van en ik bevroor hierdoor. Hierdoor stonden de glazenwasser en ik in de hal achter de voordeur. Ik hoorde dat de glazenwasser tegen mij zei: 'je weet nooit wat anderen hier van vinden.' en 'Mag ik nog 1 keer heup zien?'
Ik deed hierop nog een keer mijn broekband een stukje naar beneden, waardoor de tattoo van [...] op mijn linker-heup zichtbaar werd. Ik zag dat de glazenwasser weer op zijn hurken voor mij ging zitten. Ik zag en voelde dat hij mij zijn rechterhand rustig mijn linker-heup vastpakte.
Ik zag en voelde dat de glazenwasser met zijn linkerhand mijn broeksband aan mijn rechterheup vastpakte en mijn broek naar beneden trok. Ik zag dat mijn lange broek hierdoor op mijn bovenbenen bleef hangen. Ik zag en voelde dat de korte broek, die ik dus onder mijn lange broek aan had, wel aan bleef waardoor mijn billen niet bloot waren. Ik zag en voelde dat de glazenwasser, terwijl hij nog steeds op zijn hurken voor mij zat, met zijn rechterhand een tik op mijn linker-bil gaf. Ik voelde dat deze tik niet heel hard was. Ik hoorde een pets toen ik die tik kreeg. [4] Ik wist niet hoe ik moest reageren en bevroor even. Ik hoorde dat de glazenwasser aan mij vroeg: 'Heb je er nog meer?' Ik zei hierop: 'Nee'. Ik trok toen gelijk mijn broek weer omhoog. Ik hoorde dat de glazenwasser vroeg: 'Mag ik nog een keer zien?'
Ik zei hierop: 'Nee, genoeg zo.'
Ik hoorde dat de glazenwasser zei: 'Sorry, sorry. Ik wil vrienden zijn.' Ik zag dat de glazenwasser zijn rechterhand naar mij uitstak. Ik gaf de glazenwasser hierop een hand en zei hierbij: 'Bedankt he.' Ik hoopte hiermee het gesprek te eindigen.
Ik voelde dat de glazenwasser mijn hand stevig vast had en mij in een harde ruk naar zich toe trok. Ik zag en voelde dat ik hierdoor tegen de glazenwasser aan kwam. Ik zag en voelde dat de glazenwasser mij hierna met zijn beide armen omhelsde. Ik voelde dat hij zijn handen hield ter hoogte van mijn onderrug. Ik voelde dat ik klem zat. Ik wist niet goed wat ik kon doen toen dit gebeurde. Ik was bang. Ik had op dat moment mijn handen voor mijn lichaam.
Ik probeerde mij van de glazenwasser af te drukken. Ik zag en voelde dat de glazenwasser, terwijl hij mij vasthield, meerdere keren in mijn nek kuste. Ik voelde dat hij dit in de rechterzijde van mijn nek deed. Ik heb mij toen met een harde duw van de glazenwasser losgerukt.
Hierdoor kwamen onze gezichten voor elkaar. Ik zag dat de afstand tussen onze gezichten ongeveer 30 centimeter was. Ik hoorde dat de glazenwasser tegen mij zei: 'Ik wil kus van jou.' Ik zag dat de glazenwasser net zijn gezicht naar voren kwam naar mijn gezicht.
Ik gaf de glazenwasser hierop een duw tegen zijn borst en schreeuwde: 'Nee, ga weg'.
Ik hoorde dat de glazenwasser toen 'Sorry' zei. Ik zag dat de man hierop mijn huis uit liep.
Ik hoorde dat hij hierbij meerdere keren 'sorry' zei. Ik heb toen mijn vriend en moeder gebeld, hierna heeft mijn moeder de politie gebeld [5] .
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 24 april 2023, omstreeks 16:00 uur, was ik, verbalisant [verbalisant 1] , in dienst samen met mijn collega [verbalisant 2] .
Op diezelfde dag kwamen wij ter plaatse. Ik zag dat [slachtoffer (voornaam)] (de rechtbank begrijpt aangeefster) in de woonkamer zat op de bank. Ik zag dat [slachtoffer (voornaam)] erg emotioneel was. Ik zag dat [slachtoffer (voornaam)] huilde en een gesloten houding aanhield. Ik hoorde dat [slachtoffer (voornaam)] erg lastig uit haar woorden kwam. [6]
Ik hoorde de deurbel afgaan. Ik hoorde dat [slachtoffer (voornaam)] zei 'Dit is hem. Dit is de glazenwasser die er net was.' Ik zag dat [slachtoffer (voornaam)] keek op haar telefoon waar [slachtoffer (voornaam)] de camera zag van de deurbel. Ik liep samen met collega [verbalisant 2] naar de persoon die aan de voorzijde van de deur stond.
Ik zag dat collega [verbalisant 2] een verblijfsdocument liet zien van de glazenwasser. Ik zag dat dit ging om [verdachte] , geboren op [1994] . [7]
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 24 april 2023 omstreeks 16.00 uur kreeg ik de melding dat op de [adres 2] te [plaats 2] de bewoonster betast zou zijn. Ik ben hierop met collega [verbalisant 1] , waar ik dienst mee had, ter plaatse gegaan.
Ik zag dat [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt aangeefster) meerdere keren moest huilen toen zij bovenstaande tegen mij vertelde. Ik zag dat haar handen aan het trillen waren. Ik hoorde dat zij met hese stem tegen mij sprak. [8]
Een proces-verbaal van verhoor getuige [A] van 28 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mijn dochter (de rechtbank begrijpt aangeefster) belde mij, ik kon haar niet volgen, ik begreep haar ook niet omdat ze volledig in paniek was en huilde. Ik begreep niet goed wat er aan de hand was. Ik woon een paar straten verderop en heb tegen haar gezegd: “Ik kom eraan”. Toen heb ik opgehangen en ben ik gaan rennen. Er was veel verdriet. Ze zal ongetwijfeld in zinnen hebben gesproken, maar dat was door haar verdriet voor mij onverstaanbaar. Ik heb aangebeld en mijn dochter deed direct open, ze stond op mij te wachten. [9] Ik zag mijn dochter staan met een kussen vastgeklemd tegen haar lijf. Ze was verkrampt en in paniek en had verdriet. Ik pakte haar beet en verstond: “Man”. Ik wist niet wat er aan de hand was. Ik haalde eruit dat er iemand binnen was, want ze stond in de hal. Ik wilde haar in veiligheid brengen en 112 bellen. Ik heb uiteindelijk aan haar gevraagd: “Is er iemand binnen?”. Ik begreep toen dat dat niet zo was. Ik heb haar mee naar binnen genomen de huiskamer in. Toen heb ik mijn dochter meegenomen naar de bank om te zitten, ook omdat ik bang was dat ze neerviel. Ik begreep nog steeds niet wat er aan de hand was. Ik heb eerst geprobeerd haar te kalmeren. Dat ging redelijk goed in de zin dat ze verstaanbaar werd. Ze vertelde mij dat een man haar had aangeraakt in haar eigen woning. Toen heb ik de politie gebeld. Binnen tien minuten hadden we twee agenten in huis. In de tussentijd ben ik met mijn dochter bezig geweest om haar te kalmeren. Doordat zij zo in paniek was en verkrampt was, dacht ik dat ik de hulp van de politie nodig had om daar uit te komen. [10] Toen werd er aangebeld. Dat was de verdachte. Dat zei mijn dochter. Ze raakte in paniek en riep “Daar is ‘ie” en ze schoot de keuken in. [11]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [B] van 24 april 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 24 april 2023 om ongeveer 15.45 uur bevond ik mij bij mij psycholoog in [plaats 3] . Ik zag dat ik 3 meldingen achter elkaar op mijn telefoon binnen kreeg dat er bij mij thuis werd aangebeld. Ik wist dat mijn vriendin, [slachtoffer (voornaam)] (de rechtbank begrijpt aangeefster), alleen thuis was. Ik heb de laatste melding opgenomen via de app. Ik zag dat het beeld moest laden, waardoor ik alleen een groen scherm zag. Ik hoorde wat geluiden en geluiden van stemmen. Ik kon niet horen wat er gezegd werd. Ik heb 1 ding kunnen horen, dit was: 'Ga weg.' Ik herkende toen direct de stem van mijn vriendin [slachtoffer (voornaam)] . [12]
Bewijsoverweging
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de enkele verklaring van een aangever onvoldoende is. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, moet sprake zijn van steunbewijs.
Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Zo kan dat steunbewijs onder andere bestaan uit kort na het incident door getuigen bij de aangeefster waargenomen emoties of uit een verklaring van een getuige die de concrete context waarbinnen de seksuele/ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden bevestigt. Benadrukt wordt dat deze maatstaf over het toereikend zijn van een verklaring moet worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Daarnaast is op 1 juli 2024 de Wet seksuele misdrijven in werking getreden. De verdenking ziet op een strafbaar feit van vóór de datum van inwerkingtreding van die wet, zodat de bepalingen van toepassing zijn zoals deze golden voor de wetswijziging. Voor een bewezenverklaring van aanranding is, conform de toen geldende wetgeving (artikel 246 Sv (oud)), nodig dat wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de aanwezigheid van dwang. Van dwingen is sprake wanneer het slachtoffer toelaat wat hij of zij zonder dwang niet zou hebben toegelaten.
Van dwang kan slechts sprake zijn indien verdachte opzettelijk veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn of haar wil ondergaat. Daarbij is vereist dat de verdachte wist of had moeten weten dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn of haar wil onderging. Dit moet volgen uit de zich in het dossier bevindende stukken.
Is de verklaring van aangeefster betrouwbaar?
Aangeefster heeft op twee momenten een verklaring afgelegd over wat er op 24 april 2023 tussen haar en verdachte is voorgevallen. Op 24 april 2023 heeft zij aangifte gedaan bij de politie en op 25 juni 2024 is zij verhoord bij de rechter-commissaris. Haar verklaringen komen op belangrijke onderdelen overeen met elkaar, zoals wanneer en welke tatoeages zij aan verdachte toont, wanneer en waar verdachte haar precies aanraakt, op welk moment hij haar een tik op de bil geeft en over het moment dat zij verdachte een hand geeft en hij haar naar zich toetrekt. In tegenstelling tot wat de verdediging heeft aangevoerd, leidt het feit dat aangeefster bij de rechter-commissaris niet heeft verklaard dat verdachte haar omhelsde nadat hij haar naar zich had toegetrokken, er niet toe dat haar verklaring onbetrouwbaar is. In de kern komt haar verklaring bij de rechter-commissaris namelijk overeen met haar verklaring in de aangifte. Ook komt wat zij verklaart overeen met wat de verbalisanten die ter plaatsen komen van haar horen over wat er is gebeurd.
Tot slot draagt aan de betrouwbaarheid van haar verklaring bij dat getuige [B] heeft verklaard dat hij heeft gehoord dat zij “ga weg” heeft gezegd op een tijdstip waarop verdachte volgens aangeefster bij de woning was.
Dat haar verklaringen op details dus niet precies overeenkomen rechtvaardigt daarom niet de conclusie dat haar verklaringen om die reden niet betrouwbaar zijn.
Gelet op dit alles is de verklaring van aangeefster betrouwbaar en zal deze voor het bewijs worden gebruikt.
Is er ondersteunend bewijs voor de verklaring van aangeefster?
Vervolgens is de vraag is of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster. Die vraag wordt bevestigend beantwoord.
Haar verklaring vindt ondersteuning in de verklaring van haar moeder ( [A] ) en in de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] en verbalisant [verbalisant 2] . Haar moeder verklaart dat zij direct na het incident door aangeefster is gebeld en zij hoort dat haar dochter in paniek is en niet goed uit haar woorden kan komen. Als haar moeder daarna in de woning van aangeefster komt ziet zij haar dochter op de bank zitten, met een kussen voor haar. Op haar moeder komt dit over alsof het kussen haar dochter bescherming moet bieden. De als eerste door haar moeder waargenomen emoties worden bevestigd door de verklaring van de verbalisanten ter plaatse. Ook zijn zien dat aangeefster erg emotioneel is, een gesloten houding heeft, huilt en dat haar handen trillen. Tot slot verklaart haar moeder nog dat aangeefster in paniek de keuken induikt wanneer verdachte bij de woning aanbelt. Deze waarnemingen van de emotionele toestand van aangeefster vlak na het incident bieden steun aan de verklaring(en) van aangeefster. Daarbij komt de eerder genoemde verklaring van getuige [B] die heeft gehoord dat aangeefster “ga weg” heeft geroepen. Ook dat biedt ondersteuning aan de verklaring(en) van aangeefster.
Daar tegenover staat de verklaring van verdachte. Hij zou volgens hemzelf aangeefster alleen een hand hebben gegeven. Verder zou er niets zijn gebeurd. De verklaring van verdachte vindt, in tegenstelling tot de verklaring van aangeefster, geen enkele ondersteuning in het dossier en is ook niet aannemelijk. Verdachte is wisselend geweest in zijn verklaring of hij de tatoeages van aangeefster heeft aangeraakt. Ten overstaan van zowel de politie als zijn collega, de gehoorde getuige de heer [C] , heeft verdachte verklaard dat hij heeft gevoeld aan de tatoeage om te kijken of deze echt is. Een verklaring waar hij later in zijn verhoor en op zitting op is teruggekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en voldoende steun vindt in de waargenomen emoties en de verklaring van [B] . De verklaring van verdachte schuift de rechtbank terzijde.
Is er sprake geweest van dwang?
Het verweer van de raadsman dat geen sprake zou zijn geweest van enige dwang wordt weersproken door de verklaring van aangeefster, nu daaruit blijkt dat verdachte een situatie heeft gecreëerd waardoor aangeefster zich redelijkerwijs niet aan de gedragingen van verdachte kon onttrekken. Daarbij gaat het er met name om dat uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij weliswaar toestemming gaf om haar tatoeages te bekijken en die (kort) aan te raken, maar dat dit verdachte nog geen toestemming gaf om aangeefster haar broek naar beneden te trekken, haar (anderszins) te betasten, naar zich toe te trekken of te kussen. Door zich op die manier aan haar op te dringen, terwijl aangeefster al twee keer probeerde het gesprek te beëindigen door een hand te geven en afscheid te nemen en te zeggen “nee genoeg zo”, heeft verdachte haar grenzen overschreden. Dit moest voor verdachte ook meer dan kenbaar zijn geweest.
Conclusie
Op grond van wat hiervoor staat is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 24 april 2023 schuldig heeft gemaakt aan aanranding van [slachtoffer] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 24 april 2023 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] , door een andere feitelijkheid te weten door
- onverhoeds haar broek (verder) omlaag te brengen, en
- haar onverhoeds te betasten, en
- haar stevig vast te pakken en haar tegen zich aan te trekken,

[slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten

- het aanraken van de heup en bil, en
- het omhelzen van die [slachtoffer] , en
- het kussen van de hals/nek,
waarbij verdachte (steeds) voorbij is gegaan aan de verbale en non verbale uitingen
van die [slachtoffer] , waaruit (ondubbelzinnig) bleek dat die [slachtoffer] die
seksuele handelingen niet wilde ondergaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

7.DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een taakstraf van 70 uur gevorderd en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken, met een proeftijd van 2 jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging dient verdachte te worden vrijgesproken, zodat het opleggen van enige straf of maatregel niet aan de orde is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een nare en vervelende aanranding. Verdachte heeft aangeefster in de deuropening van haar eigen woning aangeraakt, omhelst en in haar nek gekust. Aangeefster heeft hem daar geen aanleiding voor gegeven en heeft laten blijken dit niet te willen. Verdachte heeft op grove wijze misbruik gemaakt van de situatie door te doen alsof hij ook een tatoeage wilde laten zetten en aangeefster te vragen of zij hem haar tatoeages wilde laten zien. Vervolgens heeft hij onverhoeds haar broek verder omlaag gebracht, haar een tik op haar bil gegeven, haar stevig vastgepakt en haar tegen zich aangedrukt. Verdachte heeft hiermee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Tijdens de zitting heeft aangeefster op indringende wijze verteld over hoe kwetsbaar zij zich op dat moment voelde en hoe iets waar zij eerst trots op was (haar tatoeages), voor haar nu als een straf voelen.
Verdachte heeft op geen enkele wijze stilgestaan bij de gevolgen van zijn gedrag. Ook ter zitting heeft verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag of enig inzicht getoond in de gevolgen daarvan voor aangeefster.
Persoon van verdachte
Uit een uittreksel van 3 februari 2025 van het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De reclassering heeft op verschillende manieren geprobeerd om in contact te komen met verdachte, wat niet is gelukt.
Straf
De ernst van wat er is gebeurd en de straffen die in soortgelijke zaken door andere rechtbanken zijn opgelegd, maken dat aan verdachte een taakstraf van 70 uur zal worden opgelegd. Ook wordt ter onderstreping van de ernst van het feit, en om te voorkomen dat verdachte in toekomst zich opnieuw schuldig maakt een strafbaar feit, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade, geleden als gevolg van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Haar schade bestaat uit een aantasting in de persoon op andere wijze.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden in de vorm van een aantasting in de persoon. De vordering van de benadeelde partij is geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De benadeelde partij is niet-ontvankelijk in haar vordering, want verdachte heeft haar niet aangerand. Als de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, dan blijkt uit de stukken van de benadeelde partij niet dat zij schade heeft geleden in de vorm van een aantasting in haar persoon. De benadeelde partij had al voor het incident psychische problemen. Het is op dit moment onduidelijk welk deel van haar klachten het gevolg zijn van de aanranding.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangeefster heeft rechtstreeks immateriële schade geleden door het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Aangeefster heeft ter zitting naar voren heeft gebracht welke impact het handelen van verdachte op haar heeft gehad. Daarnaast liggen de nadelige gevolgen voor aangeefster zo voor de hand, gelet op de aard en ernst van de normschending, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Gelet op de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen, vindt de rechtbank een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade billijk.
De vordering wordt toegewezen tot dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 24 april 2023 tot aan de dag van volledige betaling.
Verdachte wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Daarnaast wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan haar is toegebracht. Aan verdachte zal de verplichting worden opgelegd om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 april 2023 tot aan de dag van volledig betaling. De betaling die verdachte aan de Staat doet, wordt in mindering gebracht op de betalingsverplichting van verdachte aan de benadeelde partij, en andersom. Als door verdachte niet wordt betaald, wordt zijn betalingsverplichting aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij;
Strafbaarheid
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is
vermeld;
verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 70 uur;
beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de
taakstraf wordt vervangen door 35 dagen hechtenis;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 weken;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later
anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde
niet heeft nageleefd;
stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet
schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.500,-;
veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2023 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 25 dagen gijzeling;
bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Terstegge, voorzitter, mr. A. Maas en mr. J.B. Duinkerken, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 maart 2025.
mr. Duinkerken is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 april 2023 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten door
- onverhoeds haar broek (verder) omlaag te brengen, en/of
- haar onverhoeds te betasten, en/of
- haar stevig vast te pakken en/of haar tegen zich aan te trekken,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten
- het aanraken/betasten van de heup en/of bil, en/of
- het omhelzen van die [slachtoffer] , en/of
- het kussen van de hals/nek,
waarbij verdachte (steeds) voorbij is gegaan aan de verbale en non verbale uitingen
van die [slachtoffer] , waaruit (ondubbelzinnig) bleek dat die [slachtoffer] die
seksuele handelingen niet wilde ondergaan, in elk geval dat het de wil van die [slachtoffer]
was dat die seksuele handelingen zouden stoppen, in ieder geval niet
(langer) door zouden gaan
( art 246 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.registratienummer 2021/101, inwerkingtreding 01-05-2021.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 4 mei 2023, genummerd PL0900-2023119611, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 43. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Pagina 5.
4.Pagina 6
5.Pagina 7.
6.Pagina 10.
7.Pagina 11.
8.Pagina 14.
9.Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris in strafzaken van getuige [A] van 28 oktober 2024, pagina 2.
10.Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris in strafzaken van getuige [A] van 28 oktober 2024, pagina 3.
11.Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris in strafzaken van getuige [A] van 28 oktober 2024, pagina 4.
12.Pagina 27.